Uitspraak 202200320/2/R4


Volledige tekst

202200320/2/R4
Datum uitspraak: 16 maart 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding

tussen:

[verzoekster], wonend te Bilthoven, gemeente De Bilt,

verzoekster,

en

de raad van de gemeente De Bilt,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 25 november 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Melkweg 3 Bilthoven" gewijzigd vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [verzoekster] beroep ingesteld. Ook heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[verzoekster] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 maart 2022, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door mr. B.J. Meruma, advocaat te Amsterdam, bijgestaan door [gemachtigde A], en de raad, vertegenwoordigd door mr. R. Bassie en mr. J.A. Mohuddy, beiden advocaat te Breda, bijgestaan door C.W. de Rooij, zijn verschenen.

Voorts is projectontwikkelaar KUDO Bouw B.V. als partij gehoord, vertegenwoordigd door [gemachtigde  B], bijgestaan door [gemachtigde C].

Overwegingen

Oordeel niet bindend in bodemprocedure

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding

2.       Het plan voorziet in de bouw van een appartementencomplex met 30 woningen. Het is verder de bedoeling dat er 28 parkeerplaatsen op het eigen terrein worden gerealiseerd.

[verzoekster] is bewoonster van een appartement op de hoek van het gebouw La Luna, dat grenst aan de westzijde van het plangebied, en zij kan zich niet met het voorliggende plan verenigen. Zij vreest met name voor een aantasting van haar woon- en leefklimaat als gevolg van het plan.

Het verzoek

3.       Het verzoek is binnen de beroepstermijn ingediend, zodat ingevolge artikel 8.4 van de Wet ruimtelijke ordening de werking van het bestemmingsplan is opgeschort, totdat op het verzoek is beslist. Het verzoek is erop gericht te bereiken dat het gehele plan tijdens de bodemprocedure geschorst blijft. Hiermee wil [verzoekster] voorkomen dat het bestemmingsplan het toetsingskader vormt voor het besluit op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen, wat er volgens haar toe zou leiden dat er nadelige gevolgen ontstaan die niet meer kunnen worden ongedaan gemaakt.

Spoedeisend belang

4.       De voorzieningenrechter stelt vast dat derdebelanghebbende KUDO Bouw B.V. een aanvraag heeft ingediend om verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van het nieuwe appartementencomplex. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat sprake is van een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening.

Voorlopige rechtmatigheidsbeoordeling

5.       De voorzieningenrechter zal hierna bezien of aanleiding bestaat voor de verwachting dat de Afdeling in de bodemzaak zal oordelen dat het bestemmingsplan niet in stand blijft (een voorlopige rechtmatigheidsbeoordeling). Dit betekent dat de voorzieningenrechter een voorlopige beoordeling zal verrichten van de beroepsgronden die in de bodemzaak zijn aangevoerd.

Burgerparticipatie

6.       [verzoekster] voert aan dat de raad bij de voorbereiding van het bestemmingsplan tekort is geschoten voor wat betreft burgerparticipatie.

6.1.    Dit betoog ziet op de wijze van totstandkoming van het bestreden besluit en staat in zoverre niet in direct verband met de rechtmatigheid van de inhoud van het bestreden besluit. Ook wanneer het betoog - dat de besluitvorming wat betreft de burgerparticipatie onzorgvuldig is verlopen - zou slagen, dan behoeft dat op zich nog niet tot de uitkomst te leiden dat de inhoud van het bestreden besluit uiteindelijk geen stand kan houden. Daarom ziet de voorzieningenrechter in het ter zake aangevoerde geen aanleiding het besluit te schorsen.

Parkeerdruk

7.       Verder voert [verzoekster] aan dat de komst van het nieuwe appartementencomplex zal leiden tot onaanvaardbare parkeeroverlast. Volgens [verzoekster] is het probleem dat voor het appartementencomplex 37 parkeerplaatsen nodig zijn, terwijl er maar 28 parkeerplaatsen op het eigen terrein van het appartementencomplex zullen worden gerealiseerd. Dit zal een grotere druk op de openbare parkeerplaatsen in de buurt tot gevolg hebben. Hier komt bij dat er in de directe omgeving van de woning van [verzoekster] recent 109 woningen zijn gebouwd, hetgeen volgens haar nu al leidt tot extra parkeerdruk.

7.1     De voorzieningenrechter stelt vast dat uit het parkeeronderzoek van Goudappel Coffeng, dat heeft geleid tot het rapport "Parkeerbalans Melkweg 3 Bilthoven" van 5 februari 2021, blijkt dat de extra vraag naar 9 openbare parkeerplaatsen in de buurt niet zal leiden tot een problematische parkeerdruk. Het zou namelijk leiden tot een parkeerdruk van 60% op het drukste moment, terwijl de parkeerdruk pas onaanvaardbaar hoog is vanaf 85% overdag.

Ter zitting heeft [verzoekster] betoogd dat dit onderzoek niet goed is verricht, omdat het heeft plaatsgevonden op een dag waarop er (mede dankzij een parkeerverbod in verband met de weekmarkt) uitzonderlijk weinig auto’s in de buurt stonden. De voorzieningenrechter stelt vast dat de raad in de zienswijzennota, met name in de beantwoording 2.8 onder e, heeft gesteld dat het parkeeronderzoek is verricht in een vrij groot gebied rondom het plangebied. Dit betekent dat de meeste auto’s die vanwege de weekmarkt niet op hun gebruikelijke parkeerplaats stonden, wel op een andere plek binnen het onderzochte gebied geparkeerd waren, en dus zijn meegenomen in de berekening van de parkeerdruk, aldus de raad. Gezien deze toelichting van de raad, ziet de voorzieningenrechter in het aangevoerde geen grond voor het oordeel dat het parkeeronderzoek niet representatief is te achten.

Voorts merkt de voorzieningenrechter op dat het gegeven dat recent 109 nieuwe woningen in de omgeving van het plangebied zijn gebouwd, niet afdoet aan het oordeel dat de parkeerdruk na de komst van het appartementencomplex op Melkweg 3 aanvaardbaar zal blijven. Voor deze 109 woningen zijn namelijk 190 nieuwe parkeerplaatsen gerealiseerd. Deze 190 parkeerplaatsen beantwoorden volgens de raad ruimschoots aan de parkeervraag van de bewoners van de nieuwe woningen en hun bezoekers. De voorzieningenrechter ziet in wat [verzoekster] heeft aangevoerd geen aanknopingspunten om hieraan te twijfelen.

Het betoog slaagt niet.

Schaduwwerking en uitzicht

8.       Verder heeft [verzoekster] aangevoerd dat het nieuwe appartementencomplex een sterke schaduwwerking zou kunnen hebben en tot een aantasting van het uitzicht leidt. [verzoekster] woont aan de oostkant op de vijfde verdieping en heeft grote ramen. Uit de bezonningsstudie verricht door Mies Architectuur kan volgens [verzoekster] niet met zekerheid worden geconcludeerd dat de schaduwwerking van een acceptabel niveau zal zijn. De reden hiervoor is dat de afbeeldingen uit deze studie geen duiding of toelichting hebben.

8.1.    De voorzieningenrechter neemt het volgende in ogenschouw. Zoals de raad heeft betoogd blijkt uit de bezonningsstudie, die ook zonder toelichting goed te begrijpen is, dat er geen sprake zal zijn van een aanzienlijke schaduwwerking. Dat [verzoekster] met enige schaduwwerking te maken zal krijgen, heeft de raad niet onaanvaardbaar hoeven vinden.

De voorzieningenrechter overweegt voorts dat enig verlies van uitzicht als gevolg van het plan voor de hand ligt. De raad heeft zich echter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat van een onevenredige aantasting geen sprake is. Hierbij is van belang dat de voorziene woningen op ongeveer 20 meter afstand liggen van de woning van [verzoekster]. Verder bedraagt de maximale bouwhoogte van het voorziene appartementencomplex 19 meter, wat gebruikelijk is in de omgeving van het plangebied.

Het betoog slaagt niet.

Toetsing aan de Structuurvisie 2030

9.       Voorts heeft [verzoekster] aangevoerd dat bij de vaststelling van het gewijzigde bestemmingsplan sprake is van een motiveringsgebrek, omdat een kenbare motivering ontbreekt omtrent de toetsing van het plan aan de Structuurvisie 2030 van de gemeente De Bilt.

9.1.    Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet gebleken dat het bestemmingsplan op specifieke punten strijdig is met de Structuurvisie 2030. De voorzieningenrechter merkt hierbij op dat in de Structuurvisie 2030 naar voren komt dat de Melkweg een potentiële woningbouwlocatie is voor minimaal 5 woningen. Weliswaar wijst de Structuurvisie 2030 niet Melkweg 3 in het bijzonder aan als bouwlocatie voor deze woningen, maar de Structuurvisie 2030 sluit het bouwen van meer dan 5 woningen op deze locatie niet uit. Het betoog slaagt niet.

Verkeer

10.     Over het betoog van [verzoekster] dat het plan ernstige gevolgen heeft voor het aspect verkeer, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.

De raad stelt dat de voorziene ontwikkeling niet leidt tot een onevenredige verkeerstoename. Daarbij heeft de raad toegelicht dat de omliggende wegen de beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen ten gevolge van de voorziene ontwikkeling van het appartementencomplex kunnen verwerken. Hoewel er aan de Melkweg meerdere ontsluitingen op korte afstand van elkaar zullen zijn als het nieuwe appartementencomplex gerealiseerd wordt, aan deze weg meerdere bushaltes liggen en er enige drukte is rond de openings- en sluitingstijden van scholen, leidt de komst van de nieuwe woningen niet tot een onaanvaardbaar sterke verkeerstoename. Er zullen dus ook geen verkeersonveilige situaties ontstaan, aldus de raad.

De voorzieningenrechter ziet in wat is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. Het betoog slaagt niet.

Tussenconclusie

11.     De voorzieningenrechter ziet in de hierboven weergegeven gronden geen aanleiding om het verzoek van [verzoekster] toe te wijzen.

Planregels parkeergelegenheid

12.     [verzoekster] heeft - naast de hierboven besproken gronden -aangevoerd dat de bouwregels in het bestemmingsplan voor wat betreft parkeergelegenheid innerlijk tegenstrijdig zijn geformuleerd. De parkeerkwestie wordt volgens [verzoekster] tweemaal beoordeeld aan de hand van verschillende maatstaven. Artikel 7.2.1 van de planregels luidt namelijk als volgt:

"a. De gronden zoals aangewezen in de verschillende bestemmingen mogen slechts worden bebouwd onder de voorwaarde dat op eigen terrein en in openbaar gebied conform het parkeeronderzoek opgenomen in Bijlage 4 bij de planregels voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden, alsmede dat voor het laden en lossen van goederen voldoende voorzieningen worden getroffen op eigen terrein en in openbaar gebied conform het parkeeronderzoek opgenomen in Bijlage 4 bij de planregels.

b. Bij omgevingsvergunning om te bouwen wordt aan de hand van de nota 'Wat beweegt De Bilt, Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan' van de gemeente De Bilt bepaald of sprake is van voldoende parkeergelegenheid met dien verstande dat indien voornoemde beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, aan de hand van die nieuwe beleidsregels wordt bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid."

12.1.  De raad heeft gesteld dat het verkeersonderzoek van Goudappel Coffeng qua normen aansluit bij het verkeersvervoersplan. Inhoudelijk komen de maatstaven van artikel 7.2.1, sub a, en artikel 7.2.1, sub b, van de planregels dus op hetzelfde neer. Volgens de raad zou het zo kunnen zijn dat sub b van bovengenoemd artikel overbodig is, maar is sub b inhoudelijk niet strijdig met sub a van datzelfde artikel.

12.2   Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is het niet uitgesloten dat de Afdeling in de bodemprocedure zal oordelen dat de bovengenoemde planregels, in onderlinge samenhang bezien, rechtsonzeker zijn of in strijd zijn met de zorgvuldigheid. Daarin ziet de voorzieningenrechter echter, onder meer gelet op de aard van dat eventuele gebrek, onvoldoende aanleiding om het plan te schorsen. Een eventueel gebrek op dit punt is namelijk eenvoudig te herstellen, bijvoorbeeld door artikel 7.2.1, sub b, van de planregels te vernietigen (zoals de raad ter zitting heeft gesuggereerd).

Overige beroepsgronden

13.     In wat [verzoekster] voor het overige heeft aangevoerd ziet de voorzieningenrechter ook geen grond voor schorsing van het plan.

Woningbehoefte

14.     Bij het oordeel dat geen aanleiding bestaat voor een schorsing vindt de voorzieningenrechter mede van belang dat de gemeente De Bilt voor een grote woningbouwopgave staat, wat [verzoekster] overigens niet heeft betwist. In de Woonvisie 2013-2020 van de gemeente wordt deze behoefte geraamd op 475 tot 600 woningen, en volgens de raad is bovendien sprake van een aanvullende behoefte aan 875 extra woningen. Hier komt bij dat er in het bijzonder een grote behoefte is aan sociale huurwoningen. Aangezien het nieuwe appartementencomplex 18 sociale huurwoningen zal bevatten, sluit de realisatie van dit complex goed aan bij de woningbouwdoelen van de raad.

Conclusie

15.     Het verzoek wordt afgewezen.

16.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2022.

418.