Uitspraak 202100669/1/R3


Volledige tekst

202100669/1/R3.
Datum uitspraak: 16 maart 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1], wonend te Vries, gemeente Tynaarlo,

2.       [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend te Vries, gemeente Tynaarlo,

3.       [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 3]), wonend te Vries, gemeente Tynaarlo,

4.       [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 4]), wonend te Vries, gemeente Tynaarlo,

5.       [appellant sub 5], wonend te Vries, gemeente Tynaarlo,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Tynaarlo,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 december 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Vries Zuid" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 3] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op de zitting behandeld op 20 december 2021, waar [appellant sub 1], [appellant sub 3], van wie [appellant sub 3B], bijgestaan door mr. Ö. Ekinci, rechtsbijstandverlener te Amsterdam, [appellant sub 4], van wie [appellant sub 4B], en de raad, vertegenwoordigd door N.Y.D. Schipper-Simonis, N. Nijboer-de Groot, S. Berends en M. van der Gaag, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       Het op deze zaak betrekking hebbend wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.

Inleiding

2.       Het plan voorziet in een nieuwe woonwijk van maximaal 75 woningen, in het gebied ten zuiden van de woonwijk Diepsloot in Vries. Het plangebied is volgens de plantoelichting op te delen in 5 deelgebieden met elk een eigen sfeer en structuur. Het gebied bestaat momenteel uit grasland met een aantal bomensingels en een aantal tuintjes in het noorden van het plangebied. In de hiervoor geldende beheersverordening "Vries" was het plangebied al bestemd als "woongebied" met dien verstande dat er minder woningen waren toegestaan dan het plan nu mogelijk maakt.

3.       [appellant sub 1] woont ten oosten en [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] wonen ten noorden van het plangebied. Zij kunnen zich niet met het plan verenigen. Zij vrezen voor een dichte bebouwing in het plangebied en daarmee voor aantasting van hun woon- en leefklimaat.

Toetsingskader

4.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Karakter van het bestemmingsplan

5.       [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 5] en [appellant sub 4] betogen dat het plan in strijd is met de rechtszekerheid, waardoor zij niet goed kunnen inschatten wat de ruimtelijke gevolgen van het plan zijn. [appellant sub 3] en [appellant sub 1] voeren daartoe aan dat het bestemmingsplan te globaal is, omdat het gehele plangebied slechts in twee bestemmingen ("Woongebied" en "Groen") voorziet. [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] wijzen in het bijzonder op deelgebied 3, waarbinnen de exacte vorm van de voorziene woningen nog niet duidelijk is. Volgens [appellant sub 1] zijn de planregels niet voldoende toetsbaar. Volgens [appellant sub 2] en [appellant sub 5] moet de invulling van deelgebied 3 met de daarin voorziene woningen met omwonenden worden afgestemd.

5.1.    De raad stelt dat de planregels voldoende toetsbaar zijn en dat het plan niet in strijd is met de rechtszekerheid. De raad heeft gekozen voor een flexibele opzet, in het bijzonder bij deelgebied 3. Hierdoor kan maatwerk worden geleverd en op de marktsituatie worden ingespeeld, aldus de raad. Verder stelt de raad dat bij het opstellen van het plan is aangesloten bij de plansystematiek van de voor het plangebied voorheen geldende beheersverordening "Vries". Deze beheersverordening kende overwegend gebiedsgerichte bestemmingen, zoals de bestemmingen "Centrum", "Woongebied" en "Groen". De in het plan gekozen bestemmingen "Woongebied" en "Groen" en de toegestane gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden wijzigen nauwelijks ten opzichte van de mogelijkheden die de beheersverordening bood. Deze mogelijkheden zijn volgens de raad passend voor het doel dat het plan beoogt, namelijk het realiseren van een groene woonwijk.

5.2.    De Afdeling stelt voorop dat het tot de beleidsruimte van de raad behoort om de mate van gedetailleerdheid van een plan te bepalen. In een bestemmingsplan kunnen globale bestemmingen worden opgenomen die niet meer hoeven te worden uitgewerkt. Of een dergelijke bestemmingsregeling uit een oogpunt van rechtszekerheid aanvaardbaar is, moet per geval op basis van de feiten en omstandigheden die zich voordoen worden beoordeeld.

De Afdeling stelt vast dat het plan voorziet in de bestemmingen "Woongebied" en "Groen". Op de bij het plan behorende verbeelding kunnen deze bestemmingen worden geraadpleegd. Ook is op de verbeelding zichtbaar welke regels voor welke gronden gelden en wat de toegestane gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn. Uit artikel 4.1 van de planregels blijkt waar de voor "Woongebied" aangewezen gronden voor zijn bestemd. Binnen de bestemming "Woongebied" voorziet het plan in 5 specifieke bouwaanduidingen, waarbinnen een totaal van maximaal 75 wooneenheden is toegestaan. Uit artikel 4.2 van de planregels in samenhang met de verbeelding blijkt duidelijk welke bouwregels er voor hoofdgebouwen en andere bouwwerken gelden. Daarbij is aangegeven welke specifieke bouwregels er gelden voor onder meer de per bouwperceel maximaal te bebouwen oppervlakten, de maximale goot- en bouwhoogte en de situering van de bouwwerken. Zo geldt ten aanzien van deelgebied 3, op de planverbeelding aangegeven met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - a", een maximum van 22 wooneenheden, een maximum goothoogte van 6 m en een maximum bouwhoogte van 7,5 m. Voor de andere deelgebieden gelden soortgelijke regels. Verder blijkt uit artikel 3.1 van de planregels waar de voor "Groen" aangewezen gronden voor zijn bestemd. Daarmee biedt het plan, ook al is op onderdelen sprake van een flexibele opzet, voldoende rechtszekerheid voor omwonenden en andere belanghebbenden om te weten met welke ruimtelijke ontwikkelingen zij op basis van het plan kunnen worden geconfronteerd en wat de ruimtelijke gevolgen daarvan voor hun directe woon- en leefomgeving kunnen zijn. Ook zijn de planregels voldoende toetsbaar. In het aangevoerde ziet de Afdeling dan ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het plan op dit punt in strijd is met de rechtszekerheid.

De betogen slagen niet.

Stedenbouwkundig plan en Beeldkwaliteitsplan

6.       [appellant sub 5] betoogt dat de raad ten onrechte het Stedenbouwkundig plan en Beeldkwaliteitsplan van 26 mei 2020 (hierna: stedenbouwkundig plan) niet één op één heeft overgenomen in de planregels en de verbeelding. [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] betogen dat de uitgangspunten uit het stedenbouwkundig plan ten onrechte niet, althans niet voldoende, in de verbeelding en planregels zijn opgenomen.

6.1.    De raad stelt dat de uitgangspunten van het stedenbouwkundig plan ten grondslag liggen aan de in het bestemmingsplan opgenomen keuzes voor de aan het plangebied toegekende bestemmingen en de bouw- en gebruiksmogelijkheden. Volgens de raad vormt het stedenbouwkundig plan samen met het bestemmingsplan en de welstandsnota het kader voor de ontwikkeling van Vries Zuid. Het stedenbouwkundig plan dient als toetsingskader voor de beoordeling van een voor de woningen te verlenen omgevingsvergunning door de welstandscommissie.

6.2.    De Afdeling overweegt dat de omstandigheid dat het stedenbouwkundig plan niet één op één is overgenomen in de planregels en op de verbeelding, niet leidt tot het oordeel dat de raad zich in zoverre niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling acht hierbij van belang dat aan het stedenbouwkundige plan bij gebrek aan een wettelijke status geen juridische betekenis toekomt en dat de raad de bevoegdheid heeft om in het kader van de bestemmingsplanprocedure al dan niet van dit plan af te wijken. De uitgangspunten van het stedenbouwkundig plan zijn vertaald in de met het plan aan de gronden van het plangebied toegekende functies en de bouw- en gebruiksmogelijkheden. De Afdeling ziet niet in dat de raad dit niet op deze wijze heeft mogen doen.

De betogen slagen niet.

7.       [appellant sub 2], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] betogen dat het plan ten onrechte en in strijd met het stedenbouwkundig plan voorziet in een dichte bebouwing van 75 woningen met infrastructuur en groenvoorzieningen op ongeveer 5,75 ha. Zij stellen dat het dorpse karakter van de wijk hierdoor wordt aangetast en dat de nieuwe wijk slecht aansluit bij de aangrenzende wijken, in het bijzonder Diepsloot 1 en Diepsloot 2. [appellant sub 1] betoogt in dat kader dat in het plan ten onrechte niet is vastgelegd dat er niet meer dan 15 woningen per ha mogen worden gebouwd. Dit is ten onrechte ook niet privaatrechtelijk geregeld. [appellant sub 1] wijst in het bijzonder op deelgebied 4, waarvoor het plan volgens haar in een te dichte bebouwing voorziet.

7.1.    De raad stelt dat de gemiddelde dichtheid van de in het plan voorziene bebouwing 13 woningen per ha bedraagt en dat dit in overeenstemming is met het uitgangspunt als opgenomen in de "Startnotitie Vries Zuid", dat uitgaat van maximaal 15 woningen per ha. Volgens de raad hoeven de stedenbouwkundige uitgangspunten niet privaatrechtelijk te worden vastgelegd, omdat toekomstige ontwikkelaars van de voorziene woningen zijn gebonden aan het bestemmingsplan en het stedenbouwkundig plan.

7.2.    In paragraaf 1.1 van het stedenbouwkundig plan, dat als bijlage 1 bij de plantoelichting is gevoegd, is het programma van eisen voor de ontwikkeling van Vries Zuid, waartoe het plangebied behoort, opgenomen. In deze paragraaf wordt beschreven welke onderdelen bij de planontwikkeling en uiteindelijke realisatie moeten worden uitgewerkt en aan welke randvoorwaarden daarbij moet worden voldaan. Het programma van eisen bestaat uit randvoorwaarden ten aanzien van: 1. flexibele uitgifte en programmamix; 2. landschappelijke inpassing en nieuwe dorpsrand; 3. sfeer en verkeer in de openbare ruimte; 4. groen en ecologie; 5. waterberging; 6. water en riool; 7. duurzaamheid, 8. geluid; 9. speelvoorzieningen; en 10. beheer van de openbare ruimte.

Onder de randvoorwaarde "flexibele uitgifte en programmamix" staat dat het plangebied een oppervlakte heeft van afgerond 5,75 ha. Er worden 40 tot 75 woningen gerealiseerd en het uitgangspunt is ongeveer 15 woningen per ha. Dit ruimtegebruik gaat uit van een gemêleerde opbouw met kleinere en grotere percelen. Verder wordt er zorgvuldig aangesloten op de gegeven context en structuren van het dorp. Ook is er ruimte voor een bijzonder woonprogramma. Flexibiliteit in de wijze waarop de woonsferen een plaats krijgen binnen het plangebied, is daarbij van belang geacht.

7.3.    In wat [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en [appellant sub 5] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het standpunt van de raad onjuist is dat de gemiddelde dichtheid van de in het bestemmingsplan voorziene bebouwing in overeenstemming is met het stedenbouwkundig plan. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat uit de op de zaak betrekking hebbende stukken blijkt dat de gemiddelde dichtheid van het bestemmingsplan 13 woningen per ha bedraagt. Dat is lager dan het in de "Startnotitie Vries Zuid" en het stedenbouwkundig plan genoemde uitgangspunt van een gemiddelde dichtheid van ongeveer 15 woningen per ha. De raad heeft toegelicht dat dit een gemiddelde dichtheid betreft bezien over het hele plangebied, waardoor de dichtheid varieert per deelgebied. De dichtheid wordt volgens de raad in de ontwikkelingen met opzet gevarieerd toegepast om een breed aanbod aan woningtypen en woonomgevingen te creëren. De hoogste dichtheid aan woningen wordt gehaald in deelgebied 4. In dit deelgebied zijn maximaal 50 woningen voorzien, waarbij de keuze is gemaakt om ook te voorzien in sociale woningbouw op kleinere kavels. Volgens de raad is dit niet in strijd met het dorpse karakter van het plan en is de binnen het plangebied toegestane bebouwing evenwichtig over de verschillende deelgebieden verdeeld. De Afdeling ziet geen aanknopingspunten om aan de juistheid van deze stelling van de raad te twijfelen.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad in zoverre toereikend gemotiveerd dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

De betogen slagen niet.

Bouwregels deelgebied 3

8.       [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 5] betogen dat het plan ten onrechte voorziet in de mogelijkheid om de bouwpercelen binnen de bestemming "Woongebied" en aanduiding "specifieke bouwaanduiding - a" (dat is deelgebied 3) volledig te bebouwen. Zij voeren daartoe aan dat de maximale oppervlakte van een hoofdgebouw binnen deze bestemming ten onrechte 80% van het bouwperceel mag bedragen en dat daarnaast binnen de bestemming nog bijbehorende bouwwerken, nutsvoorzieningen, wegen en parkeervoorzieningen mogen worden gerealiseerd. Dit heeft volgens hen ten onrechte een stadse uitstraling in plaats van een dorpskarakter. Verder betoogt [appellant sub 5] dat het plan ten onrechte toestaat dat op de erfgrens mag worden gebouwd. Volgens [appellant sub 5] is dit ongebruikelijk in een dorp en ontstaat hierdoor een stenen massa van woningen.

8.1.    De raad stelt dat een bouwperceel voor 80% mag worden bebouwd, maar dat dit niet betekent dat een bouwperceel volledig kan worden bebouwd. De bebouwing op het bouwperceel betreft de woning en eventuele bijgebouwen, zoals ook verwoord in artikel 1.17 van de planregels. Een bouwperceel is een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de planregels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. De wegen, infrastructuur en nutsgebouwen horen daar niet bij. Verder is het volgens de raad niet ongebruikelijk dat er tot de zijdelingse perceelsgrens kan worden gebouwd. Op grond van de hiervoor geldende beheersverordening "Vries" was dit binnen het plangebied ook al toegestaan.

8.2.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad toereikend gemotiveerd waarom er voor is gekozen om ten aanzien van deelgebied 3 in artikel 4.2.2 van de planregels te bepalen dat de maximale oppervlakte van een hoofdgebouw niet meer dan 80% van het bouwperceel bedraagt. Dit geldt ook ten aanzien van het bouwen van de hoofdgebouwen tot de bouwperceelgrens. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat de raad op de zitting heeft verwezen naar het stedenbouwkundig programma waar een flexibele uitgifte en programmamix als randvoorwaarde is opgenomen en waarin staat dat er in dit deelgebied ruimte is voor een bijzonder woonprogramma. De precieze invulling hiervan is nog niet duidelijk. Hierbij kan worden gedacht aan levensloopbestendige vrijstaande en rijwoningen, hofwoningen, zorgwoningen en patiowoningen. De raad heeft toegelicht dat door deze keuze maatwerk kan worden geleverd en kan worden ingespeeld op de marktsituatie. De Afdeling acht ook deze keuze toereikend gemotiveerd. Verder stelt de Afdeling vast dat het plan beperkingen bevat ten aanzien van het in deelgebied 3 toegestane aantal wooneenheden en de maximum goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen. Ook bevat het plan beperkingen voor het realiseren van andere bouwwerken binnen het bouwperceel, zoals het in artikel 4.2.7 van de planregels opgenomen maximum bebouwingspercentage van het bebouwingsgebied voor bijbehorende bouwwerken. Dit betekent dat het niet voor de hand ligt dat deelgebied 3 in zijn geheel bebouwd zal worden, waarvoor [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 5] kennelijk vrezen. Hierbij is ook van belang dat, zoals blijkt uit de onder 6.1 weergegeven toelichting van de raad, het stedenbouwkundig plan als toetsingskader voor de beoordeling van een voor de woningen te verlenen omgevingsvergunning door de welstandscommissie dient.

In wat [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 5] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling dan ook onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de raad de in het plan voor deelgebied 3 toegestane bouwmogelijkheden niet in redelijkheid in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening heeft kunnen achten.

De betogen slagen niet.

Verkeer

9.       [appellant sub 4] betoogt dat de ontsluiting van de in het plangebied voorziene woonwijk zal leiden tot een grotere verkeersdruk op toegangswegen, met name op de Graskampen, die daar niet op is berekend. Dit leidt volgens [appellant sub 4] tot gevaarlijke en ongewenste verkeerssituaties.

9.1.    De raad stelt dat het plan niet zal leiden tot gevaarlijke en ongewenste verkeerssituaties. De ontsluiting van het plangebied loopt via de ontsluitingsweg naar de Asserstraat en de Graskampen. Deze straten hebben volgens de raad voldoende capaciteit om de extra verkeersbewegingen die gepaard gaan met de in het plangebied voorziene ontwikkeling op te vangen.

9.2.    In wat [appellant sub 4] heeft aangevoerd ziet de Afdeling onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de in het plangebied voorziene woonwijk zal leiden tot onaanvaardbare verkeersdruk op de toegangswegen. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat de raad heeft toegelicht dat in de huidige situatie 8 woningen worden ontsloten via de Graskampen. Dit genereert ongeveer 50 voertuigbewegingen per etmaal. Het plan heeft volgens de raad een toename van 125 voertuigbewegingen per etmaal tot gevolg. Volgens de raad zijn deze extra voertuigbewegingen passend in de woonomgeving. De Graskampen blijft een woonstraat waar een snelheid van maximaal 30 km/uur is toegestaan. In wat [appellant sub 4] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding om aan de juistheid van deze toelichting van de raad te twijfelen.

Het betoog slaagt niet.

Afwatering plangebied

10.     [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 5] betogen dat de gevolgen van de aanleg van een wadi voor de afwatering onvoldoende zijn onderzocht en zij vrezen dat daardoor wateroverlast zal ontstaan. [appellant sub 5] stelt daartoe dat de grondsoort, bestaande uit leem en zeer fijn zand, en het hoge waterpeil ter plaatse niet geschikt zijn voor een wadi. [appellant sub 5] verwijst in dit verband naar de memo van Nelen & Schuurmans van 23 september 2020 (hierna: de memo van Nelen & Schuurmans). [appellant sub 3] stelt daartoe dat de voorziene wadi niet groot genoeg is om het water te bergen. [appellant sub 3] verwijst in dit verband naar een brief van MUG ingenieursbureau van 30 april 2019. [appellant sub 2] vreest daarnaast voor overlast door muggen en ongedierte. Volgens [appellant sub 2] zijn er binnen de gemeente slechte ervaringen met wadi’s door slecht onderhoud en zwerfvuil.

10.1.  De raad stelt dat voldoende rekening is gehouden met de effecten van het plan op de waterhuishouding. Volgens de raad is een wadi de beste oplossing voor een goede waterhuishouding in het plangebied en aangrenzende gronden en heeft de aanleg van een vijver niet de voorkeur. De raad verwijst naar paragraaf 4.9 van de plantoelichting, de memo van Nelen & Schuurmans en de reactie op het voorontwerp bestemmingsplan "Vries Zuid" van Waterschap Noorderzijlvest van 22 april 2020. De raad stelt dat de reactie van het waterschap in het bestemmingsplan is verwerkt. Verder stelt de raad geen klachten van omwonenden over wateroverlast en/of zwerfvuil van wadi’s binnen de gemeente te hebben ontvangen.

10.2.  De raad heeft de memo van Nelen & Schuurmans en de reactie op het voorontwerp van Waterschap Noorderzijlvest aan het plan ten grondslag gelegd. In paragraaf 4.9 van de plantoelichting staat dat het hemelwater van Vries Zuid dat op de verharde oppervlakten valt (wegen, daken en tuinen) grotendeels zal worden opgevangen in de binnen het plangebied nog aan te leggen wadi. Deze wadi kan ongeveer 1.125 m³ water bergen, met een noodoverloop richting vijver Diepsloot. De vijver Diepsloot watert door middel van een stuwtje vertraagd af naar de volgende vijver in Diepsloot voordat deze afwatert via een knijpconstructie naar een hoofdwatergang van het waterschap. In de plantoelichting wordt geconcludeerd dat de berging van het water in de wadi op grond van een globale berekening mogelijk is. De grootte van de wadi is afhankelijk van verder te maken keuzes zoals bijvoorbeeld het aanbrengen van waterdoorlatende verharding. Op de zitting heeft de raad in dit verband toegelicht dat de aanleg van de wadi technisch mogelijk is en dat als gevolg van de aanleg van de wadi geen overlast zal ontstaan. Volgens de raad is de aanleg van de wadi voorzien op de gronden aan de noordzijde van het plangebied waaraan de bestemming "Groen" is toegekend. Binnen deze voor "Groen" aangewezen gronden, waar onder andere water en wadi’s zijn toegestaan, is voldoende ruimte aanwezig om - indien nodig - in een grotere wadi te voorzien. Verder staat in de plantoelichting dat het advies van drooglegging uit de watertoets van het waterschap wordt overgenomen en als uitgangspunt wordt gebruikt in het nog op te stellen water- en rioleringsplan, waarin de waterberging en afwatering van het hemelwater verder worden uitgewerkt.

In wat [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 5] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding om te oordelen dat de raad de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding in het plangebied heeft onderschat. De Afdeling is van oordeel dat de raad toereikend heeft gemotiveerd dat wateroverlast in het plangebied kan worden tegengegaan. De raad hoefde het plan op dit punt niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten.

Het betoog slaagt niet.

Groenstroken, speelmogelijkheden en bomen

11.     [appellant sub 1] en [appellant sub 3] betogen dat de realisatie van groenstroken in het plangebied ten onrechte onzeker is. Zij voeren aan dat het plan ten onrechte voorziet in de mogelijkheid om ter plaatse van de bestemming "Groen" verkeers- en verblijfsvoorzieningen en parkeervoorzieningen te realiseren. [appellant sub 5] betoogt dat er ten onrechte geen speelmogelijkheden voor de kinderen in het plan zijn gereserveerd. [appellant sub 2] betoogt dat het plan ten onrechte een kaalslag van bomen tot gevolg heeft en dat het plan ten onrechte niet voorziet in het terugplaatsen van bomen.

11.1.  De raad stelt dat de inrichting van het openbaar gebied wordt getoetst aan het stedenbouwkundig plan, wat betekent dat op de gronden aan de noordzijde van het plangebied waaraan de bestemming "Groen" is toegekend geen verkeers- en verblijfsvoorzieningen en parkeervoorzieningen gerealiseerd zullen worden. Verder stelt de raad dat in het plan rekening is gehouden met speelmogelijkheden door in de aan de gronden van het plangebied toegekende bestemmingen "Groen" en "Woongebied" ook speelvoorzieningen mogelijk te maken. De verdere uitwerking van de invulling van het openbaar gebied en de speelvoorzieningen vindt plaats in het inrichtingsplan bij de uitvoering van het plan. Tot slot stelt de raad dat bij de totstandkoming van het plan rekening is gehouden met de aanwezige bomen en ecologie. De raad verwijst naar de "Natuurtoets project Vries-Zuid" van Bureau Waardenburg bv van 4 april 2019 (hierna: de natuurtoets). De raad stelt dat ten aanzien van de aanwezige houtopstanden in het plangebied niet zodanige natuurwaarden zijn aangetroffen dat behoud van al het groen aan de orde is, maar dat wordt getracht om bestaande beplanting zo veel mogelijk blijvend in te passen in het toekomstige beeld. Ook dat zal bij de uitvoering van het plan worden betrokken.

11.2.  De Afdeling stelt vast dat op grond van artikel 3.1 en artikel 4.1 van de planregels zowel de voor "Woongebied" als de voor "Groen" aangewezen gronden zijn bestemd voor verkeers- en verblijfsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en speelvoorzieningen. Omdat het plan enkel in deze twee bestemmingen voorziet, is het mogelijk om binnen het gehele plangebied deze voorzieningen - eventueel na verlening van een omgevingsvergunning - te realiseren. Het betoog van [appellant sub 5] over de speelmogelijkheden mist dan ook feitelijke grondslag.

De raad heeft op de zitting toegelicht dat het plan voor de gronden waaraan de bestemming "Groen" is toegekend, weliswaar in veel verschillende functies voorziet, maar dat dit niet betekent dat deze functies ook gerealiseerd zullen worden. Zo heeft de raad toegelicht dat een aanzienlijk deel van de beschikbare ruimte binnen de gronden aan de noordzijde van het plangebied met de bestemming "Groen" voor de aanleg en instandhouding van de benodigde wadi is gereserveerd. Dit heeft volgens de raad tot gevolg dat er op die gronden geen ruimte meer resteert om binnen deze bestemming ook nog verkeers- en verblijfsvoorzieningen en parkeervoorzieningen te realiseren. De raad ziet ook geen noodzaak om deze voorzieningen binnen de bestemming "Groen" te realiseren. Gelet op wat hiervoor onder 10.2 is overwogen, acht de Afdeling dit niet onaannemelijk. Over het betoog van [appellant sub 2] dat het plan leidt tot een kaalslag van bomen en dat ten onrechte niet is voorzien in het terugplaatsen van bomen, overweegt de Afdeling dat de raad in het verweerschrift heeft gesteld dat kaalslag ter plaatse niet in rede ligt. In wat [appellant sub 2] heeft aangevoerd, en mede gelet op de natuurtoets, ziet de Afdeling geen aanleiding om aan de juistheid van deze stelling van de raad te twijfelen. De nadere invulling van het plangebied met verkeers- en verblijfsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en speelvoorzieningen zal bij de uitvoering van het plan gebeuren. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in zoverre in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

De betogen slagen niet.

Woon- en leefklimaat

12.     [appellant sub 1] en [appellant sub 3] betogen dat het plan onaanvaardbare gevolgen heeft voor hun woon- en leefklimaat. Zij stellen dat het plan hun uitzicht en privacy op onaanvaardbare wijze aantast. [appellant sub 1] vreest in het bijzonder voor drukte rondom haar woning doordat er meer fietsers en wandelaars van de aan haar perceel grenzende Zandweg gebruik zullen maken.

12.1.  De raad stelt dat het plan niet zal leiden tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 3]. Hun privacy wordt, mede door de tussenliggende groenbestemming en bestaande bomenwallen, voldoende gewaarborgd.

12.2.  Naar het oordeel van de Afdeling is het niet uitgesloten dat het plan enige aantasting van de privacy van [appellant sub 1] en [appellant sub 3] tot gevolg kan hebben. Maar de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 3] zijn op een afstand van respectievelijk 55 m en 13 m van het plangebied gelegen en worden van het plangebied gescheiden door respectievelijk de Zandweg en de Graskampen. Deze afstanden zijn in een stedelijke omgeving niet ongebruikelijk. Dat het plan mogelijk een toename van fietsers en wandelaars op de Zandweg tot gevolg heeft en [appellant sub 1] hierdoor meer drukte bij haar woning kan ervaren, maakt niet dat de privacy van [appellant sub 1] en [appellant sub 3] op een onevenredige manier wordt aangetast. Daarnaast overweegt de Afdeling dat er geen recht bestaat op een vrij uitzicht. Gelet op de ligging van het plangebied, in een bebouwde omgeving, acht de Afdeling door de raad voldoende gemotiveerd dat de voorziene woningbouw niet leidt tot een onevenredige aantasting van de privacy en het uitzicht.

De betogen slagen niet.

Conclusie en proceskosten

13.     De beroepen zijn ongegrond.

14.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzitter, en mr. C.C.W. Lange en mr. drs. J.H. van Breda, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2022

159-964

BIJLAGE

Bestemmingsplan "Vries Zuid"

Artikel 1.17

Bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

Artikel 1.23

Hoofdgebouw: elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

Artikel 3.1

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       Groenvoorzieningen;

b.       Water, wadi’s en oeverstroken;

c.       Verkeers- en verblijfsvoorzieningen;

d.       Parkeervoorzieningen;

e.       Speelvoorzieningen;

f.        Openbare nutsvoorzieningen;

g.       Kunstobjecten.

Binnen de bestemming zijn eveneens voorzieningen in de vorm van fiets- en voetpaden en overige verhardingen begrepen.

Ter plaatse van de aanduiding ‘pad’ wordt het behoud van het bestaande zandpad nagestreefd.

Artikel 4.1

De voor ‘Woongebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       Wonen, al dan niet in combinatie met:

1.       Een aan huis verbonden beroep;

2.       Een bed and breakfast;

3.       Kleinschalige kinderopvang/gastouderschap;

b.       Wegen met een functie voor de ontsluiting van aanliggende gronden;

c.       Voet- en fietspaden;

d.       Verkeers- en verblijfsvoorzieningen;

e.       Openbare nutsvoorzieningen;

f.        Groenvoorzieningen en water;

g.       Tuinen en erven;

h.       Speelvoorzieningen;

i.        Parkeervoorzieningen;

j.        Kunstobjecten.

De aanduiding ‘verkeer’ geeft de globale liggen van een ontsluitingsweg aan, met dien verstande dat de wegbreedte maximaal 6 m bedraagt en het beloop van de weg maximaal 5 m mag verschuiven ten opzichte van de aanduiding.

[…]

Artikel 4.2.1

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

a.       De hoofdgebouwen dienen met de voorgevel te worden geplaatst binnen een strook van 3 m tot 5 m gemeten vanuit de naar de weg gekeerde bouwperceelgrens, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘gevellijn’ de voorgevel van de hoofdgebouwen in deze voorgevelrooilijn worden gebouwd;

b.       Het maximum aantal woningen bedraagt niet meer dan 75, waarbij op de verbeelding is aangegeven ‘het maximum aantal wooneenheden’ per maatvoeringsvlak;

c.       Per bouwperceel wordt niet meer dan 1 woning gebouwd;

d.       De hoofdgebouwen worden vrijstaand dan wel twee-aaneengebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘aaneengebouwd’ de hoofdgebouwen ook aaneengesloten mogen worden gebouwd;

e.       De afstand van een niet-aaneengebouwde gevel van een hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt niet minder dan 3 m en de afstand van een hoofdgebouw tot de achterste bouwperceelgrens bedraagt niet minder dan 8 m;

f.        De goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan de ter plaatse van de aanduiding ‘maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)’ aangegeven hoogten;

g.       Hoofdgebouwen dienen te worden voorzien van een kap met een dakhelling van minimaal 20˚ en maximaal 80˚;

h.       De maximale oppervlakte van een hoofdgebouw mag per bouwperceel bedragen:

1.       Bij een perceelsgrootte tot en met 600 m²: maximaal 40%;

2.       Bij een perceelsgrootte van 600 m² tot 1.000 m²: 240 m² vermeerderd met 30% van de perceelsgrootte die de 600 m² te boven gaat;

3.       Bij een perceelsgrootte van 1.000 m²: 360m² vermeerderd met 20% van de perceelsgrootte die de 1.000 m² te boven gaat tot een maximum van 600 m²;

i.        Aan- en uitbouwen dien aan het hiervoor gestelde te voldoen, dan wel aan het gestelde onder 4.2.7 (regeling bijbehorende bouwwerken).

Artikel 4.2.2

In afwijking van het gestelde in lid 4.2.1 onder a, d, e, g en h gelden ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - a" de volgende regels:

a.       de hoofdgebouwen dienen binnen het bestaande bouwperceel te worden gebouwd;

b.       de hoofdgebouwen worden vrijstaand, twee-aaneen, danwel aaneengesloten gebouwd;

c.       de hoofdgebouwen mogen tot in bouwperceelgrens worden gebouwd;

d.       de hoofdgebouwen mogen worden voorzien van een platte afdekking, waarbij in geval van platte afdekking de bouwhoogte niet meer dan 6 m bedraagt;

e.       de maximale oppervlakte van een hoofdgebouw bedraagt niet meer dan 80% van het bouwperceel;

Artikel 4.2.7

Voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

a.       de bijgebouwen en overkappingen worden in het achtererfgebied gebouwd;

[…]

e.       de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen, inclusief de oppervlakte van aan- en uitbouwen, die niet voldoen aan de eisen van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan:

1.       in geval van een bebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 100 m²: 50% van dat bebouwingsgebied;

2.       in geval van een bebouwingsgebied groter dan 100 m² en kleiner dan of gelijk aan 300 m²: 50 m², vermeerder met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m²;

3.       in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m²: 90 m², vermeerder met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m³, tot een maximum van in totaal 150 m².

Beheersverordening "Vries"

Artikel 18.2.1

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

a.       het maximaal aantal woningen bedraagt niet meer dan het bestaande aantal, dan wel niet meer dan het ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ aangegeven aantal;

b.       voor het bouwen van hoofdgebouwen waarvoor in de verbeelding een bouwvlak is aangegeven, geldt dat de hoofdgebouwen uitsluitend in het bouwvlak dienen te worden gebouwd;

c.       voor het bouwen van hoofdgebouwen waarvoor in de verbeelding geen bouwvlak is aangegeven geldt dat de hoofdgebouwen de voorgevelrooilijn niet mogen overschrijden;

d.       voor de bouw van erkers en toegangsportalen voor de naar de weg gekeerde gevel mag voor de voorgevelrooilijn worden gebouwd tot een diepte van 1,5 m gemeten vanuit de voorgevel en voor maximaal 75% van de lengte van de gevel met een bouwhoogte van maximaal 3 m;

e.       de afstand van een hoofdgebouw of een blok van aaneen gebouwde hoofdgebouwen tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt ten minste 3 m, dan wel niet minder dan de afstand van het bestaande hoofdgebouw tot die perceelgrens voor zover deze minder bedraagt;

f.        de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan de goot- en bouwhoogte van het bestaande hoofdgebouw op het bouwperceel, met uitzondering van de gronden:

1.       ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte', waarvoor geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de aangegeven bouwhoogte;

2.       ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)', waarvoor geldt dat de goot- en bouwhoogte niet meer mogen bedragen dan de aangegeven hoogten;

g.       de dakhelling wijkt niet af van de dakhelling van het bestaande hoofdgebouw, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'minimum dakhelling', waarvoor geldt dat de dakhelling niet minder bedraagt dan de aangegeven dakhelling. Platte afdekking van maximaal 40% van het hoofdgebouw is toegestaan als dit niet overeenkomt met de bestaande dakhelling;

h.       ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' worden de woningen gestapeld gebouwd, waarvoor geldt dat gebouwd mag worden tot ten hoogste de bouwhoogte van het bestaande gebouw, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte', waarvoor geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de aangegeven bouwhoogte;

i.        het bebouwingspercentage bedraagt niet meer dan 60% van het bouwperceel, dan wel ten hoogste het percentage aan bestaande bebouwing indien dat meer bedraagt;

j.        in afwijking van en aanvulling op bovenstaande geldt ter plaatse van het adres Tynaarlosestraat 21 tot en met 27 dat de hoofdgebouwen worden voorzien van een platte afdekking;

k.       aan- en uitbouwen dienen aan het hiervoor gestelde te voldoen, dan wel aan het gestelde onder 18.2.3 (regeling bijgebouwen).