Uitspraak 202101783/1/A3


Volledige tekst

202101783/1/A3.
Datum uitspraak: 16 maart 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de burgemeester van Amersfoort,

appellant,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden­-Nederland (hierna: de rechtbank) van 4 februari 2021 in zaak nrs. 20/4651 en 21/230 in het geding tussen:

[wederpartij], wonend te Amersfoort,

en

de burgemeester.

Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2020 heeft de burgemeester besloten tot sluiting van de woning aan de [locatie] te Amersfoort voor de duur van drie maanden.

Bij besluit van 18 januari 2021 heeft de burgemeester het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 4 februari 2021 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 17 december 2020 herroepen en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de burgemeester hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De burgemeester heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 januari 2022, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. H. Maaijen, en [wederpartij], bijgestaan door mr. P. Bosma, advocaat te Almere, en [gemachtigde], zijn verschenen. Verder is daar Stichting de Alliantie, vertegenwoordigd door mr. K. Sluijs, als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Op 27 oktober 2020 is een zoon van [wederpartij] aangehouden op verdenking van handel in harddrugs. Bij die aanhouding zijn vijftien bolletjes cocaïne, negen bolletjes heroïne en twee ponypacks met cocaïne gevonden. Daarop heeft de politie de woning van [wederpartij], [locatie] te Amersfoort, doorzocht. Daarbij zijn op de slaapkamer van een van haar twee zoons, waarvan de deur naar de gang openstond, 44 bolletjes met een witte substantie, 38 bolletjes met een bruine substantie, geld, twee weegschaaltjes, zeven telefoons en een losse simkaart, een apparaat om plastic zakjes te sealen en zes rolletjes gekleurd plakband om plastic zakjes te sealen, aangetroffen. De bolletjes en het geld waren vanaf de gang te zien. De aangetroffen bolletjes bij de aanhouding van een van de zoons waren met hetzelfde soort gekleurd plakband verpakt als het plakband dat op de slaapkamer is aangetroffen. Verder is in een voorraadkast in de woning een zak met wit poeder aangetroffen, die tussen de etenswaren en kruiden stond. Uit onderzoek bleek dit fenacetine te zijn, een stof die wordt gebruikt om cocaïne mee te versnijden. Verder is een geldbedrag van € 1.445 op de slaapkamer van de andere zoon aangetroffen, verstopt tussen opgevouwen kleding. Uit nader onderzoek van de politie is gebleken dat in totaal 19,2 g cocaïne en 6,89 g heroïne in de woning is aangetroffen. Cocaïne en heroïne zijn harddrugs, vermeld op lijst I behorende bij de Opiumwet. In de kledingkasten in de slaapkamers heeft de politie ook kleding van de merken Valentino, Prada, Parajumper en Armani aangetroffen. De zoons hebben tegenover de politie verklaard een geldschuld te hebben en te moeten rondkomen van een bijstandsuitkering en een Wajong-uitkering. Deze bevindingen zijn neergelegd in een bestuurlijke rapportage van 12 november 2020, die is opgemaakt op basis van ambtsedig opgemaakte processen-verbaal.

Besluitvorming

2.       De burgemeester heeft op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet en artikel 4, eerste lid, van het Damoclesbeleid gemeente Amersfoort (hierna: de beleidsregel) besloten de woning aan de [locatie] te Amersfoort te sluiten voor de duur van drie maanden. Volgens de burgemeester is de sluiting noodzakelijk en niet onevenredig.

2.1.    [wederpartij] heeft in bezwaar onder meer aangevoerd dat zij geen andere verblijfsmogelijkheid in Nederland dan haar woning heeft en de burgemeester ook haar slechte geestelijke en lichamelijke gezondheidstoestand in zijn beoordeling moet betrekken. Zij wist niet dat in haar woning strafbare feiten werden gepleegd en zij hoeft het gedrag van haar volwassen zoons niet continu te controleren. Verder is het vinden van vervangende woonruimte lastig en bovendien erg duur.

2.2.    Bij het besluit van 18 januari 2021 heeft de burgemeester het bezwaar ongegrond verklaard. Volgens de burgemeester wordt [wederpartij] geacht op de hoogte te zijn wat er in haar woning gebeurt. Het kan haar moeilijk zijn ontgaan dat de door de politie aangetroffen voorwerpen in de woning aanwezig waren. Ondanks de gezondheidstoestand van [wederpartij] weegt het belang van sluiting van de woning zwaarder dan het belang van [wederpartij] om in de woning te kunnen blijven. Verder heeft de burgemeester overwogen dat in de omgeving van de woning verschillende mogelijkheden zijn om al dan niet tijdelijk verblijf te verkrijgen. In het uiterste geval zal de gemeente zich inspannen voor een tijdelijke verblijfplaats voor haar.

Oordeel rechtbank

3.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester bevoegd was op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet de woning te sluiten voor de duur van drie maanden. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat de burgemeester voldoende heeft gemotiveerd dat sluiting van de woning noodzakelijk was, maar dat de burgemeester in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van die bevoegdheid. De burgemeester heeft niet aannemelijk gemaakt dat [wederpartij] ervan op de hoogte kon zijn dat haar zoons de woning gebruikten voor drugshandel. Dat zij de voor drugshandel aanwezige attributen in de woning moet hebben zien liggen omdat de deuren van de slaapkamers van haar zoons openstonden bij de doorzoeking, is onvoldoende. Zij was ook niet thuis toen de politie de woning doorzocht, zodat zij niet gezien kan hebben wat de politie heeft gezien. Ook zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit blijkt dat de deuren van de slaapkamers altijd openstonden of dat drugsgerelateerde goederen altijd in de woning zichtbaar waren. Uit de bestuurlijke rapportage is niet af te leiden dat het versnijdingsmiddel dat is aangetroffen in de voorraadkast zichtbaar was voor [wederpartij]. Ook is onduidelijk waar de zeven mobiele telefoons zijn gevonden. De burgemeester heeft zich daarom niet op het standpunt kunnen stellen dat zij had moeten weten dat zeven mobiele telefoons in de woning aanwezig waren. [wederpartij] heeft verder verklaard dat zij zelden in de kamers van haar zoons kwam, omdat zij de kamers zelf schoonmaakten. De burgemeester heeft geen eigen onderzoek gedaan naar de wetenschap van [wederpartij] of naar feiten waaruit niet anders kan worden afgeleid dan dat zij redelijkerwijs wetenschap moet hebben gehad van de drugshandel. De burgemeester had zwaarder gewicht moeten toekennen dan hij heeft gedaan aan de zeer ingrijpende gevolgen van de sluiting van de woning. Ook zijn zijn handreikingen om [wederpartij] te helpen zoeken naar vervangende woonruimte onvoldoende. De rechtbank heeft het besluit van 18 januari 2021 vernietigd, het besluit van 17 december 2020 herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 18 januari 2021.

Hoger beroep

4.       De burgemeester betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid tot het sluiten van de woning voor drie maanden. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat [wederpartij] geen verwijt kan worden gemaakt en dat de sluiting daarom niet evenredig is. [wederpartij] had wetenschap dat haar zoons in drugs handelden of had dat althans moeten weten. Hij wijst op de uitspraak van de Afdeling van 26 februari 2020, ECLl:NL:RVS:2020:581, en op de uitspraak van de Afdeling van 2 december 2020, ECLl:NL:RVS:2020:2879. Een hoofdbewoner is verantwoordelijk voor wat in de woning gebeurt en ouders hebben een verantwoordelijkheid om te letten op wat in de woning gebeurt. [wederpartij] heeft niet aannemelijk gemaakt op welke wijze zij invulling heeft gegeven aan die verantwoordelijkheid. [wederpartij] heeft verklaard dat de zoons hun slaapkamers zelf schoonmaken en zij dat controleert. Daaruit heeft de rechtbank ten onrechte de gevolgtrekking gemaakt dat [wederpartij] niet in de slaapkamers van haar zoons kwam. De politie heeft bij de doorzoeking van de woning de drugsgerelateerde attributen in het zicht in de slaapkamers van de zoons aangetroffen. Het is daarom onmogelijk dat [wederpartij] die attributen niet heeft gezien. Verder volgt uit de bestuurlijke rapportage dat de handelsactiviteiten zich al een jaar voordeden. Afnemers kochten al zeker maanden lang drugs bij de zoons. De drugshandel was dus geen incidentele aangelegenheid. Niet alleen overdag maar ook ’s avonds werd gedeald. De zoons gebruikten voor korte ritjes de auto van [wederpartij] en hadden geen werk. Verder is de oppervlakte van de woning slechts 60 m2. Ook was een versnijdingsmiddel aanwezig in de voorraadkast in de gang. [wederpartij] haalde naar eigen zeggen de boodschappen en kookte het eten. Zij moest dus met enige regelmaat de voorraadkast openen en hebben opgemerkt dat een voorwerp in de kast aanwezig was, dat zij niet kende. Het had haar moeten opvallen dat werd gehandeld vanuit de woning. Verder heeft hij zich voldoende ingespannen om te voorkomen dat [wederpartij] door de sluiting van de woning op straat zou komen te staan, aldus de burgemeester.

Wettelijk kader

5.       Artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet luidt: ‘De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.’

Beoordeling

6.       Niet in geschil is dat in de woning 19,2 g cocaïne en 6,89 g heroïne is aangetroffen. De burgemeester was daarom bevoegd om op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet een last onder bestuursdwang op te leggen. In hoger beroep is de bevoegdheid van de burgemeester tot sluiting van de woning niet in geschil. Ook is niet in geschil dat de burgemeester in voldoende mate heeft gemotiveerd dat sluiting van de woning noodzakelijk is. Partijen zijn verdeeld over de vraag, of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de burgemeester op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van de beleidsregel had moeten afwijken omdat de sluiting voor [wederpartij] onevenredige gevolgen zou hebben in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. D daarvoor is relevant of [wederpartij] een verwijt kan worden gemaakt en of de burgemeester in voldoende mate de gevolgen van de sluiting van de woning in zijn besluitvorming heeft betrokken.

6.1.    Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285, moet bij de beoordeling van de verwijtbaarheid het volgende worden meegewogen. Het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding kan afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden maken dat de burgemeester niet van zijn bevoegdheid tot sluiting van de woning gebruik mag maken. Een hoofdbewoner kan bijvoorbeeld geen verwijt van de overtreding worden gemaakt als hij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in zijn woning. Wel wordt van de hoofdbewoner verlangd dat hij toezicht uitoefent op wat in de woning gebeurt. Daarbij past de kanttekening dat er grenzen zijn aan het toezicht dat redelijkerwijs mag worden verwacht en dat dat mede afhankelijk is van de woonsituatie. De burgemeester zal, indien hij van zijn bevoegdheid tot sluiting van een woning gebruik maakt, deugdelijk moeten motiveren welk verwijt de hoofdbewoner die door de sluiting wordt getroffen, wordt gemaakt.

6.2.    [wederpartij] had toezicht moeten houden op wat in de woning gebeurde. De drugs en bankbiljetten lagen in het zicht in de slaapkamers van haar zoons. Zij had redelijkerwijs kunnen weten dat drugs in de woning aanwezig waren. Ook als de deuren van de slaapkamers gesloten waren, had [wederpartij] toezicht moeten houden op het gebruik van de slaapkamers van haar zoons en met enige regelmaat de kamers moeten controleren. Dat haar zoons hun slaapkamers zelf schoonmaakten, ontsloeg haar niet van die verplichting. Verder had [wederpartij] moeten opvallen dat in de voorraadkast een zak met wit poeder stond, waarvan later is gebleken dat het een versnijdingsmiddel betrof. Ook had [wederpartij] moeten opmerken dat haar kinderen veel telefoons in bezit hadden. Anders dan [wederpartij] op de zitting heeft gesteld, handelden haar kinderen niet alleen overdag als zij aan het werk was in drugs. Volgens de bestuurlijke rapportage gebruikten zij ook ’s avonds voor korte ritjes haar auto om drugs te verhandelen. Ook droegen zij dure kleding en hadden zij geen werk en inkomsten op bijstandsniveau. De Afdeling acht niet geloofwaardig dat [wederpartij] niets heeft meegekregen van de drugshandel van haar zoons. Vergelijk de ook door de burgemeester vermelde uitspraak van 2 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2879, onder 5.2. [wederpartij] heeft in dit geval onvoldoende toezicht gehouden. De burgemeester heeft deugdelijk gemotiveerd dat [wederpartij] daarvan een verwijt kan worden gemaakt. De rechtbank is ten onrechte tot een andersluidend oordeel gekomen.

6.3.    Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912, is inherent aan de sluiting van een woning dat de bewoner de woning moet verlaten. Dat is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid. Evenwel moet gewicht worden toegekend aan de omstandigheid, of de betrokkene door sluiting van de woning op een zwarte lijst komt te staan bij een woningbouwcorporatie, als gevolg waarvan deze voor een bepaalde duur niet in aanmerking komt voor een andere sociale huurwoning in de regio. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat de burgemeester onvoldoende heeft gedaan om te voorkomen dat [wederpartij] door de sluiting op straat komt te staan. De burgemeester heeft toegelicht dat hij de medische klachten van [wederpartij] in aanmerking heeft genomen. Op de zitting heeft woningstichting de Alliantie toegelicht dat zij [wederpartij] een woning heeft aangeboden zonder haar zoons. Van dat aanbod heeft [wederpartij] geen gebruikgemaakt. Verder heeft de burgemeester erop gewezen dat [wederpartij] ook zelf op zoek kan gaan naar woonruimte voor tijdelijk verblijf in een pension of op een vakantiepark in de regio. Als hulp nodig is voor het vinden van een woning, kan ook het wijkteam worden ingeschakeld. In het uiterste geval zet de burgemeester zich in voor een plek voor een langere periode in een pension in Amersfoort. De burgemeester heeft zich voldoende ingespannen om te voorkomen dat [wederpartij] dakloos wordt. De rechtbank is in dit geval ten onrechte tot het oordeel gekomen dat de burgemeester op grond van artikel 4:84 van de Awb van gebruikmaking van zijn bevoegdheid om de woning voor de duur van drie maanden te sluiten, had moeten afzien.

Het betoog slaagt.

Slotsom

7.       Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 18 januari 2021 ongegrond verklaren. Dit houdt in dat de burgemeester in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om de woning voor drie maanden te sluiten.

7.1.    De Afdeling merkt voor het overige op dat als de burgemeester, opnieuw besluitende, een nieuwe sluitingsdatum en sluitingsduur wil vaststellen, hij zal moeten motiveren waarom ook dan nog sluiting van de woning voor een bepaalde duur gerechtvaardigd is. In dat geval moet de burgemeester opnieuw ingaan op de vraag waarom de doeleinden die de Opiumwet met sluiting beoogt te dienen, nog actueel zijn en het nieuwe besluit tot sluiting rechtvaardigen. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 8 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2756.

8.       De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden­-Nederland van 4 februari 2021 in zaak nrs. 20/4651 en 21/230;

III.      verklaart het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van de burgemeester van Amersfoort van 18 januari 2021, kenmerk DIR/JDA/BZW.20.0499.001, ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. G.T.J.M. Jurgens en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Herweijer, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

w.g. Herweijer
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2022

640-857