Uitspraak 202200639/1/R3


Volledige tekst

202200639/1/R3.
Datum uitspraak: 21 februari 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

Harderwold Management B.V., gevestigd te Castricum,

verzoekster,

en

het college van gedeputeerde staten van Flevoland,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 26 januari 2022 heeft het college aan Harderwold Management B.V. een last onder dwangsom opgelegd.

Tegen dit besluit heeft Harderwold Management B.V. bezwaar gemaakt.

Hangende bezwaar heeft Harderwold Management B.V. de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Het college en Harderwold Management B.V. hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 februari 2022, waar Harderwold Management B.V., vertegenwoordigd door mr. J.J. Molenaar en mr. J.L.G. Niederer, beiden advocaat te Arnhem, bijgestaan door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door mr. C.A.I. Eringfeld, mr. M. Venema en A.B. Hamer, zijn verschenen.

Overwegingen

Wettelijk kader

1.       Het wettelijk kader dat betrekking heeft op deze zaak is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.

Inleiding

2.       Harderwold Management B.V. beschikt over een onherroepelijke omgevingsvergunning voor onder meer de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) voor het realiseren van een tijdelijk zonnepark op het voormalige golfterrein aan de Pluvierenweg 5 in Zeewolde. Door Harderwold Management B.V. worden voor het realiseren van dit zonnepark ter plaatse ontgrondingswerkzaamheden uitgevoerd.

2.1.    Het college heeft aan Harderwold Management B.V. een last onder dwangsom opgelegd vanwege overtreding van artikel 3, eerste lid, van de Ontgrondingenwet. De last houdt in dat de ontgrondingswerkzaamheden per direct moeten worden gestaakt en gestaakt moeten worden gehouden onder verbeurte van een dwangsom van € 100.000,00 per constatering van overtreding van artikel 3 van de Ontgrondingenwet tot een maximum van € 200.000,00.

3.       Het verzoek om voorlopige voorziening van Harderwold Management B.V. strekt ertoe dat de werking van het besluit van 26 januari 2022 tenminste wordt geschorst totdat het college heeft beslist op het door haar daartegen gemaakte bezwaar.

Beoordeling verzoek

4.       Harderwold Management B.V. betoogt dat, voor zover er al sprake is van ontgrondingswerkzaamheden als bedoeld in de Ontgrondingenwet, er geen sprake is van overtreding van artikel 3, eerste lid, van die wet. Volgens haar geldt namelijk het verbod om zonder ontgrondingsvergunning te ontgronden in dit geval niet, aangezien aan haar voor de bouw van het zonnepark een omgevingsvergunning is verleend. In dit verband wijst zij op artikel 7, tweede lid, van de Ontgrondingenwet in samenhang met artikel 14.4, onder 2, aanhef en onder d, Omgevingsprogramma Flevoland en Omgevingsverordening Flevoland (hierna: Omgevingsverordening Flevoland).

4.1.    Het college heeft ter zitting het standpunt gehandhaafd dat de uitzondering als bedoeld in artikel 14.4, onder 2, aanhef en onder d, van de Omgevingsverordening Flevoland alleen van toepassing is als in de omgevingsvergunning de met de ontgronding samenhangende belangen voldoende zijn gewaarborgd. Dit volgt volgens het college uit de toelichting bij de Omgevingsverordening Flevoland. Omdat aan deze voorwaarde volgens het college niet is voldaan, is de uitzondering op de vergunningplicht in dit geval niet van toepassing.

Ter zitting heeft het college hieraan toegevoegd dat volgens het Meldingsformulier ontgrondingenwet van Harderwold Management B.V. van 19 januari 2022 de ontgronding ook voorziet in verdieping en verbreding van een waterpartij. Dit deel van de ontgronding valt volgens het college niet onder de verleende omgevingsvergunning. Omdat voor dit deel van de ontgronding de diepte van 3 m zal worden overschreden, geldt hiervoor volgens het college een verbod om zonder ontgrondingsvergunning te ontgronden. Er is in de visie van het college sprake van twee ontgrondingen die in elkaars directe nabijheid liggen en een samenhangend geheel vormen. Gelet op artikel 14.2 van de Omgevingsverordening Flevoland moeten dit deel van de ontgronding en het deel van de ontgronding waarop de omgevingsvergunning betrekking heeft, daarom als één ontgronding worden beschouwd. Als gevolg hiervan is volgens het college in beginsel het hele project vergunningplichtig.

4.2.    Uit artikel 14.4, tweede lid, aanhef en onder d, van de Omgevingsverordening Flevoland volgt dat het verbod om zonder ontgrondingsvergunning te ontgronden voor het maken van een bouwwerk niet geldt als een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is verleend. De voorzieningenrechter volgt het college niet in het standpunt dat bij toepassing van artikel 14.4, tweede lid, aanhef en onder d, van de Omgevingsverordening Flevoland moet worden betrokken wat daarover in de toelichting staat, aangezien de bepaling naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter op zichzelf voldoende ¬duidelijk is. Omdat aan Harderwold Management B.V. voor het bouwen van het zonnepark een omgevingsvergunning is verleend, geldt het verbod om zonder omgevingsvergunning te ontgronden gelet hierop in zoverre niet.

De voorzieningenrechter is er daarnaast niet van overtuigd dat vanwege de ontgronding ter plaatse van de waterpartij de ontgronding voor de bouw van het zonnepark in dit geval op grond van artikel 14.2 van de Omgevingsverordening Flevoland toch vergunningplichtig is. Daarvoor acht de voorzieningenrechter van belang dat Harderwold Management B.V. ter zitting heeft gesteld dat de ontgronding ter plaatse van de waterpartij een ondergeschikt deel van het project betreft en dat het college ter zitting heeft aangegeven dat het project in dit geval mogelijk kan worden opgeknipt. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is gelet hierop de opgelegde last, die betrekking heeft op het gehele project, te verstrekkend.

4.3.    Voorts overweegt de voorzieningenrechter over de ontgronding ter plaatse van de waterpartij dat Harderwold Management B.V. ter zitting heeft toegezegd dat de diepte van 3 m daar niet zal worden overschreden en het college daarop heeft bevestigd dat in dat geval geen ontgrondingsvergunning nodig is.

5.       De voorzieningenrechter ziet gelet op wat hiervoor is overwogen aanleiding om de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

6.       Het college moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Flevoland van 26 januari 2022, kenmerk Z2022-001185/D2022-109458, tot zes weken na bekendmaking van het besluit op bezwaar;

II.       veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Flevoland tot vergoeding van bij Harderwold Management B.V. in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1518,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III.      gelast dat het college van gedeputeerde staten van Flevoland aan Harderwold Management B.V. het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 548,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Buskermolen, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Uitgesproken in het openbaar op 21 februari 2022

896

BIJLAGE

Ontgrondingenwet

Artikel 3, eerste lid

1. Het is verboden, behoudens het bepaalde in de artikelen 12 en 31, zonder vergunning te ontgronden dan wel als eigenaar, erfpachter, vruchtgebruiker, opstalhouder, beklemde meier of gebruiker van enige onroerende zaak toe te laten, dat aldaar zonder vergunning ontgronding plaats heeft.

Artikel 7, tweede lid

2. Bij provinciale verordening kan voor daarbij aan te duiden categorieën van ontgrondingen, wegens haar bijzondere aard of met het oog op bijzondere gewestelijke omstandigheden, worden bepaald dat het verbod van artikel 3, eerste lid, niet geldt. Voor die categorieën kunnen bij die verordening regels worden gesteld.

Omgevingsprogramma Flevoland en Omgevingsverordening Flevoland

Artikel 14.2 (Toepassingsgebied)

Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden twee of meer uit te voeren ontgrondingen die in elkaars directe nabijheid liggen en een samenhangend geheel vormen als één ontgronding beschouwd.

Artikel 14.4 (Aanwijzing vergunningvrije gevallen)

1. Het verbod om zonder ontgrondingsvergunning te ontgronden geldt niet voor ontgrondingen waarbij niet meer dan 500 m2 wordt ontgrond en bovendien een diepte van 3 meter beneden maaiveld niet wordt overschreden.

2. Het verbod om zonder ontgrondingsvergunning te ontgronden geldt niet voor:

(…)

d. het maken of wijzigen van een bouwwerk krachtens een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het opruimen van een dergelijk bouwwerk;

(…).