Uitspraak 202101453/1/R2


Volledige tekst

202101453/1/R2.
Datum uitspraak: 23 februari 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Vijlen, gemeente Vaals (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant],

en

de raad van de gemeente Vaals,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 14 december 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie 1] te Vijlen" (hierna: het bestemmingsplan) vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 januari 2022, waar [appellant], en de raad, vertegenwoordigd door mr. T. Keulders en mr. S. Pieters, via een videoverbinding aan de zitting hebben deelgenomen. Voorts is ter zitting [partij], bijgestaan door mr. F.K. van den Akker, advocaat te Eindhoven, via een videoverbinding als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plan ziet op de [locatie 1] in Vijlen, waar een cultuurhistorisch waardevolle woning met aangrenzende stal staat. [partij] is eigenaar van het perceel. Hij is voornemens om de woning met aangrenzende stal te verbouwen. Het plan voorziet in de mogelijkheid om binnen de cultuurhistorisch waardevolle woning één woning en twee recreatiewoningen te realiseren. Ook voorziet het plan in de mogelijkheid een nieuw bijgebouw te realiseren evenwijdig aan de westelijke plangrens. [appellant] is voornemens om in dit bijgebouw vier bergingen, carports en een overdekt terras ten behoeve van de (recreatie)woningen in het hoofdgebouw te realiseren.

[appellant] woont op het naastgelegen perceel aan de [locatie 2] in Vijlen. Hij vreest dat het plan voor wat betreft het bijgebouw nadelige gevolgen voor zijn woon- en leefklimaat en de waarde van zijn woning heeft, omdat het bijgebouw dicht tegen zijn perceelgrens is voorzien. Ook vreest [appellant] voor hinder als gevolg van extra verkeersbewegingen rondom het bijgebouw.

Het plan

2.       In het plan is aan het perceel aan de [locatie 1], voor zover hier relevant, de enkelbestemming "Wonen" toegekend.

Beroep

Toetsingskader

3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Inspraak

4.       [appellant] voert aan dat de raad hem ten onrechte niet vooraf op de hoogte heeft gesteld van het voornemen om het bestemmingsplan vast te stellen.

4.1.    De Afdeling stelt vast dat het ontwerpbestemmingsplan vanaf 18 september 2020 gedurende zes weken ter inzage heeft gelegen. In deze periode is door de raad een ieder de mogelijkheid geboden om mondeling of schriftelijk een zienswijze over het ontwerpbestemmingsplan naar voren te brengen. [appellant] heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. In de Nota van Zienswijzen is de raad inhoudelijk op de zienswijze van [appellant] ingegaan. Dat [appellant] niet de gelegenheid is gegeven om inspraak te bieden voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, heeft geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het besluit van 14 december 2020, omdat het bieden van inspraak voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan geen onderdeel uitmaakt van de in de wet geregelde bestemmingsplanprocedure.

Het betoog slaagt niet.

Belangenafweging

5.       [appellant] betoogt dat de raad in de belangenafweging onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn belangen. Volgens hem wordt het vrije en groene uitzicht aan de achterzijde van zijn woning beperkt, omdat het plan voorziet in een bijgebouw dichtbij de perceelgrens en de grond rondom het bijgebouw met 1,2 m wordt opgehoogd, waardoor het bijgebouw niet 5,5 m, maar bijna 7 m hoog zal worden. Hij verwijst in dit verband naar de door [partij] aangevraagde en inmiddels verleende omgevingsvergunning. [appellant] stelt zijn woning vanwege het vrije en groene uitzicht te hebben gekocht.

5.1.    De Afdeling stelt voorop dat in deze procedure alleen het besluit van 14 december 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan voorligt. De stellingen van [appellant] die betrekking hebben op de omgevingsvergunning die op grond van het bestemmingsplan bij besluit van 7 september 2021 aan [partij] is verleend en de vraag of die vergunning rechtens mocht worden verleend, vallen buiten de omvang van het geding en kunnen in deze uitspraak niet inhoudelijk worden besproken. Deze stellingen van [appellant] zullen aan de orde komen in de procedure tegen de verleende omgevingsvergunning.

5.2.    Voor zover [appellant] betoogt dat de raad in de belangenafweging onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn belang bij een vrij en groen uitzicht, overweegt de Afdeling dat in het algemeen geen blijvende rechten aan een geldend bestemmingsplan kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. [appellant] kan dus geen aanspraak maken op een blijvend vrij uitzicht vanuit zijn woning.

In het aangevoerde ziet de Afdeling verder geen grond voor het oordeel dat het plan leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het uitzicht van [appellant]. Hoewel niet valt uit te sluiten dat het woongenot van

[appellant] door dit plan zal verminderen, omdat hij vanuit zijn woning zijdelings zicht heeft op het bijgebouw dat aan de westelijke perceelgrens is voorzien, heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de beperking van het uitzicht niet zodanig zal zijn dat de raad daaraan bij de vaststelling van het plan een doorslaggevende betekenis had moeten toekennen. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat op het perceel van [appellant] bijgebouwen staan, zodat in de bestaande situatie ook geen sprake is van vrij uitzicht en er, zoals de raad terecht heeft aangevoerd, geen recht op vrij uitzicht bestaat.

5.3.    Wat betreft het betoog van [appellant] dat uit de bouwtekeningen bij de omgevingsvergunningaanvraag van 24 juni 2021 blijkt dat de gronden rondom het bijgebouw met 1,2 m zullen worden opgehoogd, waardoor het bijgebouw ongeveer 7 m hoog zal worden, overweegt de Afdeling als volgt.

Het (totale) oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag ingevolge artikel 5.2.2, onder a en b, van de planregels ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - afwijkend oppervlak" niet meer dan 225 m² zijn en de goothoogte mag maximaal 3 m zijn. Zoals overwogen onder 5.1, kan in deze procedure niet worden beoordeeld of het bij besluit van 7 september 2021 vergunde bijgebouw voldoet aan de maximaal toegestane goothoogte, maar de raad heeft bij brief van 23 december 2021 en ter zitting toegelicht waarom de aard en omvang en daarmee ook de maximale hoogte van het in het bestemmingsplan voorziene bijgebouw vanuit stedenbouwkundig oogpunt ruimtelijk aanvaardbaar is geacht. Doordat de nokhoogtes van bijbehorende bouwwerken op gronden met een woonbestemming in het gehele buitengebied van de gemeente Vaals niet planologisch zijn geregeld, wordt de maximale nokhoogte in beginsel bepaald door de hellingshoek van het (indien aanwezig: spits) dak. De aard en omvang van het in het bestemmingsplan voorziene bijgebouw is in dit geval door de lage goothoogte, de grote mate van transparantie en het beperkte gesloten volume vanuit stedenbouwkundig oogpunt ruimtelijk aanvaard geacht. Daarbij heeft de raad ook in aanmerking genomen dat het hoogste punt van het bijgebouw op ruim 6,5 m afstand van de perceelgrens ligt.

Het betoog slaagt niet.

Alternatieve situering bijgebouw

6.       [appellant] kan zich ook niet met het plan verenigen voor zover het de situering van het bijgebouw betreft. Volgens [appellant] kan het bijgebouw ook rechts van de oprit of dwars op het hoofdgebouw aan de rechterzijde van het bouwvlak worden gerealiseerd.

6.1.    De raad moet bij de keuze van een bestemming een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven moeten in die afweging worden meegenomen.

6.2.    Naar aanleiding van de door [appellant] aangedragen situering van de recreatiewoning heeft de raad de keuze van de in het plan voorziene plaatsbepaling van het bijgebouw gemotiveerd.

De raad heeft in de Nota van Zienswijzen en het verweerschrift toegelicht dat de stedenbouwkundige situering van het bijgebouw bij de belangenafweging is betrokken. Daarbij is het uitgangspunt gehanteerd dat bebouwing in het buitengebied zoveel mogelijk moet worden geclusterd of geconcentreerd. Volgens de raad betekent dit dat het bijgebouw bij voorkeur zo dicht mogelijk moet aansluiten bij de bestaande bebouwing in het buitengebied, zodat het contrast tussen gesloten bebouwing en het open landschap wordt behouden en/of verstevigd. Onder verwijzing naar het positieve advies van de stadsbouwmeester, stelt de raad dat de situering van het bijgebouw evenwijdig aan de westelijke perceelgrens vanuit stedenbouwkundig oogpunt wenselijk is. Op die locatie ontneemt het bijgebouw niet het zicht op het omringende landschap vanuit de woning en is het bijgebouw vanaf de openbare weg slechts beperkt te zien. Ook uit het advies van de Stichting Kwaliteitscommissie Limburg van 19 augustus 2019 blijkt dat de gekozen situering aansluit bij de huidige landschappelijke inpassing van de in de directe omgeving liggende bijgebouwen, die binnen de bestemming "Wonen" grotendeels aan de randen van de kadastrale percelen zijn gesitueerd.

Als daarentegen voor één van de door [appellant] aangedragen alternatieven wordt gekozen, ontstaat volgens de raad een onaanvaardbaar stedenbouwkundig beeld. Bij een situering van het bijgebouw dwars op het hoofdgebouw en aan de rechterzijde van het bouwvlak, vormt het bijgebouw in stedenbouwkundig opzicht samen met het hoofdgebouw een nagenoeg doorlopende en rechte gevelwand, die op de overgang tussen bebouwd en onbebouwd gebied een ongewenst hard stedenbouwkundig beeld oplevert. Ook het alternatief waarbij het bijgebouw rechts van de inrit en parallel aan  de woning van het perceel [locatie 1] wordt gesitueerd is volgens de raad niet wenselijk, omdat het in buurtschappen als deze, die aan alle zijden zijn omgeven door gebieden met een hoge landschaps- en natuurbelevingswaarde, juist van belang is om verdere uitgroei van bebouwing buiten de contouren van de kern te voorkomen. Ook wordt bij deze situering het zicht op het landschap sterk verminderd, terwijl de bebouwing vanaf de weg juist meer zichtbaar is.

Gelet op het voorgaande, heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling de door [appellant] voorgestelde alternatieven afgewogen bij de vaststelling van het plan en de alternatieven in redelijkheid kunnen afwijzen.

Het betoog slaagt niet.

Verkeersbewegingen

7.       [appellant] betoogt dat de raad ten onrechte heeft gesteld dat geen (onevenredige) verkeersoverlast valt te verwachten. Volgens hem zal het aantal verkeersbewegingen op het terrein toenemen door de bij het bijgebouw te realiseren parkeerplaatsen, waardoor de voertuigen over het terrein gaan rijden en op korte afstand van zijn perceel zullen gaan parkeren.

7.1.    De Afdeling stelt vast dat de raad voor de berekening van de verkeersaantrekkende werking van de recreatiewoningen is aangesloten bij de ASVV-normen die gelden voor de categorie "bungalowpark/huiscomplex per bungalow". Ingevolge deze normen geldt per recreatiewoning in het buitengebied een verkeersaantrekkende werking van 2,6 tot 2,8 bewegingen per dag. Uitgaande van het maximale aantal verkeersbewegingen per dag komt dit neer op een verkeersaantrekkende werking van 6 bewegingen per dag, welk aantal door [appellant] niet is betwist. Onder verwijzing naar paragraaf 5.5.2 van de plantoelichting stelt de raad dat de te verwachten overlast als gevolg van deze verkeersbewegingen niet onaanvaardbaar is, omdat de ontsluitingen aan de Groenenweg uitsluitend worden gebruikt door bestemmingsverkeer. De verharde weg die doorloopt richting Vijlen is dus niet toegankelijk voor motorvoertuigen, anders dan die van bewoners of bezoekers van de recreatiewoningen. Verder heeft de raad ter zitting nader toegelicht dat het verkeer via de bestaande inrit aan de oostzijde het terrein van [partij] zal oprijden. De parkeerplaatsen bij het bijgebouw kunnen ook uitsluitend via het oostelijk deel van het terrein bereikt worden, terwijl het perceel van [appellant] grenst aan de westzijde van het terrein.

De Regionale Uitvoeringsdienst Zuid-Limburg heeft in opdracht van de raad onderzoek gedaan naar de geluidsbelasting als gevolg van de voertuigbewegingen op het terrein van [partij]. Uit dit onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting door de verkeersbewegingen op het oostelijk deel van het terrein ook in het worst-case scenario voldoet aan de geluidsgrenswaarden voor het type "rustige woonwijk", als bedoeld in de VNG-brochure, en passend kan worden geacht in de omgeving.

Gelet op de aard en omvang van de verkeersgeneratie, de inrichting van de Groenenweg en de geconstateerde geluidwaarden, is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen aanleiding bestaat voor de verwachting dat het plan ter plaatse tot onaanvaardbare verkeershinder zal leiden.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

8.       Het beroep is ongegrond.

9.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2022

531-975