Uitspraak 202003946/1/R2


Volledige tekst

202003946/1/R2.
Datum uitspraak:15 december 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Shockwave Metalworking Technologies B.V. (hierna: SMT), gevestigd te Schijf, gemeente Rucphen,

appellante,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland­West­Brabant (hierna: de rechtbank) van 3 juli 2020 in zaak nrs. 20/6365 en 20/6366 in het geding tussen:

SMT

en

het college van burgemeester en wethouders van Rucphen.

Procesverloop

Bij besluit van 16 april 2020 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen en het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van een vervangende woning aan de [locatie] in Schijf (hierna: het perceel).

Bij uitspraak van 3 juli 2020 heeft de rechtbank, voor zover van belang, het door SMT daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft SMT hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Het college heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 oktober 2021, waar SMT, vertegenwoordigd door mr. H.A. Pasveer, advocaat te 's-Hertogenbosch, vergezeld door ing. J.R. Hofstede en ing. J.P.J.M. Raeijmaekers, en het college, vertegenwoordigd door mr. E.P. Euverman, advocaat te Breda, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder] als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       [vergunninghouder] is eigenaar van het perceel. Hij heeft op 31 december 2018 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het vervangen van de woning op dit perceel. Bij besluit van 26 november 2019 heeft het college de aangevraagde omgevingsvergunning verleend, waarbij ook is bepaald dat de vervangende woning pas na de sloop van de bestaande woning gebouwd mag worden.

SMT is een metaalbewerkingsbedrijf dat is gevestigd aan de Scherpenbergsebaan 49 in Schijf. De inrichting van SMT ligt op een afstand van circa 210 m van het perceel. SMT vreest door de aanwezigheid van kwetsbare objecten in de directe omgeving van de inrichting, zoals de te bouwen vervangende woning, in de bedrijfsvoering te zullen worden belemmerd.

Bij uitspraak van 14 februari 2020 heeft de rechtbank het beroep van SMT tegen het besluit van 26 november 2019 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd, omdat het college heeft nagelaten voor de vergunningverlening overeenkomstig artikel 6.5 van het Besluit omgevingsrecht een verklaring van geen bedenkingen aan de raad van de gemeente Rucphen te vragen. Dit heeft geleid tot het besluit van 16 april 2020, waarbij de omgevingsvergunning opnieuw en met dezelfde voorwaardelijke verplichting, inhoudende dat de vervangende woning pas na de sloop van de bestaande woning gebouwd mag worden, aan [vergunninghouder] is verleend.

Tussen partijen is niet in geschil dat de bouw van de vervangende woning in strijd is met het ten tijde van belang ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Rucphen 2012" (hierna: het bestemmingsplan). Op grond van dit plan rust op het perceel de bestemming "Wonen". Ingevolge artikel 25.1.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de gronden waarop deze bestemming rust uitsluitend bestemd voor wonen. Bij de derde herziening van dit plan is ook de gebiedsaanduiding "veiligheidszone - munitie - b1" aan het perceel toegekend. In afwijking van hetgeen in artikel 25 van de regels van het bestemmingsplan is bepaald, zijn ingevolge artikel 39.26.2, aanhef en onder b, van de planregels bij de derde herziening ter plaatse van deze aanduiding geen gebouwen toegestaan waarin zich regelmatig personen bevinden, zoals woonhuizen. Omdat het bouwplan volgens het college niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, is de gevraagde omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3º, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) verleend.

Aangevallen uitspraak

2.       De rechtbank heeft geoordeeld dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de omgevingsvergunning niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik (hierna: de Circulaire). Volgens de rechtbank wordt met de bouw van de vervangende woning geen nieuw kwetsbaar object gerealiseerd en vereist de Circulaire niet dat bestaande woningen uit veiligheidszone B moeten verdwijnen. Naar het oordeel van de rechtbank beogen de normen in de Circulaire slechts te voorkomen dat de veiligheidssituatie rondom inrichtingen verslechtert door nieuwe bouwplannen. Omdat de vervangende woning op grotere afstand van de inrichting van SMT is voorzien dan de reeds legaal op het perceel aanwezige woning, heeft het college zich volgens de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er in dit geval geen sprake is van een verslechtering van de veiligheidssituatie.

Hoger beroep

3.       SMT betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de omgevingsvergunning in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, omdat de ontwikkeling op grond van de Circulaire niet is toegestaan. Volgens SMT zijn kwetsbare objecten op grond van de Circulaire niet in de veiligheidscontouren rondom de inrichting toegestaan, tenzij het gaat om een bestaande situatie. In dat geval mag een "tussenstap" als bedoeld in hoofdstuk 5 van de Circulaire worden genomen. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, stelt SMT dat de bestaande situatie door het bouwen van de vervangende woning voor onbepaalde tijd wordt voortgezet, zodat de tussenstap niet kan worden toegepast. Uit de inhoud en strekking van de Circulaire blijkt volgens SMT bovendien dat (vervangende) nieuwbouw ter plaatse niet is toegestaan. In dit verband betoogt SMT dat de rechtbank heeft miskend dat de vervangende woning nieuwbouw en geen herbouw is. SMT wijst daarbij op de huidige staat van de bestaande woning, die volgens SMT nog nauwelijks een woning te noemen is. Daarnaast betoogt SMT dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college haar belangen voldoende heeft onderkend en in de besluitvorming heeft meegewogen. Door haar aanbod om het perceel te kopen, zijn de belangen van [vergunninghouder] volgens SMT niet objectief geschaad. Ook betoogt SMT dat er geen bijzonder belang is om de vervangende woning op dit specifieke perceel te bouwen, want dit kan ook op andere plaatsen. De inrichting van SMT kan daarentegen, mede in het licht van de gedane investeringen, redelijkerwijs niet worden verplaatst.

3.1.    De beslissing om al dan niet met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan behoort tot de bevoegdheid van het college, waarbij het college beleidsruimte heeft en de rechter toetst of het college in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om al dan niet daarvoor een omgevingsvergunning te verlenen.

3.2.    De Afdeling stelt voorop dat de Circulaire een beoordelingskader bevat voor aanvragen van omgevingsvergunningen op grond van de Wet milieubeheer (hierna: Wm). Daarnaast doet de Circulaire aanbevelingen waar bestuursorganen rekening mee kunnen houden bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Zo kunnen in bestemmingsplannen veiligheidsafstanden tussen een inrichting en (beperkt) kwetsbare objecten worden vastgelegd door de veiligheidszones A, B en C en veiligheidsnormen te hanteren. Daarbij heeft de A-zone de kleinste afstand tot een inrichting met ontplofbare stoffen en de C-zone de grootste. Aan de A-, B- en C-zones zijn objecten toebedeeld die wel of niet zijn toegestaan binnen deze zones. In het bestemmingsplan zijn op deze wijze veiligheidsafstanden vastgelegd. Hoewel de Circulaire niet primair is geschreven voor aanvragen om omgevingsvergunning zoals in deze procedure aan de orde, mocht het college deze wel toepassen voor de beoordeling van de externe veiligheidsrisico’s vanwege de nabijgelegen inrichting met opslag voor ontplofbare stoffen. Een bouwplan is volgens de Circulaire niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening als de veiligheidssituatie ter plaatse niet verslechtert.

3.3.    De Afdeling stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat het deel van het perceel waar de vervangende woning is voorzien weliswaar in veiligheidszone B ligt, maar buiten de PR 10-5 en PR 10-6 contouren ligt. Ook is niet in geschil dat de inrichting van SMT een bestaande inrichting, en dus een bestaande situatie in de zin van paragraaf 1.2.3 van de Circulaire, is.

De Afdeling begrijpt paragraaf 1.2.3 van de Circulaire zo dat de belangen van een reeds opgerichte inrichting in een bestaande situatie worden beschermd, omdat in deze gevallen de tussenstap in paragraaf 5.1.2 van de Circulaire mag worden toegepast. Toepassing van deze tussenstap houdt in dat in bestaande situaties alleen tot sanering of intrekking van een vergunning op grond van de Wm zou moeten worden overgegaan als blijkt dat de externe veiligheidsnormen worden overschreden en de overschrijding niet met risicobeperkende maatregelen kan worden weggenomen.

3.4.    De omgevingsvergunning is verleend voor het vervangen van de woning die legaal op het perceel aanwezig is. Daarbij is de voorwaardelijke verplichting gesteld dat de vervangende woning pas na de sloop van de bestaande woning mag worden gebouwd. De Afdeling begrijpt hoofdstuk 5 van de Circulaire zo dat naar het totale aantal kwetsbare objecten in veiligheidszone B moet worden gekeken om te bepalen of sprake is van een nieuw kwetsbaar object. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de vervangende woning geen nieuw kwetsbaar object in de zin van de Circulaire is. Zoals ook uit de aan het besluit van 16 april 2020 ten grondslag liggende ruimtelijke onderbouwing van 18 november 2019 volgt, neemt het totaal aantal (beperkt) kwetsbare objecten in veiligheidszone B per saldo niet toe door de bestendiging van een aanwezig kwetsbaar object. Omdat de aanwezigheid van (beperkt) kwetsbare objecten niet relevant is voor de kwalificatie of sprake is van een bestaande of nieuwe situatie, kan in deze bestaande situatie in de zin van de Circulaire de tussenstap worden toegepast.

3.5.    Het betoog van SMT dat de omgevingsvergunning in strijd met de Circulaire en daarmee met een goede ruimtelijke ordening is verleend, omdat de vervangende woning nieuwbouw, en dus een nieuw kwetsbaar object is, acht de Afdeling niet juist. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, beoogt de Circulaire te voorkomen dat de veiligheidssituatie ter plaatse van een risicovolle inrichting verslechtert door nieuwe bouwplannen. De Afdeling overweegt in dit verband dat uit paragraaf 5.3 van de Circulaire volgt dat nieuwbouw in de veiligheidszones en -contouren zo veel mogelijk moet worden voorkomen, maar uit deze paragraaf volgt ook dat niet iedere vorm van nieuwbouw betekent dat geen sprake meer is van een bestaande situatie. Voor woningen in veiligheidszone B kan worden gedacht aan de extra beperking dat alleen dakkapellen, garages en soortgelijke bouwwerken zijn toegestaan. Uitbreidingen en vergrotingen die tot een toename van het aantal personen leiden (zoals splitsing in meer wooneenheden, ombouw tot hotel of andere verblijfsactiviteiten) moeten volgens deze paragraaf juist worden voorkomen. Gelet hierop is van een verdere verslechtering van de veiligheidssituatie ter plaatse pas sprake als de bouw van de vervangende woning leidt tot een groter aantal woningen. Hoewel uit de aanvraag blijkt dat de bruto-vloeroppervlakte en de inhoud van de vervangende woning groter is dan die van de bestaande woning, is de situatie daarmee volgens de Afdeling niet op één lijn te stellen met één van de in paragraaf 5.3 genoemde voorbeelden.

Uit de ruimtelijke onderbouwing volgt dat de ligging van de vervangende woning, die afwijkt van de ligging van de bestaande woning, in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening wordt geacht, omdat de veiligheidssituatie ter plaatse door de bouw van deze vervangende woning niet verslechtert vergeleken met die van de bestaande woning op het perceel. De vervangende woning zal namelijk op grotere afstand tot de inrichting van SMT komen te liggen dan de bestaande woning en buiten de veiligheidscontouren rond de inrichting. Gelet hierop heeft de rechtbank naar het oordeel van de Afdeling terecht overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vervangende woning niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

3.6.    In hetgeen SMT heeft aangevoerd ziet de Afdeling daarnaast geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college de belangen van SMT niet of onvoldoende in de besluitvorming heeft betrokken. In de ruimtelijke onderbouwing staat dat SMT niet verder in de  bedrijfsvoering wordt belemmerd als de vervangende woning verder van de inrichting van SMT komt te liggen dan de bestaande woning. Omdat de omgevingsvergunning daarin voorziet, hoeft SMT door de bouw van de vervangende woning niet te voldoen aan strengere veiligheidsnormen dan die zijn gesteld in de omgevingsvergunning op grond van de Wm of aanvullende maatregelen te nemen om de externe veiligheid ter plaatse te waarborgen.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

4.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.

5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2021

531-975