Uitspraak 202101396/1/R3


Volledige tekst

202101396/1/R3.
Datum uitspraak: 8 december 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1], wonend te Dordrecht,

2.       Stichting Albert Schweitzerziekenhuis (hierna: de stichting), gevestigd te Dordrecht,

3.       Gebruikersoverleg Sportboulevard Dordrecht (hierna: het gebruikersoverleg), gevestigd te Dordrecht,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Dordrecht,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 december 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Gezondheidspark West/Middenzone" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], de stichting en het gebruikersoverleg beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1] en het gebruikersoverleg hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 11 oktober 2021, waar [appellant sub 1], vergezeld door [persoon A], de stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigde A], vergezeld door [persoon B], bijgestaan door mr. M.F.A. Dankbaar, advocaat te Haarlem, het gebruikersoverleg, vertegenwoordigd door [gemachtigde B], en de raad, vertegenwoordigd door mr. R.A. Bozdag, bijgestaan door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plan is een bestemmingsplan met een zogeheten verbrede reikwijdte, en is vastgesteld met toepassing van artikel 2.4 van de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) gelezen in samenhang met artikel 7c van het Besluit uitvoering Chw.

2.       Het plan heeft betrekking op het westelijk deel van het Gezondheidspark in Dordrecht. Het plangebied wordt globaal begrensd door de N3, de Overkampweg, de Oudendijk en de Karel Lotsyweg. Het Gezondheidspark is opgebouwd uit vijf zones. Het westelijk deel van het Gezondheidspark, waar het plan op ziet, heeft betrekking op de zones ‘Sportboulevard’, ‘Middenzone’ en de ‘Amnesty Internationalweg’.

In de plantoelichting staat dat het plan ruimte biedt voor 720 appartementen en 3.000 m2 aan nieuwe voorzieningen, bestaande uit stedelijke functies, ondersteunend aan de functies wonen, sport en gezondheid, een beperkte uitbreiding van het sportcluster en parkeervoorzieningen.

3.       Tegen het besluit tot vaststelling van het plan zijn drie beroepen ingesteld.

[appellant sub 1] kan zich niet verenigen met het plan. Hij woont in de nabijheid van het plangebied, in de buurt Sterrenbos. [appellant sub 1] komt op tegen het plan, omdat hij vreest dat het plan zal leiden tot parkeeroverlast in zijn woon- en leefomgeving.

De stichting komt op tegen het plan, omdat zij vreest dat het plan tot gevolg heeft dat er onvoldoende parkeerplekken in het plangebied aanwezig zullen blijven die kunnen worden gebruikt door bezoekers en personeel van het Albert Schweitzer ziekenhuis (hierna: het ziekenhuis).

Het gebruikersoverleg vertegenwoordigt verschillende sportverenigingen die zijn gevestigd op de Sportboulevard en kan zich evenmin verenigen met het plan. Volgens het gebruikersoverleg voorziet het plan niet in voldoende parkeerplaatsen, waardoor onaanvaardbare gevolgen voor de parkeersituatie in het plangebied zullen ontstaan.

De van belang zijnde regelgeving is opgenomen in de uitspraak, dan wel in de aangehechte bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Procedureel

Ingetrokken beroepsgrond

4.       Bij brief van 17 oktober 2021 heeft het gebruikersoverleg de beroepsgrond over de evenementenregeling in het plan ingetrokken.

Ontvankelijkheid beroepen van [appellant sub 1] en het gebruikersoverleg

5.       De raad betwist de ontvankelijkheid van de beroepen van [appellant sub 1] en het gebruikersoverleg.

Voor zover [appellant sub 1] opkomt voor de belangen van de Bewonersgroep "Sterrenburg Noord Dordrecht", stelt de raad dat niet is gebleken dat de bewonersgroep voldoet aan de eisen die volgens vaste rechtspraak voor informele verenigingen gelden. Volgens de raad kan de bewonersgroep daarom niet als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) worden aangemerkt.

De raad voert daarnaast aan dat het gebruikersoverleg een overleggremium is, dat zelf geen gebruik maakt van de Sportboulevard. Voor zover het gebruikersoverleg opkomt voor collectieve belangen, betwijfelt de raad of het gebruikersoverleg beschikt over de daarvoor vereiste rechtspersoonlijkheid. Het gebruikersoverleg is niet bij notariële akte opgericht en ook is niet gebleken dat het gebruikersoverleg voldoet aan de eisen die volgens vaste rechtspraak voor informele verenigingen gelden. Volgens de raad kan het gebruikersoverleg daarom niet als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Awb worden aangemerkt.

5.1.    In artikel 1:2 van de Awb is bepaald dat onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

5.2.    Over de ontvankelijkheid van het beroep van [appellant sub 1] overweegt de Afdeling het volgende.

Op de zitting heeft [appellant sub 1] te kennen gegeven dat hij niet als vertegenwoordiger van de Bewonersgroep "Sterrenburg Noord Dordrecht" optreedt, maar dat hij als omwonende van het plangebied persoonlijk beroep heeft ingesteld tegen het plan.

5.3.    Wie rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit - zoals een bestemmingsplan of een vergunning - toestaat, is in beginsel belanghebbende bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ van de activiteit dient als correctie op dit uitgangspunt. Zonder gevolgen van enige betekenis heeft betrokkene geen persoonlijk belang bij het besluit. Hij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen.

Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene zijn, wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.

5.4.    [appellant sub 1] woont op het perceel [locatie], op ongeveer 1,17 km afstand van het plangebied. Vanuit de woning op dit perceel bestaat geen zicht op het plangebied. De Afdeling vindt het niet aannemelijk dat [appellant sub 1] ter plaatse van zijn woon- en leefomgeving feitelijke gevolgen, in de vorm van parkeeroverlast of anderszins, zal ondervinden van de ruimtelijke ontwikkeling die het plan mogelijk maakt. Weliswaar bevindt zich tussen het plangebied en de woning van [appellant sub 1] een zogenoemde blauwe zone, waar vrij parkeren niet is toegestaan, maar tussen deze zone en het perceel van [appellant sub 1] is ook een zogenoemde groene zone gelegen, waar wel vrij mag worden geparkeerd. Het perceel van [appellant sub 1] bevindt zich op ruime afstand van deze groene zone, waardoor het niet aannemelijk is dat de vaststelling van het plan zorgt voor onaanvaardbare gevolgen voor de parkeersituatie in de directe omgeving van de woning van [appellant sub 1]. Verder is niet gebleken van andere feiten of omstandigheden waardoor zou moeten worden geoordeeld dat, ondanks deze omstandigheden, een persoonlijk belang van [appellant sub 1] rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt. Het voorgaande betekent dat [appellant sub 1] niet als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt.

5.5.    In haar uitspraak van 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953, heeft de Afdeling overwogen dat voor niet-belanghebbenden geldt dat ook zij beroep kunnen instellen tegen omgevingsrechtelijke besluiten, mits zij een zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren hebben gebracht, dan wel dat het niet naar voren brengen of het te laat naar voren brengen daarvan verschoonbaar is. De Afdeling stelt vast dat [appellant sub 1] geen zienswijze naar voren heeft gebracht over het ontwerpbestemmingsplan.

Nu [appellant sub 1] geen belanghebbende is bij het bestreden besluit en niet is gebleken dat hij verschoonbaar geen zienswijze naar voren heeft gebracht over het ontwerpbestemmingsplan, is zijn beroep niet-ontvankelijk. Dit betekent dat het beroep van [appellant sub 1] niet inhoudelijk zal worden behandeld.

5.6.    Over de ontvankelijkheid van het beroep van het gebruikersoverleg overweegt de Afdeling het volgende.

Het gebruikersoverleg is niet bij notariële akte opgericht en beschikt niet over statuten. De vraag doet zich voor of het gebruikersoverleg kan worden aangemerkt als een vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid, ook wel informele vereniging genoemd, in de zin van artikel 2:26 van het Burgerlijk Wetboek. Vaststaat dat het gebruikersoverleg geen andere rechtspersoon is als genoemd in het Burgerlijk Wetboek.

5.7.    Volgens de uitspraak van de Afdeling van 12 maart 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BC6406, moet voor het aannemen van een vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid worden voldaan aan de volgende cumulatieve vereisten:

1) er moet een ledenbestand zijn;

2) het moet gaan om een organisatorisch verband dat is opgericht voor een bepaald doel, zodat sprake moet zijn van regelmatige ledenvergaderingen, een bestuur en een samenwerking die op enige continuïteit is gericht;

3) de organisatie dient als eenheid deel te nemen aan het rechtsverkeer.

De raad betwist dat het gebruikersoverleg aan deze voorwaarden voldoet.

5.8.    De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het gebruikersoverleg niet als een vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid kan worden aangemerkt. Het gebruikersoverleg heeft een ledenbestand, de leden komen blijkens de stukken regelmatig bij elkaar voor ledenvergaderingen en thema-avonden, en er is een bestuur. Verder neemt het gebruikersoverleg herkenbaar deel aan het rechtsverkeer. Zo voert het gebruikersoverleg sinds het bestaan van de Sportboulevard in 2010 overleg met de gemeente en de exploitant van de Sportboulevard, en reageert het overleg zo nodig als collectief op besluiten van de gemeente en de exploitant. Het voorgaande betekent dat het gebruikersoverleg als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Awb kan worden aangemerkt.

Het beroep van het gebruikersoverleg is ontvankelijk. Dit betekent dat dit beroep inhoudelijk wordt behandeld.

Inhoudelijk

Beoordelingskader

6.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Omdat in dit geval sprake is van een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte kunnen verder op grond van artikel 7c, eerste lid, onder a en b, van het Besluit uitvoering Chw, in aanvulling op artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, in het bestemmingsplan ook regels worden gesteld die strekken ten behoeve van het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke functies. De Afdeling zal daarom ook beoordelen of - voor zover dat aan de orde is - de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat hij het plan in overeenstemming met de in artikel 7c, eerste lid, onder a en b, van het Besluit uitvoering Chw, vermelde criteria heeft vastgesteld.

Het beroep van de stichting

Parkeren

Parkeerbehoefte

7.       De stichting betoogt dat de raad haar belang onvoldoende heeft meegewogen bij de vaststelling van het plan. Zij vreest dat er in de toekomst onvoldoende parkeerplaatsen voor het ziekenhuis in het plangebied aanwezig zullen zijn.

De stichting voert hiertoe in de eerste plaats aan dat zij in de bestaande situatie gebruikmaakt van 1.627 parkeerplekken in de Middenzone van het plangebied voor het parkeren door bezoekers en personeel van het ziekenhuis. In de door de raad opgestelde voorlopige parkeerbalans staat dat er in de bestaande situatie 1.508 parkeerplaatsen in het plangebied zijn die moeten worden gecompenseerd. Dat zijn 119 parkeerplaatsen te weinig, aldus de stichting.

De stichting betoogt daarnaast dat de raad de definitieve beoordeling van de parkeerbehoefte, die als gevolg van de uitvoering van het plan zal ontstaan, ten onrechte vooruitgeschoven heeft tot na de vaststelling van het plan. Volgens de stichting is daarmee niet verzekerd dat er voldoende parkeerplaatsen in het plangebied aanwezig zullen zijn om de parkeerbehoefte, die het gevolg is van het plan, op te vangen. Zo kan de parkeerbehoefte nog naar beneden worden bijgesteld, op grond van een Gezamenlijk Mobiliteitsplan Middenzone (hierna: GMM), terwijl dit GMM pas wordt opgesteld na de vaststelling van het bestemmingsplan. Voor het doorschuiven van het opstellen van het GMM tot na de vaststelling van het bestemmingsplan biedt de Chw volgens de stichting bovendien geen grondslag. Daarnaast zijn in de voorlopige parkeerbalans reducties toegepast die niet zijn toegesneden op de doelgroep van het ziekenhuis, omdat een groot deel van de medewerkers in avond- en nachtdiensten werkt.

Tot slot is er volgens de stichting in de in het plan voorziene parkeergarage ten onrechte geen parkeerruimte gereserveerd voor bezoekers en personeel van het ziekenhuis en vreest zij voor een stijging van de parkeertarieven.

7.1.    In artikel 19.2.1 van de planregels is vastgelegd dat bij een aanvraag om omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen voor een bouwwerk waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, voldoende parkeergelegenheid moet worden gerealiseerd en in stand moet worden gehouden. De beoordeling of sprake is van voldoende parkeergelegenheid vindt plaats aan de hand van de "Beleidsregels parkeren bij nieuwbouwprojecten Dordrecht" (hierna: de Beleidsregels). Als de Beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, wordt rekening gehouden met die wijziging. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de parkeerregeling van artikel 19.2.1 van de planregels voldoende borgt dat uitsluitend bouwplannen kunnen worden gerealiseerd die voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

In paragraaf 4.5.2.1 van de plantoelichting staat dat bij de vaststelling van het plan, op basis van het ingediende bouwplan, een voorlopige parkeerbalans is opgesteld om na te gaan of het plan uitvoerbaar is. Deze parkeerbalans is als bijlage 24 bij de plantoelichting gevoegd. De raad heeft voorts op pagina 10 van het verweerschrift een geactualiseerde voorlopige parkeerbalans opgenomen. De raad stelt zich op het standpunt dat de geactualiseerde voorlopige parkeerbalans aantoont dat op basis van het nu bekende bouwplan wordt voldaan aan de Beleidsregels waar in artikel 19.2.1 van de planregels naar wordt verwezen. Daarmee is volgens de raad de uitvoerbaarheid van het plan aangetoond. Als het met het plan beoogde bouwplan in de toekomst nog wijzigt, bijvoorbeeld door een afwijkend programma of extra verkeersmaatregelen, dan zal ook de parkeerbalans moeten worden aangepast. Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning bouwen voor een concreet bouwplan zal de ontwikkelaar een geactualiseerde parkeerbalans moeten indienen, aldus de raad.

7.2.    De stichting heeft op de zitting verklaard dat zij de dynamische verwijzing naar de Beleidsregels in artikel 19.2.1 van de planregels niet bestrijdt. Ook bestrijdt zij de Beleidsregels als zodanig niet.

7.3.    De raad stelt zich op het standpunt dat de binnen het plangebied aanwezige parkeerbehoefte in de bestaande, feitelijke situatie 1.546 parkeerplaatsen bedraagt. Bij de berekening van de bestaande parkeerbehoefte is de raad er in de geactualiseerde voorlopige parkeerbalans vanuit gegaan dat 1.508 bestaande parkeerplaatsen op de parkeerlocaties P1, P2 en P3, en 38 bestaande parkeerplaatsen op de Karel Lotsyweg, waar bezoekers en personeel van het ziekenhuis in de huidige situatie gebruik van maken, behouden blijven.

Uit de geactualiseerde voorlopige parkeerbalans blijkt dat de parkeerbehoefte als gevolg van de vaststelling van het plan 1.335 parkeerplaatsen bedraagt. Op dit aantal heeft de raad vervolgens een correctie toegepast van -133,5 parkeerplaatsen vanwege fietsgebruik, en

-133,5 parkeerplaatsen vanwege het gebruik van het openbaar vervoer ("Hoogwaardig Openbaar Vervoer", hierna ook: HOV). Daarnaast heeft de raad een reductie van -56 parkeerplaatsen toegepast vanwege het gebruik van 14 deelauto’s. De parkeerbehoefte van het met het plan beoogde bouwplan komt daarmee volgens de raad op 1.012 parkeerplaatsen. De raad heeft vervolgens als uitgangspunt genomen dat er 98,5% van de tijd voldoende parkeerplaatsen aanwezig dienen te zijn, zodat een correctie van

-132 parkeerplaatsen kon worden toegepast. Verder heeft de raad een correctie toegepast van -263, vanwege het dubbelgebruik van parkeerplaatsen.

Tezamen met de binnen het plangebied bestaande parkeerbehoefte van 1.546 parkeerplaatsen, bedraagt de totale, na de realisering van het beoogde bouwplan, binnen het plangebied benodigde parkeerbehoefte 2.163 parkeerplaatsen. Het totaal aantal parkeerplaatsen dat binnen het plangebied wordt gerealiseerd, bedraagt 2.194 parkeerplaatsen volgens de raad, zodat in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien.

De raad stelt dat er voldoende ruimte in het plangebied aanwezig is om de voor de beoogde ontwikkelingen benodigde parkeerplaatsen te realiseren. De raad wijst in dit verband op de verschillende in het plangebied voorziene bestemmingen waarbinnen de realisatie van (ondergrondse) parkeervoorzieningen expliciet is toegestaan.

- bestaande parkeerplaatsen

7.4.    Voor zover de stichting betoogt dat het in de huidige situatie bestaande aantal parkeerplaatsen van 1.508 op de parkeerlocaties P1, P2 en P3 te laag is, overweegt de Afdeling dat de raad heeft toegelicht dat dit aantal is gebaseerd op een telling van medewerkers van de afdeling Verkeer van de gemeente Dordrecht. Daaruit volgt dat het aantal parkeerplaatsen ter plaatse van P1 nu 621 bedraagt. De aantallen ter plaatse van P2 en P3 bedragen respectievelijk 269 en 618 parkeerplaatsen. De raad heeft op de zitting naar voren gebracht dat er naar aanleiding van het beroep van de stichting een hertelling is uitgevoerd, en dat ook toen in totaal 1.508 binnen het plangebied bestaande parkeerplaatsen zijn geteld.

In wat de stichting heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen concrete aanknopingspunten om aan de juistheid van de telling van de raad van een aantal van 1.508 parkeerplaatsen op de parkeerlocaties P1, P2 en P3 te twijfelen. Voor zover de stichting wijst op de door haar opgestelde visie op parkeren van 28 januari 2019, overweegt de Afdeling dat daarin weliswaar wordt benoemd dat er 1.627 parkeerplaatsen beschikbaar zouden zijn voor patiënten, bezoekers en personeel van het ziekenhuis, maar niet inzichtelijk is gemaakt hoe dit aantal tot stand is gekomen. Met de enkele, niet nader onderbouwde, stelling dat nu 1.627 parkeerplaatsen aanwezig zijn, is het aantal waarvan de raad uitgaat dan ook onvoldoende betwist.

Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de totstandkoming van het plan in zoverre op onzorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.

- beoordeling parkeerbehoefte

7.5.    Het betoog van de stichting dat de raad de definitieve beoordeling van de parkeerbehoefte, die als gevolg van de uitvoering van het plan zal ontstaan, in dit geval ten onrechte vooruit heeft geschoven tot na de vaststelling van het plan, volgt de Afdeling niet.

Zoals de raad terecht heeft gesteld, hoeft de concrete invulling van het plangebied bij de vaststelling van dit bestemmingsplan met verbrede reikwijdte nog niet vast te staan. De beoordeling of er voldoende parkeerplaatsen worden aangelegd om te voorzien in de parkeerbehoefte die als gevolg van de uitvoering van het plan zal ontstaan, zal pas in het kader van de procedure van de omgevingsvergunning voor bouwen van de in het plan voorziene ontwikkelingen aan de orde komen. De raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling terecht op het standpunt gesteld dat de parkeerregeling van artikel 19.2.1 van de planregels, waarin wordt verwezen naar de Beleidsregels, voldoende borgt dat daarmee uitsluitend bouwplannen kunnen worden gerealiseerd die voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

7.6.    Hoewel de vraag of er voldoende parkeerplaatsen worden aangelegd pas in het kader van de procedure van de omgevingsvergunning voor bouwen van de in het plan voorziene ontwikkelingen aan de orde zal komen, dient de raad bij de vaststelling van het bestreden plan al wel te bezien of kan worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Daarom zal de Afdeling hierna beoordelen of op voorhand moet worden geoordeeld dat binnen het plangebied niet in voldoende parkeerplaatsen zou kunnen worden voorzien overeenkomstig artikel 19.2.1 van de planregels, en dat de raad zich om die reden niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

7.7.    De door de stichting naar voren gebrachte omstandigheid dat in dit geval na de vaststelling van het plan een GMM zal worden opgesteld, op grond waarvan de benodigde parkeerbehoefte nog naar beneden kan worden bijgesteld, leidt naar het oordeel van de Afdeling niet tot de conclusie dat op voorhand moet worden geoordeeld dat niet in voldoende parkeerplaatsen zou kunnen worden voorzien.

Hiervoor is van belang dat de raad er in het verweerschrift op heeft gewezen dat in artikel 3, vijfde lid, van de Beleidsregels is vastgelegd dat wanneer bestaande parkeerplaatsen als gevolg van een nieuwbouwproject komen te vervallen, deze parkeerplaatsen gecompenseerd moeten worden. Daarmee is volgens de raad geborgd dat er binnen het plangebied 1.508 parkeerplaatsen aanwezig moeten zijn en blijven om in de bestaande parkeerbehoefte van het ziekenhuis te voorzien.

Daarnaast is van belang dat de raad heeft toegelicht dat er in de eerste voorlopige parkeerbalans, die als bijlage bij de plantoelichting is gevoegd, weliswaar rekening is gehouden met een reductiepercentage van 15% vanwege het GMM, maar dat deze reductie alleen kan worden toegepast als er op het moment dat op een aanvraag om omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen voor een in het plan voorziene ontwikkeling wordt beslist ook daadwerkelijk een GMM is opgesteld. Het opstellen van het GMM gebeurt in samenwerking met de ontwikkelaar en de gebruikers van het huidige parkeerterrein, waaronder de stichting, zo volgt uit paragraaf 4.5.2.1 van de plantoelichting. De raad heeft op de zitting uitdrukkelijk verklaard dat het aantal bestaande parkeerplaatsen behouden blijft, zolang het GMM er niet is.

Verder is van belang dat de raad in dit verband onweersproken heeft toegelicht dat er binnen het plangebied voldoende ruimte is om - mocht dat nodig zijn - extra parkeerplaatsen te realiseren. Ook de planregels bieden die mogelijkheid. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. Ook overigens heeft de stichting geen informatie aangedragen die aanleiding geeft tot twijfel over de juistheid van dit standpunt van de raad.

Tot slot ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de Chw zich ertegen verzet dat het GMM in dit geval pas wordt opgesteld na de vaststelling van het plan.

7.8.    Het betoog van de stichting dat de mobiliteitsconcepten waarvoor de raad in de voorlopige parkeerbalans reducties heeft toegepast niet zijn toegesneden op de doelgroep van het ziekenhuis, omdat een groot deel van de medewerkers avond- en nachtdiensten draait, leidt evenmin tot de conclusie dat op voorhand moet worden geoordeeld dat binnen het plangebied niet in voldoende parkeerplaatsen zou kunnen worden voorzien. Zoals de raad heeft toegelicht, zijn deze factoren toegepast voor de parkeerbehoefte van de in het plangebied voorziene nieuwe ontwikkelingen, en niet voor de bestaande parkeerbehoefte van het ziekenhuis. Zoals hiervoor is overwogen, is bij de vaststelling van het plan beoogd om het behoud van de bestaande parkeerplaatsen waarvan bezoekers en personeel van het ziekenhuis in de huidige situatie gebruik maken, te waarborgen. Verder neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad onweersproken heeft gesteld dat uit de voorlopige parkeerbalans, die bij de toelichting van het plan is gevoegd, blijkt dat er in de avond- en nachtperiode, waarin een deel van de ziekenhuismedewerkers aan het werk is, een groot overschot aan parkeerplaatsen in het plangebied is.

- exclusiviteit parkeerplaatsen en parkeertarieven

7.9.    Het betoog van de stichting dat de raad in het plan had moeten waarborgen dat de voorziene parkeergarage voor bezoekers en personeel van het ziekenhuis is gereserveerd, leidt niet tot de conclusie dat de raad het plan om die reden niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen. Voorop staat dat het plan in zoverre niet voorziet in een wijziging ten opzichte van het vorige bestemmingsplan. Daarnaast is van belang dat de raad, zoals hiervoor is overwogen, onweersproken heeft gesteld dat er voldoende ruimte binnen het plangebied aanwezig is om de voor de beoogde ontwikkelingen benodigde parkeerplaatsen te realiseren.

Voor zover de stichting een verhoging van de parkeertarieven vreest, overweegt de Afdeling dat in deze procedure het bestemmingsplan van de raad ter beoordeling voorligt, en dat dit plan niets regelt over de hoogte van de parkeertarieven. Een eventuele verhoging daarvan betekent niet dat op voorhand moet worden geoordeeld dat binnen het plangebied niet in voldoende parkeerplaatsen zou kunnen worden voorzien. Overigens heeft de raad erop gewezen dat in de geactualiseerde voorlopige parkeerbalans geen rekening is gehouden met een verhoging van de parkeertarieven.

7.10.  De Afdeling komt, het voorgaande in aanmerking genomen, tot de conclusie dat de raad bij de vaststelling van het plan de belangen van de stichting bij het behouden van de voor haar benodigde parkeergelegenheid voldoende heeft betrokken.

De betogen slagen niet.

Het beroep van het gebruikersoverleg

Parkeren

Gemeentelijk beleid

8.       Het gebruikersoverleg betoogt dat de uitbreiding van de met het plan voorziene aantal parkeerplaatsen in strijd is met het door de raad in de zienswijzennota gesuggereerde gemeentelijk beleid om autoverkeer terug te dringen. Volgens het gebruikersoverleg is er sprake van willekeurig beleid, waar het gaat om het terugdringen van het autoverkeer. In dit verband wijst het gebruikersoverleg naar enkele andere initiatieven om extra parkeergelegenheid te realiseren.

8.1.    Zoals hiervoor is overwogen onder 7.3, heeft de raad bij het bepalen van de parkeerbehoefte van de nieuwe ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt, rekening gehouden met reductiefactoren. Op pagina 13 van de zienswijzennota heeft de raad uiteengezet dat het toepassen van reductiefactoren past binnen het beleid van de gemeente Dordrecht, waarbij wordt ingezet op het terugdringen van het autogebruik.

8.2.    Met dit betoog heeft het gebruikersoverleg naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat de raad het plan niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen, omdat het plan zich in zoverre niet verdraagt met gemeentelijk beleid over het terugdringen van autogebruik. De enkele omstandigheid dat de raad in de zienswijzennota heeft gesteld dat het toepassen van reductiefactoren past binnen het beleid van de gemeente, terwijl het plan een uitbreiding van de parkeerbehoefte tot gevolg heeft, leidt niet tot die conclusie. De Afdeling overweegt verder dat in deze procedure het bestreden bestemmingsplan ter beoordeling voorligt. Betogen over andere initiatieven waarbij, volgens het gebruikersoverleg, evenmin wordt ingezet op het terugdringen van het autoverkeer, kunnen om die reden niet aan de orde komen in deze procedure.

Het betoog slaagt niet.

Parkeerbehoefte

9.       Het gebruikersoverleg vreest dat het plan tot gevolg heeft dat er onvoldoende parkeerplekken in het plangebied aanwezig zullen zijn die kunnen worden gebruikt door gebruikers van de Sportboulevard, omdat de parkeerbehoefte van het plan te laag is ingeschat.

Het gebruikersoverleg voert hiertoe aan dat het zich niet kan vinden in de door de raad gehanteerde reductiepercentages, die op grond van de Beleidsregels zijn toegepast in de voorlopige parkeerbalans. Zo heeft de raad ten onrechte ingezet op het concept autodelen, terwijl dit volgens het gebruikersoverleg nog geen bewezen concept is. Hiervan maken vooral jongeren gebruik, terwijl de voorziene woningen behoren tot het duurdere segment waarvoor jongeren niet in aanmerking komen. Verder is volgens het gebruikersoverleg niet duidelijk wat de raad verstaat onder "Hoogwaardig Openbaar Vervoer". Te gemakkelijk wordt hiervoor een reductie van het aantal parkeerplaatsen toegepast, omdat niet alle sporters van het openbaar vervoer gebruik willen of kunnen maken. Daarnaast voert het gebruikersoverleg aan dat in de parkeerbalans een reductiepercentage van 15% wordt toegepast vanwege het GMM, terwijl dat percentage onvoldoende is onderbouwd. Volgens het gebruikersoverleg gebruiken de sporters al zoveel mogelijk alternatieve vervoersvormen voor de auto. Er zijn volgens het gebruikersoverleg geen mogelijkheden om het autogebruik van sporters verder terug te dringen.

9.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat de vrees van het gebruikersoverleg ongegrond is. In de eerste plaats wijst de raad op de parkeerregeling in artikel 19.2.1 van de planregels, waarin is geborgd dat bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen voor de in het plan voorziene ontwikkelingen, wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid dient beoordeeld te worden aan de hand van de Beleidsregels.

Verder heeft de raad toegelicht dat de reducerende maatregelen voor parkeren, waaronder het autodelen en HOV, uitsluitend zijn toegepast voor de parkeerbehoefte van de nieuwe ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt, en niet voor de bestaande parkeerbehoefte van de gebruikers van de Sportboulevard.

Daarnaast wijst de raad erop dat uit zowel de aanwezigheidspercentages als de gebruikscijfers van de parkeerlocaties P1, P2 en P3 blijkt dat het maatgevende moment de werkdagochtend is. Dit betekent volgens de raad dat op andere momenten, waaronder de momenten waarop de vraag vanuit het gebruikersoverleg toeneemt, de parkeervraag lager is. Het door het gebruikersoverleg gevreesde parkeertekort zal daarom niet ontstaan, aldus de raad.

9.2.    Zoals hiervoor onder 7.5 is overwogen, vindt de beoordeling of er voldoende parkeerplaatsen worden aangelegd om te voorzien in de parkeerbehoefte als gevolg van de uitvoering van het plan, plaats in het kader van de procedure voor de daarvoor vereiste omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Gelet hierop zal de Afdeling hierna bezien of op voorhand moet worden geoordeeld dat niet in voldoende parkeerplaatsen kan worden voorzien overeenkomstig artikel 19.2.1 van de planregels, en of de raad zich om die reden niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

9.3.    In de voorlopige parkeerbalans, die als bijlage bij de plantoelichting is gevoegd, en ook in de geactualiseerde voorlopige parkeerbalans in het verweerschrift, is bij het bepalen van de parkeerbehoefte van de met het plan voorziene nieuwe ontwikkelingen rekening gehouden met reductiefactoren voor, onder meer, autodelen en HOV. In de voorlopige parkeerbalans bij de plantoelichting is een reductiepercentage van 15% toegepast vanwege het GMM.

9.4.    De Afdeling volgt het standpunt van de raad dat de reducerende maatregelen voor parkeren, waaronder het autodelen en HOV, uitsluitend zijn toegepast voor de parkeerbehoefte van de in het plangebied voorziene nieuwe ontwikkelingen en niet voor de bestaande parkeerbehoefte van de gebruikers van de Sportboulevard. Dit betekent dat, anders dan het gebruikersoverleg meent, bij het bepalen van de parkeerbehoefte dus geen rekening is gehouden met een reductie van het aantal gebruikers van de Sportboulevard dat met de auto komt.

Het voorgaande doet er niet aan af dat, als de reductiefactoren ten onrechte zouden zijn toegepast, dit ertoe zou kunnen leiden dat de raad de parkeerbehoefte als gevolg van het plan, heeft onderschat. Hierdoor zou een tekort aan parkeerplaatsen kunnen ontstaan, met parkeerproblemen voor de gebruikers van de Sportboulevard tot gevolg. In het aangevoerde ziet de Afdeling evenwel geen grond voor de conclusie dat het aannemelijk is dat deze situatie zich als gevolg van de vaststelling van het plan zal voordoen.

Over de reductiefactor die is toegepast vanwege het concept autodelen overweegt de Afdeling dat zij in het aangevoerde geen aanleiding ziet voor het oordeel dat de vaststelling van het plan, vanwege de reductie van 4 parkeerplaatsen per deelauto, leidt tot onaanvaardbare gevolgen voor de parkeersituatie voor de gebruikers van de Sportboulevard. De reden hiervoor is dat als het concept autodelen niet succesvol zou zijn, wat het gebruikersoverleg betoogt, het niet aannemelijk is dat dit leidt tot onvoldoende parkeergelegenheid voor de gebruikers van de Sportboulevard. Hiervoor is van belang dat de raad onweersproken heeft toegelicht dat op de momenten dat de vraag vanuit het gebruikersoverleg toeneemt, er voor het gehele plangebied een lagere vraag naar parkeerplaatsen is.

Over de reductiefactor die is toegepast vanwege het concept HOV overweegt de Afdeling dat volgens artikel 3, twaalfde lid, van de Beleidsregels op de geldende parkeernorm een reductiepercentage toegepast mag worden van 10%, indien op een loopafstand van 250 m een zogeheten HOV-halte is gelegen. De raad heeft toegelicht dat als deze HOV-halte nog niet gerealiseerd is op het moment dat op een aanvraag om een omgevingsvergunning wordt beslist, op dit punt niet aan de Beleidsregels wordt voldaan, waardoor dit reductiepercentage niet toegepast mag worden.

Over het GMM overweegt de Afdeling dat de raad heeft verklaard, zoals hiervoor onder 7.7 is overwogen, dat hiervoor in de definitieve parkeerbalans geen reductiepercentage kan worden toegepast zolang het GMM niet is vastgesteld. Het gebruikersoverleg zal worden uitgenodigd om te participeren bij het opstellen van het GMM, zo staat in paragraaf 4.5.2.1 van de plantoelichting.

De Afdeling overweegt tot slot dat de raad onweersproken heeft toegelicht dat er binnen het plangebied meer dan voldoende ruimte is om meer parkeerplaatsen te realiseren, als dat nodig zou zijn. Ook de planregels bieden die mogelijkheid, waardoor het plan volgens de raad strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling ziet in wat het gebruikersoverleg heeft aangevoerd geen concrete feiten of omstandigheden die aanleiding geven voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie en proceskosten

10.     Het beroep van [appellant sub 1] is niet-ontvankelijk.

11.     De beroepen van de stichting en het gebruikersoverleg zijn ongegrond.

12.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep van [appellant sub 1] niet-ontvankelijk;

II.       verklaart het beroep van de Stichting Albert Schweitzerziekenhuis en het beroep van het Gebruikersoverleg Sportboulevard Dordrecht ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzitter, en mr. P.H.A. Knol en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 8 december 2021

159-933

BIJLAGE

Burgerlijk Wetboek (BW)

Artikel 26

1. De vereniging is een rechtspersoon met leden die is gericht op een bepaald doel, anders dan een dat is omschreven in artikel 53 lid 1 of lid 2.

2. Een vereniging wordt bij meerzijdige rechtshandeling opgericht.

3. Een vereniging mag geen winst onder haar leden verdelen.

Crisis- en herstelwet (Chw)

Artikel 7c

(…)

6. In het bestemmingsplan kunnen tevens regels worden gesteld waarvan de uitleg bij de uitoefening van een bij die regels aan te geven bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Daarbij kan worden bepaald dat de beleidsregels worden vastgesteld door de raad of door burgemeester en wethouders.

(…)

Regels bestemmingsplan "Gezondheidspark West/Middenzone"

Artikel 19.2.1

Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd wanneer op het bouwperceel niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden. Bij de beoordeling van een aanvraag van een omgevingsvergunning activiteit bouwen wordt aan de hand van de 'Beleidsregels parkeren bij nieuwbouwprojecten' bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, wordt rekening gehouden met de wijziging.

Beleidsregels parkeren bij nieuwbouwprojecten Dordrecht

Artikel 3 Berekening parkeerbehoefte auto

1. De autoparkeerbehoefte van een nieuwbouwproject wordt berekend op basis van de parkeernormen en, indien sprake is van een combinatie van functies binnen het project, wordt rekening gehouden met de aanwezigheidspercentages. Het college hanteert hierbij de meest recente landelijke parkeerkencijfers van het CROW. Het college beschouwt de berekende autoparkeerbehoefte als het minimum aantal te realiseren parkeerplaatsen.

2. Hierbij geldt de gebiedsindeling:

• categorie "centrum" = Binnenstad, inclusief het gedeelte Autoluw gebied/Voetgangerszone

• categorie "schil/ overloopgebied" = 19e -eeuwse schil, Noordflank (inclusief Stadswerven)

• categorie "rest bebouwde kom" = Rest bebouwde kom (inclusief subcentra als Leerpark of Gezondheidspark)

• categorie "Buitengebied" = buiten de bebouwde kom

zoals grafisch weergegeven op de van deze beleidsregels deel uitmakende BIJLAGE 1: GEBIEDSINDELING BEPALING PARKEERNORMERING GEMEENTE DORDRECHT. Als uitgangspunt voor de toe te passen parkeernormen geldt voor de categorieën "rest bebouwde kom" en "buitengebied" het gemiddelde van de bandbreedte van de CROW-parkeerkencijfers voor de categorie sterk stedelijk gebied.

Voor de categorieën "Centrum" en "Schil/Overloopgebied" geldt het minimum van de bandbreedte van de CROW-parkeerkencijfers voor de categorie sterk stedelijk gebied als uitgangspunt.

(…)

5. Het college hanteert als principe dat wanneer als gevolg van het nieuwbouwproject bestaande parkeerplaatsen - welke een functie voor de lokale parkeerbehoefte vervullen - komen te vervallen, deze parkeerplaatsen dienen te worden gecompenseerd.

(…)

12. Indien in de nabijheid van een nieuwbouwproject sprake is van de aanwezigheid van Openbaar Vervoer-voorzieningen (halte /station) mag op de in het tweede lid van dit artikel bepaalde parkeernormen een reductiepercentage worden toegepast, conform tabel 2. (…).