Uitspraak 202104518/1/R1


Volledige tekst

202104518/1/R1.
Datum uitspraak: 1 december 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, allen wonend of gevestigd te Amsterdam,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Amsterdam,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 mei 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Zuidas Vivaldi kavel 13, kavel voormalig Drentestaete fase I en 2e partiële herziening" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De raad en [appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 oktober 2021, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant] en [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door mr. A. van Buuren en mr. T. van Wissen en bijgestaan door mr. D.S.P. Roelands-Fransen, advocaat te Den Haag, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting NSI Kantoren B.V. en NSI Development B.V. (hierna tezamen en in enkelvoud: NSI), vertegenwoordigd door mr. E.M. van Bommel, advocaat te Amsterdam, als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het bestemmingsplan voorziet in een uitwerking van het project Vivaldi dat deel uitmaakt van de gemeentelijke en provinciale ontwikkelingsstrategie voor de Zuidas als internationale toplocatie voor wonen en werken in de Metropoolregio. Specifiek heeft het bestemmingsplan betrekking op kavel 13 en kavel voormalig Drentestaete op de hoek van de Antonio Vivaldistraat en Domenico Scarlattilaan, ten zuidwesten van kavel 13. Op beide kavels (hierna tezamen: het plangebied) wordt voorzien in een toren voor overwegend kantoordoeleinden.

2.       [appellant] en anderen zijn allen bewoners en/of eigenaren van woningen (dan wel behartigers van diens belangen) van/in de Mirandabuurt. Zij vrezen voor een aantasting van hun woon- en leefklimaat als gevolg van een woonzorgvoorziening, broedplaats voor kunstenaars en buurtgezondheidscentrum die in de Mirandabuurt worden voorzien in het ontwerpbestemmingsplan "Zuidas-Kop Zuidas 2018, 1e herziening" dat de raad op 24 juni 2021 ter inzage heeft gelegd (hierna: het ontwerpplan voor de Mirandabuurt). Reden waarom zij beroep hebben ingesteld tegen het voorliggende bestemmingsplan is, kort gezegd, omdat zij vinden dat het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan meer geschikt is dan hun eigen (Miranda)buurt voor de vestiging van de drie voornoemde maatschappelijk voorzieningen.

3.       De gemeente is eigenaar van de gronden in het plangebied. NSI is erfpachter en ontwikkelaar van het kavel voormalig Drentestaete, zo volgt uit de plantoelichting.

Toetsingskader

4.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Ontvankelijkheid

Procesbelang

5.       De raad betoogt dat [appellant] en anderen geen procesbelang hebben bij de voorliggende beroepsprocedure. Hiertoe voert hij aan dat met het beroep niet kan worden bereikt wat [appellant] en anderen feitelijk voor ogen hebben. Namelijk aanpassing van het ontwerpbestemmingsplan "Zuidas-Kop Zuidas 2018, 1e herziening" door daarin af te zien van een woonzorgvoorziening, een broedplaats en een buurtgezondheidscentrum en deze functies te voorzien in het bestemmingsplan dat in deze procedure voorligt. Bij een vernietiging van het plandeel voor kavel 13 zijn [appellant] en anderen volgens de raad bovendien niet gebaat, omdat in zoverre dan zou worden teruggevallen op het voorgaande bestemmingsplan op grond waarvan nog een uitwerkingsplicht geldt voor de maatschappelijke dienstverlening.

5.1.    Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953, onder 4.3 tot en met 4.8, ziet de Afdeling geen aanleiding om in dit geval te beoordelen of appellanten belanghebbenden zijn als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Uit genoemde uitspraak volgt namelijk dat zowel belanghebbenden als niet-belanghebbenden in beroep kunnen gaan tegen een besluit wanneer bij de voorbereiding van dat besluit door een ieder zienswijzen over het ontwerpbesluit naar voren konden worden gebracht. Voorwaarde is wel dat zij zienswijzen over het ontwerpbesluit naar voren hebben gebracht dan wel dat het niet naar voren brengen of het te laat naar voren brengen verschoonbaar is. De Afdeling stelt vast dat [appellant] en anderen een zienswijze hebben ingediend.

5.2.    Het vorenstaande neemt niet weg dat [appellant] en anderen een procesbelang moeten hebben bij deze procedure. Procesbelang is het belang dat bij de uitkomst van een procedure moet bestaan. Daarbij gaat het erom of het doel dat [appellant] en anderen voor ogen staat, met het rechtsmiddel kan worden bereikt en voor hen van feitelijke betekenis is. In beginsel heeft een belanghebbende die opkomt tegen een besluit, belang bij een beoordeling van zijn bezwaar of beroep, tenzij vast komt te staan dat ieder belang bij de procedure ontbreekt of is komen te vervallen (vergelijk de uitspraak van 22 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2128).

5.3.    Ter zitting hebben [appellant] en anderen nader toegelicht wat zij met hun beroep tegen het voorliggende bestemmingsplan willen bereiken. De Afdeling begrijpt hen aldus dat zij met hun beroep willen bewerkstelligen dat het voorliggende bestemmingsplan concreter regelt dat - bijvoorbeeld in de vorm van een voorwaardelijke verplichting - bij de ontwikkeling van de voorziene kantoortorens ook een woonzorgvoorziening, een broedplaats en een buurtgezondheidscentrum, of tenminste één van deze maatschappelijke functies, in het plangebied worden gerealiseerd. Theoretisch bezien kunnen [appellant] en anderen dit feitelijke doel met een gegrond beroep bereiken, indien de Afdeling na vernietiging bijvoorbeeld toepassing zou geven aan artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). De Afdeling stelt voorop dat een dergelijk vergaand oordeel bij een gegrond beroep niet voor de hand ligt vanwege de beleidsruimte die de raad heeft bij de vaststelling van het bestemmingsplan, maar dat neemt niet weg dat het theoretisch bezien wel mogelijk is. Daarmee is naar het oordeel van de Afdeling het belang van [appellant] en anderen bij deze procedure gegeven. Of het beroep van [appellant] en anderen daadwerkelijk aanleiding geeft tot een dergelijk vergaand oordeel van de Afdeling vergt een inhoudelijke beoordeling van het beroep, waaraan bij de vraag of iemand belang heeft bij zijn beroep nog niet wordt toegekomen. Dat het beroep volgens de raad uiteindelijk dient om te voorkomen dat de genoemde maatschappelijke functies (allemaal) in de Mirandabuurt worden gerealiseerd, maakt dat naar het oordeel niet anders, omdat dit niet afdoet aan het feitelijke doel dat [appellant] en anderen met dit beroep voor ogen staat.

5.4.    Gezien het vorenstaande is de conclusie dat [appellant] en anderen belang hebben bij een behandeling van hun beroep.

Inhoudelijke beoordeling van het beroep

6.       [appellant] en anderen betogen dat de door het gemeentebestuur gewenste maatschappelijke voorzieningen van woonzorgvoorziening, de broedplaats en een buurtgezondheidscentrum in het plangebied moeten worden gerealiseerd in plaats van in de Mirandabuurt. Hiertoe voeren zij, kort gezegd, aan dat het plangebied meer geschikt is voor bovenwijkse voorzieningen dan de rustige Mirandabuurt en dat bovenwijkse maatschappelijke voorzieningen daarmee bovendien meer worden verspreid over de stad.

6.1.    Aan kavel 13 is de bestemming "Kantoor - 1" toegekend. Aan het perceel voormalig Drentestaete zijn de bestemmingen "Kantoor - 2" en "Kantoor - 3" toegekend.

6.2.    De Afdeling stelt voorop dat de vraag of het voorzien van woonzorgvoorziening, de broedplaats en een buurtgezondheidscentrum in de Mirandabuurt in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening kan worden geacht in deze procedure niet ter beoordeling voorligt. De beroepsgronden van [appellant] die op die vraag gericht zijn laat de Afdeling dan ook buiten beschouwing. [appellant] en anderen hebben desgevraagd verder ter zitting toegelicht dat hun beroep is gericht tegen zowel kavel 13 als kavel voormalig Drentestaete en dat zij geen bezwaren hebben tegen de voorziene kantoorfunctie.

6.3.    Vast staat dat het bestemmingsplan - uitgaande van de maximale planologische mogelijkheden - op de gronden met de bestemming "Kantoor - 1" (kavel 13) gelet op artikel 1.40, in samenhang bezien met artikel 3.1, aanhef en onder d, in samenhang bezien met artikel 3.4, onder e en f, van de planregels op de eerste bouwlaag maximaal 2.000 m2  bvo aan maatschappelijke dienstverlening toelaat. En op het perceel voormalig Drentestaete mag - uitgaande van de maximale planologische mogelijkheden - gezien de toekenning van enerzijds de bestemming "Kantoor - 2" en anderzijds de bestemming "Kantoor - 3", gelet op artikel 1.40, in samenhang bezien met artikel 4.1, aanhef en onder c, en artikel 4.4, onder c, onderdeel 2, van de planregels in samenhang bezien met artikel 5. 1, aanhef en onder d, en artikel 5.3, onder c, van de planregels maximaal 3.200 m2 bvo aan maatschappelijke dienstverlening worden gerealiseerd. Oftewel, uitgaande van de maximale planologische mogelijkheden voorziet het voorliggende bestemmingsplan in 5.200 m2 bvo aan maatschappelijke dienstverlening. Niet in geschil is dat het voorliggende bestemmingsplan - net als het ontwerpbestemmingsplan "Zuidas-Kop Zuidas 2018, 1e herziening" - daarmee voorziet in een juridisch planologisch kader voor een woonzorgvoorziening, een broedplaats en een buurtgezondheidscentrum.

6.4.    Zoals reeds hiervoor onder 5.3 is uiteengezet, willen [appellant] en anderen echter dat het voorliggende bestemmingsplan concreter regelt dat bij de ontwikkeling van de voorziene kantoortorens ook een woonzorgvoorziening, een broedplaats en een buurtgezondheidscentrum, of tenminste één van deze maatschappelijke functies, in het plangebied worden gerealiseerd. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid van een dergelijke regeling heeft kunnen afzien. Naast de omstandigheid dat een bestemmingsplan uitgaat van toelatingsplanologie neemt de Afdeling het volgende in aanmerking. Ten aanzien van de woonzorgvoorziening heeft de raad onder verwijzing naar het Strategisch Huisvestingsplan jeugd, zorg en basisvoorzieningen 2019-2025 toegelicht dat hij een woonwijk het meest geschikt acht voor de vestiging van een woonzorgvoorziening, zodat de bewoners van die voorziening alvast kunnen wennen aan het toekomstig zelfstandig wonen in een (gemengde) woonwijk. Ook ten aanzien van de broedplaats heeft de raad toegelicht dat zijn voorkeur voor de vestiging van een broedplaats uitgaat naar een woongebied, omdat het volgens de raad een meerwaarde heeft indien de broedplaats ook kan fungeren als dagbesteding en/of werkervaringsplekken voor omwonenden. Ten aanzien van het buurtgezondheidscentrum heeft de raad toegelicht dat een buurtgezondheidscentrum moet voorzien in de behoefte aan eerstelijnszorg voor omwonenden. De vestiging daarvan in een woongebied ligt volgens de raad dan voor de hand. Hetgeen [appellant] hebben aangevoerd biedt geen aanleiding voor het oordeel dat de raad met zijn voorkeur voor de vestiging van voornoemde voorzieningen in een woonwijk/woongebied een onredelijk uitgangspunt hanteert.

6.5.    Nu het plangebied - onderdeel van het deelgebied Vivaldi - primair dient als kantorenlocatie, heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling in overeenstemming met voornoemd uitgangspunt het plangebied in redelijkheid niet hoeven aanmerken als in het bijzonder geschikt voor de vestiging van een woonzorgvoorziening, een broedplaats en een buurtgezondheidscentrum. Om die reden heeft de raad in redelijkheid kunnen afzien van een regeling die de vestiging van een woonzorgvoorziening, een broedplaats en een buurtgezondheidscentrum in het plangebied concreter regelt.

Het betoog faalt.

6.6.    [appellant] en anderen hebben ter zitting nog aangevoerd dat het begrip "maatschappelijke dienstverlening" dan minder ruim gedefinieerd had moeten worden in artikel 1.40 van de planregels, in die zin dat de vestiging van voornoemde maatschappelijke voorzieningen daarbij nadrukkelijk wordt uitgesloten. Hierover overweegt de Afdeling dat zij de raad aldus begrijpt dat hij met deze ruime definitie heeft beoogd een zekere flexibiliteit te bieden bij de invulling van de gebruiksmogelijkheden van de onderste bouwlagen van de voorziene kantoortorens. Dit komt de Afdeling niet onredelijk voor, nu een bestemmingsplan zoals hiervoor reeds overwogen uitgaat van toelatingsplanologie en de raad beleidsruimte toekomt bij de aanwijzing van bestemmingen en regels.

Het betoog faalt.

7.       Nu het betoog van [appellant] en anderen niet slaagt behoeft het betoog van de raad dat [appellant] en anderen zich, gelet op artikel 8:69a van de Awb, niet kunnen beroepen op de norm van een goede ruimtelijke ordening uit artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, omdat die norm in dit geval - gezien de afstand van het plangebied tot hun directe woonomgeving - volgens de raad geen betrekking heeft op de belangen van [appellant] en anderen, geen bespreking meer.

Conclusie

8.       Het beroep is ongegrond.

Proceskosten

9.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, voorzitter, en mr. R.J.J.M. Pans en mr. R.W.L. Koopmans, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Stoof, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 1 december 2021