Uitspraak 202106531/2/A3


Volledige tekst

202106531/2/A3.
Datum uitspraak: 17 november 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:

[verzoeker], wonend te Dordrecht,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) van 1 oktober 2021 in zaken nrs. 21/4795 en 21/4791 in het geding tussen:

[verzoeker]

en

de burgemeester van Dordrecht.

Procesverloop

Bij besluit van 6 juli 2021 heeft de burgemeester besloten de woning van [verzoeker] aan de [locatie] in Dordrecht te sluiten voor de duur van drie maanden op grond van artikel 13b van de Opiumwet.

Bij besluit van 2 september 2021 heeft de burgemeester het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 1 oktober 2021 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.

Tevens heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 november 2021, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. A. Karacelik, advocaat te Rotterdam, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. D.C. Alblas, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       [verzoeker] woont in een sociale huurwoning aan de [locatie] in Dordrecht. Op 20 mei 2021 heeft de politie deze woning doorzocht. Op dat moment woonde ook de zoon van [verzoeker] in de woning. Van de doorzoeking is op 28 mei 2021 een bestuurlijke rapportage opgemaakt. Hierin staat dat in de woonkamer, de slaapkamer van de zoon, op het balkon en in de berging in totaal 79,2 g cocaïne, 10,3 g MDMA, 2,4 g heroïne, versnijdingsmiddelen, gripzakjes, weegschalen, een pan met poederresten, een lepel met wit poeder en een lijst met namen van mogelijke klanten is aangetroffen. De burgemeester heeft naar aanleiding hiervan besloten de woning te sluiten.

3.       In de bezwaarfase, op 2 augustus 2021, is nog een aanvullende bestuurlijke rapportage opgemaakt. Hierin staan foto’s van wat is aangetroffen en staan vijf registraties in het politiesysteem omschreven. Dit zijn een melding van 4 maart 2021 dat er met regelmaat personen kort de woning binnengaan, een melding van 3 mei 2021 dat de zoon dealt en dat de melder met regelmaat drugsgebruikers ziet komen, twee verklaringen van personen die drugs hebben gekocht en een mededeling dat [verzoeker] tijdens het onderzoek zou hebben verklaard dat hij wist dat zijn zoon zich bezig hield met drugs, dat hij had gezien dat zijn zoon brokjes aan het wegen was en dat hij wist dat zijn zoon geld verdiende met drugs. Deze extra informatie was voor de burgemeester een bevestiging dat hij in redelijkheid de woning kon sluiten. Dat [verzoeker] niet wist van de drugs in de woning, zoals hij heeft aangevoerd, gelooft de burgemeester niet. Uit de rapportage blijkt dat hij bij de politie anders heeft verklaard. Hij had bovendien de verantwoordelijkheid om op te letten wat er in de woning gebeurt, als hoofdhuurder en als ouder, en had daarom moeten weten van de drugs. Volgens de burgemeester valt hem dan ook een verwijt te maken. Dat hij zijn woning dreigt kwijt te raken vindt de burgemeester gelet op de ernst van het feit en de verwijtbaarheid niet onevenredig. De burgemeester heeft zijn besluit in bezwaar gehandhaafd.

4.       De rechtbank heeft allereerst vastgesteld dat niet ter discussie staat dat de burgemeester bevoegd was de woning te sluiten. In geschil is of sluiting noodzakelijk en niet onevenredig is. De rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat dit het geval is. Het was aan [verzoeker] om toezicht te houden op wat er in de woning gebeurde en wat er aanwezig was, zeker nu hij, zoals hij op de zitting heeft bevestigd, wist dat zijn zoon drugs gebruikte en hij zijn zoon in de woning liet verblijven. De zoon heeft nog steeds een sleutel en het slot is niet vervangen, waardoor hij nog steeds gebruik kan maken van de woning. Het risico op herhaling is daardoor aanwezig. Uit de meldingen bij de politie blijkt dat er sprake was van overlast. De rechtbank twijfelt niet aan de inhoud van de aanvullende rapportage. De burgemeester mocht volgens de rechtbank een zwaarder belang toekennen aan het belang van de openbare orde dan aan de gevolgen van de sluiting voor [verzoeker], namelijk dat hij door de sluiting zijn woning kan kwijtraken.

5.       [verzoeker] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat sluiting noodzakelijk en evenredig is. Hij betwist de inhoud van de omschreven registraties in de aanvullende rapportage. De meldingen en verklaringen van zogenoemde klanten zijn onduidelijk en roepen vragen op. Zo is niet bekend hoe de melders aan hun informatie komen en waaruit blijkt dat de zogenoemde klanten klant zijn van hem of van zijn zoon. Ook betwist hij dat hij bij de politie heeft verklaard dat hij wist dat zijn zoon in drugs handelde en dat hij hem brokjes heeft zien wegen. Hij wist alleen dat zijn zoon wiet rookte. Er werden geen drugs verkocht vanuit de woning, waardoor de noodzaak om te sluiten beperkt is. Hij was niet op de hoogte en kon ook niet op de hoogte zijn van de aangetroffen drugs. Het overgrote deel is in de slaapkamer aangetroffen van zijn zoon en daar kwam hij niet. Het balkon is feitelijk alleen toegankelijk vanuit diezelfde slaapkamer en daar kwam hij dus ook niet. In de woonkamer zijn slechts twee gripzakjes aangetroffen. Deze zaten in een gesloten kistje. De in de berging aangetroffen goederen lagen in een afgesloten doos. Deze gripzakjes en goederen waren dus niet zichtbaar. Het slot kan hij niet vervangen, omdat hij geen toestemming heeft van de verhuurder. Een gevolg van het besluit tot sluiting is bovendien dat de huurovereenkomst wordt ontbonden en dat hij zeer waarschijnlijk op een zwarte lijst van woningcorporaties terecht komt. Dit maakt het besluit volgens [verzoeker] onevenredig.

6.       De rechtsvraag die in deze zaak speelt, of de sluiting noodzakelijk en niet onevenredig is, leent zich niet voor een beantwoording in deze voorlopige voorzieningenprocedure. Daarom zal de voorzieningenrechter de vraag of vooruitlopend op de finale beoordeling van het hoger beroep een voorlopige voorziening moet worden getroffen beantwoorden aan de hand van een belangenafweging.

6.1.    [verzoeker] heeft in zijn verzoek gevraagd om het besluit van 2 september 2021 te schorsen tot twee weken na de bekendmaking van de uitspraak op het hoger beroep. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om dit verzoek, na afweging van de betrokken belangen, in te willigen. Daarover overweegt de voorzieningenrechter het volgende. [verzoeker] heeft een spoedeisend belang omdat hij zijn huis uit moet als de sluiting wordt uitgevoerd. Hij heeft nog geen vervangende woonruimte kunnen vinden. Bij sluiting is de kans groot dat hij op straat komt te staan. Tegenover dit spoedeisende belang staan de belangen die de burgemeester met de sluiting behartigt. De feiten zijn ernstig. Er is een grote hoeveelheid harddrugs aangetroffen en allerlei attributen. De burgemeester wil met de sluiting ook een signaal afgeven dat tegen drugs wordt opgetreden. Dat is extra belangrijk omdat de woning in een kwetsbare wijk ligt. Dit belang weegt echter minder zwaar dan het belang van [verzoeker]. Bij deze afweging neemt de voorzieningenrechter, zonder daarbij vooruit te lopen op het oordeel van de Afdeling in de bodemzaak, het volgende in aanmerking. De burgemeester heeft niet weersproken dat het erg lastig is voor [verzoeker] om een andere betaalbare woning te vinden. Sinds het besluit tot sluiting zijn geen meldingen gedaan over de woning en, zoals op de zitting bij de voorzieningenrechter is verklaard, is de zoon niet meer in de woning aanwezig geweest en is niet te verwachten dat hij weer terug zal keren. Hij is daar niet meer welkom.

7.       De voorzieningenrechter ziet aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen, zodat [verzoeker] voorlopig in zijn woning kan blijven.

8.       De burgemeester moet de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de burgemeester van Dordrecht van 2 september 2021 en bepaalt dat de woning aan de [locatie] in Dordrecht niet gesloten mag worden tot twee weken nadat de Afdeling uitspraak heeft gedaan op het hoger beroep;

II.       veroordeelt de burgemeester van Dordrecht tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.496,-, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III.      gelast dat de burgemeester van Dordrecht aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 270,- vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Greben, griffier.

w.g. Uylenburg
voorzieningenrechter

w.g. Greben
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 november 2021

851