Uitspraak 202104156/1/R3 en 202104156/2/R3


Volledige tekst

202104156/1/R3 en 202104156/2/R3.
Datum uitspraak: 30 augustus 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Nijega, gemeente Smallingerland,

appellant,

en

de raad van de gemeente Smallingerland,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 mei 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Nijega - Kommisjewei - Transportonderneming" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

[appellant] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 17 augustus 2021, waar [appellant A], bijgestaan door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door ing. D. van der Zwaag en mr. S. Boscha, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [bedrijf], vertegenwoordigd door [gemachtigden], als partij gehoord.

Partijen hebben toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Overwegingen

1.       In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Inleiding

2.       [bedrijf] is een eenmanszaak die met een vrachtwagencombinatie bijzondere transporten uitvoert. Het bedrijf is momenteel gevestigd in het bebouwingslint langs de Kommisjewei te Nijega. [bedrijf] heeft de raad gevraagd om het bestemmingsplan te herzien, zodat het bedrijf kan worden verplaatst naar een perceel verderop aan de Kommisjewei. Dit perceel ligt vanuit het lint gezien achter een knik in de Kommisjewei, in het buitengebied dat grenst aan het dorp Nijega (hierna: het perceel).

Het perceel maakt deel uit van een gebied dat in 2003 is aangewezen als "aanloopgebied", bedoeld voor lokale ondernemers om hun onderneming voort te zetten in het eigen dorp. Dit gebied is daarom in het bestemmingsplan "Buitengebied 2013" aangeduid als "wro-zone - wijzigingsgebied 2". Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de bestemming "Agrarisch met waarden - Besloten gebied" op deze gronden te wijzigen in de bestemming "Bedrijf", echter alleen om - naast andere voorwaarden - bedrijven van een zekere aard, overeenkomend met milieucategorie 1 en 2, mogelijk te maken en met een bedrijfsperceel dat maximaal 2.000 m2 groot is, of maximaal 3.000 m2 als in concrete uitzonderingsgevallen kan worden aangetoond dat behoefte daartoe aanwezig is. Voor de verplaatsing van het bedrijf van [bedrijf] kan deze wijzigingsbevoegdheid niet worden benut, omdat een transportbedrijf in de zwaardere milieucategorie 3.1 valt en omdat het perceel 4.000 m2 groot is. Met de vaststelling van het bestemmingsplan heeft de raad de bedrijfsverplaatsing naar het perceel alsnog mogelijk gemaakt. Het plangebied is tot dit perceel beperkt. Het bestemmingsplan staat hier bedrijfsgebouwen met een totale oppervlakte van maximaal 500 m2 en een hoogte van maximaal 8 m, en een bedrijfswoning toe. Om het perceel voor bedrijfsdoeleinden te mogen gebruiken moeten landschapsmaatregelen worden getroffen overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan dat deel uitmaakt van het bestemmingsplan.

[appellant] woont in het voormalige tolhuis aan de [locatie] op korte afstand van het perceel. Hij is het er niet mee eens dat de raad de bedrijfsverplaatsing naar het perceel mogelijk heeft gemaakt.

Toetsingskader

3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De voorzieningenrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De voorzieningenrechter stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Passendheid in de omgeving

4.       [appellant] betoogt dat de raad heeft miskend dat een transportbedrijf op het perceel niet passend is in de omgeving. Volgens hem gaat het om een kritische locatie langs de toegangsweg naar het karakteristieke dorp Nijega. Vanuit de gemeente zijn eerder nog hoge eisen gesteld aan de restauratie en uitbreiding van zijn huis om de karakteristieke overgang van open landschap naar dorpsentree te behouden. De raad wijkt door het mogelijk maken van dit transportbedrijf bovendien verregaand af van de voorwaarden waaronder het college hier met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid een bedrijf mogelijk kan maken, nu het bedrijfsperceel en het bedrijfsgebouw groter worden en het bedrijf van een zwaardere milieucategorie is. De aard en schaal van het transportbedrijf passen niet bij het dorp en tasten de leefbaarheid aan. Het landschappelijk inpassingsplan zal een negatieve ruimtelijke uitstraling van het bedrijfsperceel niet kunnen voorkomen. De raad had dan ook moeten bezien of verplaatsing naar een bedrijventerrein in de regio niet mogelijk was, aldus [appellant].

4.1.    De raad betwist dat het gaat om een kritische locatie. Het perceel ligt in het buitengebied en grenst aan het dorp Nijega. Het maakt deel uit van een aanloopgebied dat juist is bedoeld voor lokale ondernemers om hun onderneming voort te kunnen zetten in het eigen dorp. Daarmee is het dus in beginsel geschikt bevonden voor bedrijvigheid. Het bestemmingsplan "Buitengebied 2013" maakt in dit aanloopgebied bedrijfspercelen met een gezamenlijke oppervlakte van 16.060 m2 mogelijk. De raad heeft daarbij voorwaarden gesteld waaronder het college met toepassing van een wijzigingsbevoegdheid bedrijven ter plaatse mogelijk kan maken. In de plantoelichting bij het bestemmingsplan "Buitengebied 2013" staat dat niet binnen die voorwaarden passende, grootschaligere ontwikkelingen per geval moeten worden beoordeeld en desgewenst met een afzonderlijke bestemmingsplanprocedure worden geregeld. Dat is hier gebeurd.

In dit geval is een perceel met een omvang van 4.000 m2 nodig om voldoende manoeuvreerruimte voor de vrachtwagen te creëren, zodat de vrachtwagen daarvoor niet de openbare weg hoeft te gebruiken. De raad acht die perceelsomvang in dat licht aanvaardbaar. Het gaat hier volgens hem om een incidenteel lokaal bedrijf dat op deze plek qua aard en omvang goed bij de kern Nijega aansluit. Verder wordt voldaan aan de richtafstanden tot woningen voor bedrijven in milieucategorie 3.1. Bovendien is het een relatief kleinschalig transportbedrijf waarvan de activiteiten gelijk kunnen worden gesteld met die van een bedrijf in milieucategorie 2. Het bedrijf zal dan ook geen onevenredige hinder voor nabijgelegen woningen veroorzaken.

Over de landelijke inpassing staat in de plantoelichting dat kenmerkend voor het gebied de kleinschaligheid met een hoge dichtheid aan opstrekkende percelen met sloten en grensbeplanting van houtwallen en elzensingels is. Verder hangt de beplanting samen met historische wegen en bebouwingslinten. Met de karakteristiek van het dorp Nijega is in het plan rekening gehouden door beplanting in de vorm van elzensingels en een passende verkavelingsrichting aan te houden en door efficiënt ruimtegebruik binnen het plangebied. Dit is uitgewerkt in het landschappelijk inpassingsplan.

4.2.    De voorzieningenrechter ziet geen grond voor het oordeel dat de raad bedrijvigheid als zodanig als niet passend in de omgeving van het dorp Nijega had moeten achten. De raad mocht betekenis toekennen aan de aanwijzing van het gebied als aanloopgebied en de mogelijkheid die het bestemmingsplan "Buitengebied 2013" al biedt om hier met toepassing van een wijzigingsbevoegdheid bedrijven van lokale ondernemers toe te staan. [bedrijf] is een bedrijf van een lokale ondernemer. Weliswaar wordt niet aan de voorwaarden voor toepassing van die wijzigingsbevoegdheid voldaan, maar de raad heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter overtuigend toegelicht dat dit hier niet leidt tot een grotere en daardoor onaanvaardbare ruimtelijke uitstraling. Daarbij is van belang dat de wijzigingsvoorwaarde in het bestemmingsplan "Buitengebied 2013" die gaat over de totale oppervlakte aan bedrijfsbebouwing, inhoudt dat deze minimaal 300 m2 moet bedragen en niet dat deze maximaal 300 m2 mag bedragen, zoals [appellant] naar voren heeft gebracht. De voorzieningenrechter ziet in dit licht geen aanleiding voor het oordeel dat de mogelijk gemaakte oppervlakte van 500 m2 onaanvaardbaar is, zoals [appellant] ter zitting naar voren heeft gebracht.

Verder kon de raad de landschappelijke inpassing overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan in redelijkheid aanvaardbaar achten. De omstandigheid dat, zoals [appellant] naar voren heeft gebracht, aan de restauratie en uitbreiding van zijn huis nog hoge eisen werden gesteld, biedt op zichzelf onvoldoende grond voor een ander oordeel. Blijkens de plantoelichting is in het inpassingsplan rekening gehouden met de karakteristiek van het dorp. Voor zover [appellant] aanvoert dat de aan te brengen beplanting het zicht op het bedrijf, met name op het bedrijfsgebouw dat 8 m hoog kan worden, niet volledig zal maskeren, overweegt de voorzieningenrechter dat de raad dat ook niet noodzakelijk hoefde te achten. Aangenomen kan worden dat het inpassingsplan het zicht op het bedrijf vanaf de openbare weg in elk geval aanmerkelijk vermindert. Doordat het inpassingsplan deel uitmaakt van het bestemmingsplan, is uitvoering daarvan overigens gewaarborgd.

Gelet op het voorgaande kon de raad de mogelijk gemaakte vestiging van een transportbedrijf, met inachtneming van het landschappelijk inpassingsplan, in redelijkheid passend in de omgeving achten. De raad hoefde dan ook geen onderzoek te doen naar de mogelijkheid van verplaatsing van [bedrijf] elders naar een bedrijventerrein.

Het betoog slaagt niet.

Verkeersveiligheid

5.       [appellant] betoogt dat de raad onvoldoende heeft onderzocht of het op- en afrijden van het perceel door de grote vrachtwagencombinaties van [bedrijf] niet tot verkeersonveilige situaties en oponthoud van het verkeer zal leiden.

5.1.    De raad heeft zich in de zienswijzennotitie bij het bestemmingsplan op het standpunt gesteld dat een uitrit ter plaatse niet tot verkeersonveilige situaties leidt. De beoogde uitrit ligt binnen de bebouwde kom, waar uitritten te verwachten zijn en ook al aanwezig zijn. Enig oponthoud voor het doorgaande verkeer leidt niet tot een verkeersonveilige situatie. De raad heeft hier in het verweerschrift aan toegevoegd dat de verplaatsing van [bedrijf] naar het perceel maar een beperkte invloed op de verkeerssituatie heeft. De Kommisjewei kan ter plaatse een verkeerstoename verwerken, terwijl van [bedrijf] maar een geringe verkeerstoename is te verwachten. Verder is de weg aangewezen als erftoegangsweg waarop uitritten van percelen rechtsreeks aansluiten. Er geldt een maximale snelheid van 30 km/u en het zicht op de uitrit vanaf de weg is volgens de raad goed.

5.2.    Het betoog van [appellant] geeft de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat deze beoordeling door de raad onjuist of ontoereikend is. Daar komt bij dat het college inmiddels een uitwegvergunning aan [bedrijf] heeft verleend. Bij een dergelijke vergunning is een veilig gebruik van de weg ook een van de toetsingscriteria.

Het betoog slaagt niet.

Manoeuvreerruimte

6.       [appellant] betoogt dat de raad onvoldoende heeft onderzocht of de oppervlakte en beoogde indeling van het perceel voldoende ruimte biedt om te kunnen draaien en keren met een vrachtwagencombinatie. Er is geen plattegrond met rijcurves opgesteld.

6.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat is aangetoond dat er voldoende manoeuvreerruimte op het perceel is.

6.2.    De raad heeft de omvang van het perceel van 4.000 m2 toegestaan met het oog op het mogelijk maken van het draaien en keren van een vrachtwagencombinatie op eigen terrein. Ook [bedrijf] is daarvan uitgegaan bij haar verzoek om het bestemmingsplan te herzien. [bedrijf] heeft ter zitting aan de hand van een plattegrond toegelicht op welke wijze het beoogde bedrijfsgebouw met de vrachtwagencombinatie kan worden bereikt en hoe daarmee op het perceel kan worden gemanoeuvreerd. De voorzieningenrechter acht de omvang van de beoogde verharding van het terrein niet zodanig gering, dat redelijkerwijs moet worden betwijfeld of het op deze wijze manoeuvreren met een vrachtwagencombinatie wel mogelijk zal zijn. Voor de raad gold geen verplichting om niettemin aan de hand van een weergave van rijcurven of op een andere wijze aan te tonen dat het perceel hiervoor groot genoeg is, dan wel om dit van [bedrijf] te verlangen.

Het betoog slaagt niet.

Precedentwerking

7.       [appellant] betoogt dat de raad heeft miskend dat van het mogelijk maken van de verplaatsing van [bedrijf] naar het perceel precedentwerking uitgaat.

7.1.    Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hoefde de raad in de vrees voor precedentwerking geen reden te vinden om af te zien van de vaststelling van het bestemmingsplan. Zoals de raad terecht naar voren heeft gebracht, gaat van het mogelijk maken van een bedrijf op het perceel op zichzelf geen precedentwerking uit, nu het gebied al was aangewezen als aanloopgebied waar bedrijvigheid kan worden toegestaan, en het bestemmingsplan "Buitengebied 2013" daarvoor al een wijzigingsbevoegdheid bevat. Verder is de aanvaardbaarheid van de vestiging van een transportbedrijf ter plaatse op zijn eigen merites beoordeeld, zoals dat ook zal moeten gebeuren wanneer een beoordeling over het mogelijk maken van andere bedrijvigheid in de omgeving aan de orde is.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

8.       Het beroep is ongegrond.

9.       Gelet hierop is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe wordt afgewezen.

10.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep ongegrond;

II.       wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.N. Witsen, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2021