Uitspraak 202101533/2/R3


Volledige tekst

202101533/2/R3.
Datum uitspraak: 2 juli 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker] en anderen, allen wonend te Delfzijl, gemeente Eemsdelta,

verzoekers,

en

de raad van de gemeente Eemsdelta,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 februari 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Delfzijl Kindercentrum Noord" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen beroep ingesteld.

[verzoeker] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[verzoeker] en anderen en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 22 juni 2021, waar de raad, vertegenwoordigd door H.C. Dijkhuizen, bijgestaan door mr. H.P. de Lange, advocaat te Heerenveen, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding

2.       Het plangebied is gelegen ten westen van de kern van Delfzijl en wordt begrensd door de Noorsestraat aan de noordzijde en de Waddenweg aan de oostzijde.

Met het bestemmingsplan wordt voorzien in een zogenoemd kindcentrum. Volgens paragraaf 1.1 van de plantoelichting vervangt het nieuw te bouwen kindcentrum de Brede School Noord aan de overkant van de Waddenweg waar zowel een basisschool als een kinderopvang zijn ondergebracht. Deze school wordt met uitzondering van de sporthal gesloopt, omdat het te slopen deel niet aardbevingsbestendig is.

Om het kindcentrum in het plangebied mogelijk te maken, is aan de gronden een maatschappelijke bestemming toegekend. Op deze gronden rust ingevolge de beheersverordening "Plantsoen De Wending" nu nog een groenbestemming.

[verzoeker] en anderen wonen nabij het plangebied aan de [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3] te Delfzijl. Zij vrezen dat de komst van het kindcentrum zal leiden tot een aantasting van hun woon- en leefklimaat vanwege onder meer geluid- en verkeershinder.

Spoedeisend belang

3.       De raad wil op korte termijn beginnen met de bouw van het kindcentrum. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat sprake is van een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening.

De voorzieningenrechter zal hierna overgaan tot een voorlopige rechtmatigheidsbeoordeling. Dit betekent dat de voorzieningenrechter een voorlopige beoordeling zal verrichten van de beroepsgronden die in de bodemzaak zijn aangevoerd.

Bestemmingsplanprocedure

4.       [verzoeker] en anderen stellen zich op het standpunt dat de bestemmingsplanprocedure onzorgvuldig is geweest.

In de eerste plaats betogen [verzoeker] en anderen dat zij ten onrechte niet al in 2017 bij de besluitvorming over het bestemmingsplan zijn betrokken. Het voorgaande klemt te meer, nu [verzoeker] en anderen niet actief zijn in Stichting Bewonersbedrijf Delfzijl Noord (hierna: de stichting) die wel bij de besluitvorming is betrokken.

Daarnaast betogen [verzoeker] en anderen dat een foutieve kennisgeving van het ontwerpplan in het huis-aan-huisblad "De Eemsbode" is geplaatst. Ook betogen [verzoeker] dat zij niet tijdig zijn geïnformeerd over de agenda van de raadsvergadering van 17 februari 2021. Hun zienswijze was bovendien voorafgaand aan deze raadsvergadering al beantwoord, terwijl deze zienswijze nog in de raadsvergadering moest worden besproken.

Tot slot wijzen [verzoeker] anderen erop dat de bekendmaking van het vastgestelde bestemmingsplan in het huis-aan-huisblad "De Eemsbode" niet klopte, nu hierin stond vermeld dat de beroepstermijn op 3 maart 2021 was aangevangen terwijl dit 25 februari 2021 moest zijn. Omdat zij van de gemeente op of voor 25 februari 2021 ook geen brief hebben ontvangen, is de mogelijkheid tot het instellen van beroep met een week verkort.

4.1.    Dit betoog ziet op de wijze van totstandkoming van het bestreden besluit en staat in zoverre niet in direct verband met de rechtmatigheid van de inhoud van dit besluit. Ook wanneer het betoog dat de besluitvorming onzorgvuldig is verlopen zou slagen, dan behoeft dat op zich nog niet zonder meer tot de uitkomst te leiden dat de inhoud van het bestreden besluit uiteindelijk geen stand kan houden. Daarom ziet de voorzieningenrechter in  dit betoog geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen.

Alternatieven

5.       [verzoeker] en anderen voeren aan dat het kindcentrum evengoed kan worden gerealiseerd op de gronden ten zuiden van de voormalige kerk "De Ark". Dit is een goed alternatief, aangezien de kinderen niet langer de drukke Waddenweg hoeven over te steken om bij de gymzaal van de huidige Brede School Noord te komen en gelet op de nabijheid van de speeltuin. Ook zou kunnen worden overwogen om het kindcentrum naar het zuiden te verplaatsen en de huidige volkstuinen naar de gronden evenwijdig aan de Noorsestraat. Hierdoor zullen [verzoeker] en anderen minder overlast ondervinden. De raad heeft niet gemotiveerd waarom hij niet voor één van deze alternatieven heeft gekozen.

5.1.    De raad dient bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.

De raad heeft ter zitting toegelicht dat hij het verplaatsen van het kindcentrum naar de gronden ten zuiden van de voormalige kerk "De Ark" niet wenselijk acht, omdat hij de groene inrichting van deze gronden wil behouden. Volgens de raad is een ander nadeel van dit alternatief dat voorzieningen voor het halen en brengen van de kinderen moeten worden aangelegd, omdat er sprake is van een overbelaste situatie bij het nabijgelegen parkeerterrein van het winkelcentrum. De gekozen locatie is daarentegen goed te bereiken.

Daarnaast heeft de raad ter zitting toegelicht dat hij het alternatief van het verplaatsen van het kindcentrum naar het zuiden en de huidige volkstuinen naar de gronden evenwijdig aan de Noorsestraat niet geschikt acht. De raad heeft erop gewezen dat het kindcentrum slechts enkele meters naar het zuiden zou kunnen worden verplaatst vanwege de waterpartijen die volgens het waterschap in stand moeten worden gehouden en dat [verzoeker] en anderen in dat geval niet significant minder overlast zullen ondervinden vergeleken met de gekozen locatie. De raad heeft verder ter zitting toegelicht dat het een nadeel is dat de afstand tussen het gebouw van de bewonersgroep "Groen voor Rood", die de volkstuinen beheren, en de volkstuinen groter wordt en de volkstuinen opnieuw moeten worden ingericht.

Gelet op het voorgaande en gegeven de aan de raad toekomende beleidsruimte, ziet de voorzieningenrechter op voorhand geen grond voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid voor de locatie als voorzien in het bestemmingsplan heeft kunnen kiezen.

Het betoog over alternatieven geeft geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.

Geluidhinder

6.       [verzoeker] en anderen betogen geluidhinder te zullen ondervinden als gevolg van het plan. Zij wijzen in dat verband op de kinderen die in verschillende tijdsloten moeten buitenspelen vanwege het kleine schoolplein en dat de pannakooi en het basketbalnet dichtbij hun woningen zullen komen te liggen. Verder voeren zij aan dat de pannakooi en het basketbalnet in de regel aantrekkend zullen werken op jongeren die er ’s avonds rondhangen. Zij vrezen ook daarvan overlast te zullen ondervinden.

6.1.    In paragraaf 5.5 van de plantoelichting is ingegaan op de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten uit 2009 (hierna: VNG-brochure). In de VNG-brochure wordt voor de te hanteren richtafstanden ten opzichte van bedrijvigheid een onderscheid gemaakt tussen een rustige woonwijk en een gemengd gebied. De richtafstand die volgens de VNG-brochure moet worden aangehouden voor basisscholen en kinderopvang in een rustige woonwijk is 30 m in verband met geluid. Wanneer de omgeving getypeerd kan worden als gemengd gebied kan de richtafstand met één afstandsstap worden verlaagd. In dat geval geldt voor basisscholen en kinderopvang een richtafstand van 10 m. Een gemengd gebied als bedoeld in de VNG-brochure is een gebied met matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.

6.2.    Het plangebied is volgens paragraaf 5.5.2 van de plantoelichting gelet op de verschillende centrumfuncties en het daarbij behorende parkeerterrein in de omgeving van het plangebied aan te merken als een gemengd gebied. Dit hebben [verzoeker] en anderen niet bestreden. Dit betekent dat volgens de VNG-brochure voor de beoordeling van de ruimtelijke inpasbaarheid een richtafstand van 10 m is aanbevolen. De afstanden tussen de woningen van [verzoeker] en anderen en de grens van de bestemming "Maatschappelijk" zijn ongeveer 53 en 86 m. In zoverre wordt ruimschoots voldaan aan de in de VNG-brochure aanbevolen afstand van 10 m voor een gemengd gebied. [verzoeker] en anderen hebben geen bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan desondanks moet worden geoordeeld dat ter plaatse van hun woningen sprake zal zijn van onaanvaardbare geluidhinder. Wat betreft de speelvoorzieningen, zijn deze al toegestaan op de gronden waaraan in de beheersverordening "Plantsoen De Wending" een groenbestemming is toegekend. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter in wat [verzoeker] en anderen hebben aangevoerd op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gevolgen voor het geluid ter plaatse van hun woningen als gevolg van het voorziene kindcentrum aanvaardbaar zijn.

6.3.    Wat betreft de vrees voor overlast van hangjongeren, overweegt de voorzieningenrechter dat, voor zover er strijd is met de openbare orde, dit een kwestie van handhaving is die in deze procedure niet aan de orde kan komen.

6.4.    Het betoog over geluidhinder geeft geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.

Verkeershinder

7.       [verzoeker] en anderen betogen dat verkeersoverlast zal ontstaan, omdat de verkeersintensiteit op de Waddenweg als gevolg van het plan alleen maar zal toenemen. De raad is er verder ten onrechte vanuit gegaan dat op de Waddenweg een snelheid van 30 km/uur geldt. Bovendien is de raad er ten onrechte vanuit gegaan dat de Waddenweg een verkeersluwe weg is, nu het een verbindende ringweg is tussen de diverse wijken in het noorden van Delfzijl en deze weg intensief wordt gebruikt.

7.1.    Uit paragraaf 3.2 van de plantoelichting volgt dat aan de hand van de kencijfers uit de CROW-publicatie 381 "Toekomstbestendig parkeren - Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" (hierna: de CROW-publicatie) de verkeersgeneratie is berekend. Bij die berekening is uitgegaan van het gebiedstype "Rest bebouwde kom" en de stedelijkheidsgraad "weinig stedelijk". Volgens de CROW-publicatie geldt voor de functie "Kinderdagverblijf (crèche)" per 100 m² bvo een kencijfer van minimaal 33,0 en maximaal 38,0 motorvoertuigen per etmaal. Voor de functie "Basisonderwijs" is in de CROW-publicatie geen kencijfer voor het bepalen van de verkeersgeneratie opgenomen.

Uit paragraaf 3.2 van de plantoelichting blijkt dat de kinderopvangfunctie een oppervlakte van 571 m² bvo beslaat en dat de raad is uitgegaan van een gemiddelde verkeersgeneratie per 100 m² bvo van 35 motorvoertuigen per etmaal. Gelet hierop is de verkeersgeneratie berekend op 200 motorvoertuigen per etmaal. De raad heeft in paragraaf 3.2 van de plantoelichting toegelicht dat de Waddenweg de toename van verkeer kan verwerken. In dat verband wordt in de plantoelichting opgemerkt dat de bestaande Brede School Noord gedeeltelijk wordt gesloopt, waardoor per saldo de verkeersgeneratie niet of nauwelijks zal toenemen. Verder heeft de raad ter zitting toegelicht dat op de Waddenweg een snelheid van 30 km/uur geldt.

Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter in wat [verzoeker] en anderen hebben aangevoerd op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een aanvaardbare verkeerssituatie is te realiseren.

Het betoog over verkeershinder geeft daarom geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen.

Bereikbaarheid hulpdiensten

8.       [verzoeker] en anderen betogen dat als gevolg van het plan een goede bereikbaarheid voor de hulpdiensten ter plaatse van de Noorsestraat onvoldoende is gegarandeerd. Als gevolg van het brengen en halen van kinderen naar en van het kindcentrum en het laten aansluiten van de Eemsweg op de Waddenweg zal het hofje waaraan hun woningen zijn gelegen regelmatig niet of zeer slecht voor de hulpdiensten bereikbaar zijn. Zij verzoeken daarom dat de bestaande sloot parallel aan de Noorsestraat wordt doorgetrokken tot de Finsestraat.

8.1.    In de zienswijzennota wordt opgemerkt dat het niet aannemelijk is dat ouders hun kinderen aan de Noorsestraat gaan afzetten. De raad wijst in dat verband op de aanwezigheid van de sloot tussen de Noorsestraat en de gronden van het plangebied en de aanwezigheid van de ruime parkeergelegenheid en kiss & ridestrook van de huidige Brede School Noord aan de Waddenweg. Ook blijkt uit paragraaf 5.4.2 van de plantoelichting dat de Veiligheidsregio Groningen de bereikbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling als voldoende heeft beoordeeld.

De raad heeft verder in de zienswijzennota en ter zitting toegelicht dat het doortrekken van de sloot parallel aan de Noorsestraat tot de Finsestraat en het laten aansluiten van de Eemsweg op de Waddenweg onderdeel is van een herinrichtingsplan voor het gebied en dat dit plan momenteel wordt voorbereid.

Gelet hierop geeft het betoog over de bereikbaarheid voor de hulpdiensten van de Noorsestraat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.

Verlies van uitzicht

9.       [verzoeker] en anderen betogen dat de maximaal toegestane bouwhoogte van 11 m ten koste gaat van het uitzicht vanaf de woning aan de [locatie 3]. Omdat de ingang van het kindcentrum met daarnaast een ontmoetingsplein voor de woning aan de [locatie 2] zal worden gerealiseerd, wordt het uitzicht vanaf deze woning ook aangetast.

9.1.    De voorzieningenrechter stelt voorop dat er geen recht bestaat op een blijvend vrij uitzicht. Wel moet de raad het belang bij behoud van het uitzicht vanuit omliggende woningen betrekken bij zijn belangenafweging.

Vast staat dat het plan invloed heeft op het uitzicht vanuit in elk geval de woningen aan de [locatie 2] en [locatie 3]. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad zich echter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat die niet leidt tot een onaanvaardbare situatie. Daarvoor is van belang dat de afstanden tussen de woningen van [verzoeker] en anderen en het toekomstige kindcentrum ongeveer 53 en 86 m bedragen.

Het betoog over het uitzicht geeft daarom geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.

Flora en fauna

10.     [verzoeker] en anderen voeren aan dat diverse soorten op de gronden van het plangebied zijn gevestigd. Zij vrezen dat deze soorten als gevolg van het plan zullen worden verjaagd.

10.1.  Over de aspecten flora en fauna waarop [verzoeker] en anderen doelen, is een regeling neergelegd in de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb). De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling dan wel een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wnb nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. Dat is anders als de raad op voorhand in redelijkheid heeft moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. In dat geval kan de raad het plan niet vaststellen.

10.2.  Er is ecologisch onderzoek verricht ten behoeve van de planvorming. De resultaten zijn vastgelegd in het rapport "Quickscan ecologie. Diverse locaties in Delfzijl" van 13 maart 2020 (bijlage 2 bij de plantoelichting). De gronden van het plangebied betreffen deellocatie O. In paragraaf 7.3 van dit onderzoek is over deze locatie vermeld dat negatieve effecten op beschermde amfibieën, jaarrond beschermde vogels, ongewervelden, planten, reptielen en vissen is uitgesloten. Uitkomst van het onderzoek is dat voor de in het plan voorziene ontwikkeling geen ontheffing is vereist.

In wat [verzoeker] en anderen hebben aangevoerd, ziet de voorzieningenrechter op voorhand geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van de conclusies van dit onderzoek. Gelet op de uitkomst van het ecologisch onderzoek heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de Wnb op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Het betoog over de flora en fauna geeft daarom geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.

Schade door de bouw- en heiwerkzaamheden

11.     [verzoeker] en anderen vrezen voor schade aan hun woningen als gevolg van de bouw- en heiwerkzaamheden. Zij wijzen erop dat door de aardbevingsproblematiek duidelijk is geworden dat hun woningen schadegevoelig zijn. Zij verzoeken daarom om opschorting van de aanvang van de werkzaamheden tot een nulmeting is gedaan, wat volgens hen is toegezegd door de wethouders in de raadsvergadering van 17 februari 2021.

11.1.  Het bestemmingsplan betreft de vaststelling van een ruimtelijke keuze. Wat [verzoeker] en anderen hebben aangevoerd over de bouw- en heiwerkzaamheden heeft geen betrekking op het plan zelf, maar op de uitvoering daarvan. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 11 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3124) maken uitvoeringsaspecten geen onderdeel uit van het besluitvormingsproces over de ruimtelijke keuze en hoeven daarom niet te worden betrokken bij de vaststelling van het plan. Zij zijn bij de beoordeling van het besluit tot het vaststellen van het plan dan ook niet het onderwerp van toetsing. De wijze waarop uitvoering mag worden gegeven aan de feitelijke bouw van het kindcentrum komt aan de orde bij de beoordeling van het besluit tot het verlenen van de omgevingsvergunning. De voorzieningenrechter ziet in wat [verzoeker] en anderen naar voren hebben gebracht over de gevolgen van de bouw- en heiwerkzaamheden daarom geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen.

11.2.  Wat betreft het betoog dat aan [verzoeker] en anderen is toegezegd dat de aanvang van de bouwwerkzaamheden zal worden opgeschort tot een nulmeting is gedaan, overweegt de voorzieningenrechter dat de raad ter zitting heeft bevestigd dat een nulmeting zal worden uitgevoerd voordat de werkzaamheden worden gestart.

Waardevermindering woningen

12.     [verzoeker] en anderen betogen dat hun woningen als gevolg van het plan in waarde zullen dalen.

12.1.  Wat de eventuele nadelige invloed van het plan op de waarde van de woningen aan de [locatie 1] en [locatie 2] en [locatie 3] betreft, bestaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen aanleiding voor de verwachting dat die waardevermindering zo groot zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan. Daarnaast overweegt de voorzieningenrechter dat voor eventuele tegemoetkoming in planschade een afzonderlijke procedure met eigen rechtsbeschermingsmogelijkheden bestaat. Ook dit betoog geeft daarom geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.

Vertrouwensbeginsel

13.     [verzoeker] en anderen betogen dat aan hen de toezegging is gedaan dat er tot minimaal 2030 niet op de gronden van het plangebied zou worden gebouwd en dat zij in zoverre vrij uitzicht zouden behouden. Zij wijzen erop dat op onder meer de gronden van het plangebied de voormalige woningen zijn afgebroken en dat deze gronden vervolgens slecht tot niet zijn onderhouden. Op initiatief van bewoners zijn plannen gemaakt over de inrichting en het onderhoud van deze gronden en hieruit is de bewonersgroep "Groen voor Rood" ontstaan. Tussen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Delfzijl (thans: Eemsdelta) (hierna: het college) en de stichting is een overeenkomst gesloten waaruit volgens [verzoeker] en anderen volgt dat tot 2030 de gronden van het plangebied groen zouden blijven. Gelet op deze plannen is volgens [verzoeker] en anderen met de beheersverordening "Plantsoen de Wending" de bestemming "Wonen - Uit te werken" uit het bestemmingsplan "Delfzijl - Kern Noord" gewijzigd in een groenbestemming. Daarnaast betogen [verzoeker] en anderen dat aan hen in een bijeenkomst van de pleincommissie de toezegging is gedaan dat groen tot een hoogte van 1,20 m tussen de woning aan de [locatie 3] en het kindcentrum zal worden opgericht.

13.1.  Wie zich beroept op het vertrouwensbeginsel moet aannemelijk maken dat van de kant van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij/zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen en zo ja hoe.

In de door [verzoeker] en anderen overgelegde overeenkomst tussen het college en de stichting staat onder meer: "9. Deze overeenkomst wordt aangegaan voor een periode van 15 jaar, te weten met ingang van 1 januari 2015 en eindigende 1 januari 2030. Partijen kunnen de overeenkomst tussentijds beëindigen met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden. […]."

De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit deze overeenkomst geen toezegging of andere uitlating is af te leiden dat de gronden van het plangebied tot minimaal 2030 niet zouden worden bebouwd, alleen al omdat  de overeenkomst tussentijds kan worden beëindigd met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden. Evenmin levert de omstandigheid dat de gronden in de beheersverordening "Plantsoen de Wening" een groenbestemming hadden een gedraging op die kan worden gekwalificeerd als een toezegging op basis waarvan de gronden van het plangebied tot minimaal 2030 niet zouden worden gebouwd. Aan een geldende beheersverordening kunnen in het algemeen geen blijvende rechten worden ontleend.

Voor zover [verzoeker] en anderen betogen dat aan hen de toezegging is gedaan dat groen tot een hoogte van 1,20 m tussen de woning aan de [locatie 3] en het kindcentrum zal worden opgericht, overweegt de voorzieningenrechter dat uit de stukken niet volgt dat van de zijde van de raad zulke toezeggingen zijn gedaan, zulke uitlatingen zijn gedaan of zulke gedragingen zijn verricht. Verder is van belang dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat om de schoolpleinen heen hagen zullen worden gerealiseerd, waarmee het directe zicht op het kindcentrum vanuit de woningen van [verzoeker] en anderen enigszins wordt beperkt.

Gelet op het voorgaande geeft het beroep van [verzoeker] en anderen op het vertrouwensbeginsel geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.

Conclusie

14.     Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan niet heeft mogen vaststellen. Gelet hierop en gezien het belang van de raad bij het realiseren van een aardbevingsbestendig kindcentrum wordt het verzoek afgewezen.

15.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.

w.g. Sevenster
voorzieningenrechter

w.g. Soede

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2021

270-926