Uitspraak 202003548/1/R3


Volledige tekst

202003548/1/R3.
Datum uitspraak: 14 april 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.       [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), beiden wonend te Boskoop, gemeente Alphen aan den Rijn,

2.       [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], beiden wonend te Boskoop, gemeente Alphen aan den Rijn,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 23 april 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Torenpad-West" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

AM B.V. heeft gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid een schriftelijke uiteenzetting te geven.

Bij besluit van 24 september 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Torenpad-West" gewijzigd vastgesteld.

[appellant sub 1] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 februari 2021, waar [appellant sub 1], [appellanten sub 2], bijgestaan door P.W. Meijer, rechtsbijstandverlener te Boskoop, en de raad, vertegenwoordigd door ing. J.E. Teunissen en J. van Lenten, zijn verschenen. Voorts is ter zitting AM B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het bestemmingsplan is vastgesteld om de bouw van maximaal 100 woningen mogelijk te maken op gronden ten noorden van de Zijde in Boskoop. Deze gronden werden voorheen gebruikt ten behoeve van een kwekerij, waarvan de bedrijvigheid is beëindigd.

[appellant sub 1] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] wonen in de directe nabijheid van het plangebied, aan de Zijde. Zij kunnen zich niet verenigen met het plan, onder andere vanwege de wijze van totstandkoming van het plan en de stedenbouwkundige opzet van de achter hun woningen voorziene woningnieuwbouw.

Toetsingskader

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Wijzigingsbesluit 24 september 2020

3.       Artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt: "Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben."

4.       Bij besluit van 24 september 2020 heeft de raad het besluit tot vaststelling van het plan gewijzigd door in artikel 15 van de planregels regels over het overgangsrecht toe te voegen. De Afdeling stelt vast dat op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb tegen het wijzigingsbesluit een beroep van rechtswege is ontstaan van [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B]. Hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] tegen het oorspronkelijke besluit van 23 april 2020 naar voren hebben gebracht, zal de Afdeling, voor zover van belang, aanmerken als de gronden van hun beroep van rechtswege tegen het besluit van 24 september 2020.

Bestemmingsplanprocedure

5.       [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen dat zij bij de voorbereiding van het plan ten onrechte niet mochten inspreken op de commissievergadering van 9 april 2020.

[appellant sub 1] betoogt nog dat er onvoldoende overleg met omwonenden heeft plaatsgevonden. Er heeft maar één keer een gesprek met projectontwikkelaar AM B.V. plaatsgevonden, ondanks meerdere verzoeken van [appellant sub 1].

[appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] wijzen erop dat het plan pas zes dagen voor de raadsvergadering van 23 april 2020 is geagendeerd en vragen zich af of dit niet te laat is. Daarnaast wijzen [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] op het ordevoorstel van de ruimtelijke commissie. Het plan had volgens dit ordevoorstel terug gemoeten naar het college met als doel wijziging en bespreking in commissieverband, maar het plan is in de raadsvergadering ongewijzigd vastgesteld. Ook had de erfgoedcommissie volgens [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] eerder bij het plan moeten worden betrokken. Daarnaast betogen zij dat de met een videoverbinding gehouden raadsvergadering van 23 april 2020 problematisch verliep door technische problemen. Niet alle partijen hebben hun zienswijze kunnen toelichten en een raadslid had geen verbinding waardoor zij haar publieke taak niet kon volbrengen.

5.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat de wettelijke procedure voor de vaststelling van het plan is gevolgd. [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] zijn niet in hun belangen geschaad door de behandeling bij de raad. Uitgangspunt is dat het inspreken moet plaatsvinden bij de behandeling van raadsvoorstellen in de raadscommissie. Dat is gebeurd op 9 januari 2020. De stukken die het college ter beschikking heeft gesteld aan de gemeenteraad hebben niet geleid tot aanpassing van het raadsvoorstel. Omdat het raadsvoorstel niet meer is gewijzigd, was inspreken tijdens de commissievergadering van 9 april 2020 niet meer mogelijk, aldus de raad.

5.2.    De Afdeling stelt vast dat de bestemmingsplanprocedure volgens de regels in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) en de Awb is verlopen. Er bestaat geen wettelijke verplichting om de indieners van schriftelijke zienswijzen in de gelegenheid te stellen daarover te worden gehoord of de mogelijkheid te bieden tot inspreken in de raadsvergadering. In artikel 17 van het Raadsreglement van orde Alphen aan den Rijn 2015 is vastgelegd dat inspreken plaats moet vinden bij de behandeling van raadsvoorstellen in de raadscommissies. Alleen indien een onderwerp zonder voorafgaande commissiebespreking rechtstreeks op de raadsagenda komt of wanneer een voorstel is gewijzigd na commissiebehandeling, mag door burgers bij de raadsvergadering worden ingesproken. [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] zijn bij de behandeling van het raadsvoorstel in de raadscommissie van 9 januari 2020 in de gelegenheid gesteld om in te spreken en het voorstel is nadien niet meer gewijzigd. Voor het oordeel dat het plan in zoverre niet zorgvuldig is voorbereid, ziet de Afdeling daarom geen aanleiding. De Afdeling overweegt ook dat het bieden van inspraak voorafgaande aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, al dan niet in samenspraak met een projectontwikkelaar die bij het plan is betrokken, geen onderdeel uitmaakt van de in de Wro en het Bro geregelde bestemmingsplanprocedure. Het niet bieden van inspraak in deze fase heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan.

Voor zover [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] verwijzen naar  het ordevoorstel van de ruimtelijke commissie en het betrekken van de erfgoedcommissie overweegt de Afdeling als volgt. Uit artikel 3, onder b, van de Verordening op de raadscommissies Alphen aan den Rijn 2015 volgt dat de raadscommissie een zaak kan teruggeven aan het college in verband met het aanbrengen van noodzakelijk geachte aanvullingen of verduidelijkingen om daarna geagendeerd te worden voor de raadsvergadering of een volgende vergadering van de raadscommissie. Dat is ook met het voorstel dat bij de raadscommissie is ingediend gebeurd, in verband met het ontbreken van sociale woningen in het plan. Het college heeft daarop aangegeven dat een tekort aan sociale huurwoningen elders gecompenseerd zal worden en niet in het plangebied van het bestreden plan. Het plan is vervolgens in de huidige vorm geagendeerd voor de raadsvergadering. Dit is niet in strijd met de Verordening op de raadscommissies. Uit artikel 1 van de Verordening Erfgoedcommissie Alphen aan den Rijn 2018 volgt dat de erfgoedcommissie het college op verzoek of uit eigen beweging adviseert. Uit deze verordening volgt niet dat de erfgoedcommissie eerder bij de bestemmingsplanprocedure betrokken had moeten worden.

Gelet op artikel 8, derde lid, van het Raadsreglement dient de voorzitter ten minste vijf dagen voor een raadsvergadering de raadsleden een schriftelijke oproep en de voorlopige agenda te sturen, met de daarbij behorende stukken. Het plan is zes dagen voor de vergadering geagendeerd. Dit is dus tijdig.

Ter zitting heeft de raad erkend dat één raadslid moeite had met inloggen bij de raadsvergadering, maar de stemming over het raadsvoorstel tot vaststelling van het plan is volgens de raad vervolgens goed verlopen. Gelet op de uitkomst van de stemming - 31 raadsleden hebben voor het plan gestemd en 5 tegen - hebben technische problemen de uitkomst van de stemming over de vaststelling van het plan niet beïnvloed.

De betogen falen.

Bestemming noordelijke strook perceel [locatie 1]

6.       [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen dat de agrarische bestemming aan de noordkant van hun perceel [locatie 1] ten onrechte wordt gewijzigd in de bestemming "Wonen". Zij hadden een agrarische bestemming op deze gronden willen behouden. Daarnaast is in de planregels ten onrechte het overgangsrecht niet opgenomen.

6.1.    De raad stelt dat de bestemming van de bedoelde strook grond is aangepast aan de feitelijke situatie. De strook valt binnen de gronden van het plangebied waarop de wijzigingsbevoegdheid van het voorgaande bestemmingsplan "Boskoop - Dorp" van toepassing was, waardoor de bestemming "Agrarisch" al gewijzigd kon worden in een woonbestemming. Door de aanpassing van de bestemming in het nu voorliggende plan worden de belangen van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] niet geschaad, aldus de raad.

Met het wijzigingsbesluit van 24 september 2020 is het ontbreken van overgangsrecht in artikel 15 van de planregels hersteld.

6.2.    Artikel 30.2 van de planregels bij het bestemmingsplan "Boskoop - Dorp" luidt:

"Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van de gronden:

[…]

l. ter plaatse van de wijzigingsgebied 12 (Torenpad-West) wijzigen in de bestemmingen Wonen, Tuin, Groen, Water, Verkeer en Verkeer-Verblijf, waarbij geldt dat:

1. het aantal woningen na wijziging maximaal 200 bedraagt;

2. de bouwhoogte maximaal 10 m bedraagt;

[…]."

6.3.    Tussen partijen is niet in geschil dat het perceel [locatie 1] al jaren in gebruik is voor woondoeleinden. De op de strook grond aanwezige schuur is door [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] gebouwd en in gebruik als schuur behorende bij hun op het perceel [locatie 1] aanwezige woning, voor welke woning al de bestemming "Wonen" gold. De Afdeling overweegt dat de raad in het plan in redelijkheid de bestemming "Wonen" ook aan de betreffende strook grond heeft kunnen toekennen, omdat dit in overeenstemming is met het feitelijke gebruik van deze gronden. Daarnaast kende het voorgaande bestemmingsplan "Boskoop - Dorp" aan de strook grond de bestemming "Agrarisch" toe, maar ook de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 12". Op grond van artikel 30.2 van de planregels bij het bestemmingsplan "Boskoop - Dorp" kon de bestemming gewijzigd worden in een woonbestemming.

Het betoog faalt in zoverre.

6.4.    Over het in de planregels ontbreken van het overgangsrecht overweegt de Afdeling als volgt. In het besluit van 23 april 2020 ontbrak ten onrechte het overgangsrecht dat op grond van de artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Bro in de planregels opgenomen had moeten worden. Het besluit is in zoverre in strijd met de artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Bro. Het betoog slaagt.

6.5.    De raad heeft dit gebrek hersteld door met het besluit van 24 september 2020 artikel 15 van de planregels gewijzigd vast te stellen en het overgangsrecht, als bedoeld in de artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Bro, daarin alsnog op te nemen. [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] hebben desgevraagd ter zitting verklaard dat zij geen bezwaren hebben tegen de met het wijzigingsbesluit alsnog aan het plan verbonden regels over het overgangsrecht en daarmee kunnen instemmen. Hun van rechtswege ontstane beroep tegen het besluit van 24 september 2020 is daarom ongegrond.

Aantal woningen verbeelding

7.       [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen dat de verbeelding bij het plan één woning te veel mogelijk maakt. Uit de planregels blijkt dat er in het plangebied maximaal 100 woningen gebouwd mogen worden, terwijl op de verbeelding meer dan 100, namelijk 101, nieuw te bouwen woningen zijn ingetekend. Volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] is de verbeelding leidend.

7.1.    De raad stelt dat er meer wooneenheden op de verbeelding staan dan genoemd in de planregel om flexibiliteit te bieden. Op deze manier kan worden gekozen tussen bijvoorbeeld meerdere aaneengebouwde of vrijstaande woningen. Uit artikel 7.1 van de planregels blijkt dat het aantal woningen in het plangebied niet meer mag bedragen dan 100. In de anterieure overeenkomst die is gesloten, is de grens ook gesteld op 100 woningen. Volgens de raad hebben de planregels voorrang ten opzichte van de verbeelding. Het aantal te bouwen woningen is dus maximaal 100, aldus de raad.

7.2.    In de bouwvlakken op de verbeelding wordt het maximaal te bouwen wooneenheden aangegeven, bijvoorbeeld met de aanduiding "Maatvoering: maximum aantal wooneenheden = 20". In totaal zijn er op de verbeelding maximaal 101 wooneenheden opgenomen.

Artikel 7.1 van de planregels luidt:

"De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. woningen, waarbij maximaal het aantal woningen is toegestaan zoals vermeld ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden', met dien verstande dat het totaal aantal woningen in het plangebied niet meer mag bedragen dan 100;

[…]."

7.3.    De Afdeling overweegt dat in het plan de planregels, die de meest beperkende mogelijkheid bevatten, prevaleren boven de verbeelding (vgl. de uitspraak van de Afdeling van 11 februari 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AO3374). Dat brengt met zich dat in het plangebied maximaal 100 woningen gebouwd mogen worden. Op grond van artikel 7.1 van de planregels zal een omgevingsvergunning voor de bouw van meer dan 100 woningen geweigerd moeten worden.

Het betoog faalt.

Verlies flora- en fauna

8.       [appellant sub 1] betoogt dat binnen het plangebied aanwezige flora en fauna ten onrechte verdwijnen door het plan, terwijl juist ingezet moet worden op kleinschalige bebossing. Achter de woning van [appellant sub 1] bevindt zich een bos met volwassen bomen, dat geheel moet wijken voor de voorziene woningen.

8.1.    De raad stelt dat met het plan in het plangebied in voldoende groen wordt voorzien. Op de verbeelding van het plan is aan de gronden van het plangebied onder meer de bestemming "Groen" toegekend. Daarnaast is er een oriënterend flora- en faunaonderzoek uitgevoerd. Het rapport is opgenomen als bijlage bij het plan. De conclusie in het rapport is dat een woonbestemming mogelijk is.

8.2.    De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling dan wel een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid heeft moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

8.3.    Blom Ecologie B.V. heeft een ecologisch onderzoek uitgevoerd, waarvan de uitkomsten zijn neergelegd in het rapport "Oriënterend onderzoek naar beschermde flora en fauna aan het Torenpad-West te Boskoop" van 4 september 2017 (hierna: het ecologisch rapport). In het ecologisch rapport staat dat de beoogde ontwikkelingen niet tot een aantasting van beschermde natuurwaarden en/of beschermde gebieden leiden. Ook staat in het rapport dat de aanwezigheid van beschermde soorten geen bezwaar vormt voor de beoogde bestemmingsplanwijziging.

Gelet op het voorgaande, en in aanmerking genomen dat [appellant sub 1] de juistheid van de bevindingen en de conclusie in het ecologisch rapport niet gemotiveerd heeft betwist, heeft de raad dit aan het plan ten grondslag mogen leggen en zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de Wnb op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Overigens voorziet het plan in gronden waaraan de bestemming "Groen" is toegekend. Datzelfde doet het beeldkwaliteitsplan waar het betreft de gronden tussen de voorziene woningen. Aldus wordt voorzien in een groene inpassing van de woonwijk.

Het betoog faalt.

Privacy

9.       [appellant sub 1] betoogt dat de afstand tussen zijn woning en de in het bestemmingsplan voorziene woningen te kort is. Volgens [appellant sub 1] is het plan stedenbouwkundig niet aanvaardbaar. Van de beloofde ruime opzet is vooral direct achter zijn woning geen sprake. De maatvoering van de percelen is niet in lijn met de rest van het plan.

[appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen dat de voorziene woningen aan de kant van hun woning ruimtelijk onaanvaardbaar zijn. Met name de woning die ten westen van hun woning op 6 m afstand is voorzien zal een inbreuk op hun privacy opleveren.

9.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat de stedenbouwkundige opzet van het plan aanvaardbaar is.

[appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] hebben een schuur over de volledige breedte van hun perceel gebouwd. Hierdoor bestaan er volgens de raad vanuit hun woning geen zichtlijnen meer naar de voorziene achtergelegen woningen. De voorziene woningen achter de [locatie 1] liggen op een zodanige afstand dat [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] daardoor volgens de raad niet onevenredig in hun belangen worden geschaad. Ook de woning die naast de woning van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] is voorzien acht de raad passend. Er is voldoende afstand gehouden tussen hun woning en de ten westen daarvan voorziene woning, zodat geen sprake is van een onevenredig verlies van privacy. Deze nieuw te bouwen woning wordt zo gesitueerd dat de directe inkijk in de woning van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] tot een minimum wordt beperkt. De voorgevelrooilijn van de nieuw te bouwen woning bevindt zich twee meter achter de rooilijn van de erker van de woning aan de [locatie 1]. De achtergevelrooilijn van de nieuw te bouwen woning is gelijk aan de rooilijn van de achteruitbouw van de woning aan de [locatie 1]. Daarnaast vielen de gronden waarop deze nieuw te bouwen woning is voorzien, ook onder de wijzigingsbevoegdheid naar een woonbestemming, als opgenomen in artikel 30.2 van de planregels van het voorgaande bestemmingsplan.

De raad stelt dat [appellant sub 1] niet in zijn belang wordt geschaad door het bouwen van woningen op een afstand van 45 m van zijn woning. Dat is de afstand tussen de achtergevel van de dichtstbij gesitueerde voorziene woning en de woning van [appellant sub 1] aan de [locatie 2].

9.2.    Aan de gronden ten noorden van de percelen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] is in het plan de bestemming "Wonen" toegekend. De afstand van hun woningen tot de in het plan opgenomen bouwvlakken ten noorden van hun woningen waarbinnen woningen zijn voorzien, bedraagt ongeveer 40 m.

Aan de gronden ten westen van de woning van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] is in het plan de bestemming "Water" toegekend en daarnaast de bestemming "Wonen". Het dichtstbijzijnde voorziene bouwvlak bevindt zich op ongeveer 6 m van de woning van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B]. Hier mag volgens de verbeelding van het plan maximaal 1 woning gebouwd worden.

De toegestane bouwhoogte van de voorziene woningen bedraagt maximaal 10 m en de goothoogte maximaal 6 m.

9.3.    Het is niet uit te sluiten dat de realisering van het plan tot verlies van privacy voor [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] zal leiden. De raad heeft zich bij afweging van alle betrokken belangen evenwel in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aantasting van de privacy van omwonenden door de in het plan voorziene ontwikkeling niet zodanig is dat er in zoverre geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Hierbij betrekt de Afdeling dat de raad de voorgevelrooilijn van de woning ten westen van de woning van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] op 2 m ten noorden van hun woning heeft voorzien, teneinde daarmee inkijk in de woning van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] te beperken. Ook valt het bouwvlak van die westelijke woning, binnen de in het voorgaande bestemmingsplan opgenomen bevoegdheid om de bestemming te wijzigen in een woonbestemming en verzette die wijzigingsbevoegdheid zich er op zich niet tegen dat aldaar een woning zou worden gerealiseerd als in het nu voorliggende plan voorzien. Bovendien ligt het plangebied in een stedelijke omgeving en bevindt zich aan de Zijde lintbebouwing, waarbinnen de voorziene woning past. De woningen binnen die lintbebouwing liggen op min of meer vergelijkbare afstanden van elkaar als de afstand tussen de voorziene woning en de woning van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B]. De raad heeft laatstgenoemde afstand in een stedelijk milieu als het onderhavige vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet onaanvaardbaar hoeven achten.

De afstand tot de bouwvlakken van de ten noorden van de woningen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] voorziene woningen bedraagt ongeveer 40 m, waarmee deze binnen een stedelijke omgeving op aanvaardbare afstand zijn gesitueerd. Ook de maximale bouw- en goothoogte van de voorziene woningen is vergelijkbaar met die van de ter plaatse aanwezige bebouwing aan de Zijde. Verder staat er een schuur achter op het perceel van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] aan de [locatie 1], waardoor de inkijk vanuit de ten noorden van dit perceel voorziene woningen in de woning van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] wordt beperkt.

De betogen falen.

Afwegingskader nieuwbouw

10.     [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen dat het ‘afwegingskader nieuwbouw’ ten onrechte niet op de in het plangebied voorziene woningbouw van toepassing is verklaard. Volgens [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] stelt de raad ten onrechte dat er voor de vaststelling van dat beleid al een overeenkomst met de projectontwikkelaar was. Het afwegingskader is vastgesteld in 2015 en de overeenkomst met de projectontwikkelaar voor het plan is eind 2017 getekend.

10.1.  De raad stelt dat ten tijde van het sluiten van de anterieure overeenkomst met de projectontwikkelaar de eis van sociale woningbouw en middeninkomens nog niet gold. Het betreffen geen wettelijke vereisten die afgedwongen kunnen worden. Destijds is het plan met 100 woningen opgenomen in de woningbehoefteraming en regionaal afgestemd.

10.2.  De Afdeling is gebleken dat de eisen in het ‘afwegingskader nieuwbouw’ gelden voor projecten vanaf het voorjaar van 2018, toen de Regionale woonagenda werd vastgesteld. De overeenkomst tussen de gemeente en de projectontwikkelaar voor de in het plangebied voorziene ontwikkeling is in 2017 gesloten, toen het afwegingskader nog niet van toepassing was. Het afwegingskader hoefde daarom niet bij de vaststelling van het plan betrokken te worden.

Het betoog faalt.

Voorzienbaarheid woningbouw

11.     [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen dat de raad ten onrechte stelt dat het gebied Torenpad-West bestaand stads- en dorpsgebied was toen zij hun woning aan de [locatie 1] kochten, en dat het plan en de daarin voorziene woningbouw voor hen daarom niet voorzienbaar was.

11.1.  De raad stelt dat het plan voor woningbouw in het plangebied voorzienbaar was voor [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] toen zij hun woning in 2014 kochten. Het woningbouwplan is in overeenstemming met het Streekplan van de provincie Zuid-Holland 2003, het Structuurplan 2005-2015 en de opvolgende stukken. In 2007 heeft de gemeenteraad de ontwikkelingsstrategie locatieontwikkeling vastgesteld waarin is aangegeven waar en wanneer de komende 10 jaar woningbouw gerealiseerd gaat worden.

11.2.  De Afdeling overweegt dat de voorzienbaarheid van een woningbouwproject voor de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestemmingsplan geen relevant aspect is. Niet valt in te zien waarom dit in de weg zou staan aan de vaststelling van het plan. Bij de beoordeling van een in te dienen aanvraag om tegemoetkoming in planschade kan dit aspect eventueel wel aan de orde komen.

Het betoog faalt.

Verkeer

12.     [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen dat de verkeersveiligheid verbeterd had kunnen worden door in het plan een ontsluiting op te nemen waar ook bewoners van de Zijde gebruik van kunnen maken. [appellant sub 1] betoogt dat het plan niet leidt tot een toename in verkeersveiligheid voor huidige bewoners, omdat zij geen gebruik kunnen maken van veilige toegangswegen en voorzieningen voor hulpdiensten ten behoeve van de voorziene woningen.

12.1.  De raad stelt dat met het plan de verkeersveiligheid voldoende is gewaarborgd. Als er sprake is van een calamiteit bij de bestaande woningen aan de Zijde kunnen de nooddiensten via de Zijde deze woningen bereiken. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is een gewijzigde ontsluiting voor de huidige woningen volgens de raad niet nodig.

12.2.  De Afdeling stelt vast dat het plan voorziet in drie ontsluitingswegen van het plangebied. De bereikbaarheid van de woningen aan de Zijde wordt door het plan niet gewijzigd. [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] hebben niet voldoende geconcretiseerd hoe de raad de ontsluiting van hun percelen volgens hen in het plan had moeten regelen. In wat [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan verkeersonveilig had moeten achten of had moeten voorzien in een aangepaste ontsluiting van de percelen aan de Zijde.

De betogen falen.

Vaarmogelijkheden

13.     [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen dat het plan ten koste gaat van de vaarmogelijkheden vanaf hun percelen. Volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] moet er een brug worden opgenomen in het plan, om een goede doorvaart te behouden. Zij wijzen erop dat de vaarrechten van bestaande bewoners worden ontnomen, terwijl het plan voor de voorziene nieuwe woningen wel voorziet in een vrije doorvaart.

13.1.  De raad stelt dat een vaarrecht een privaatrechtelijke aangelegenheid is die geen regeling in het bestemmingsplan kan vinden. Op grond van de voorgaande planologische regeling hadden de gewenste vaarrechten ook "ontnomen" kunnen worden. Er is geen sprake van een (formele akte van een) vaarrecht.

Daarnaast is het vaarwater ten oosten van het perceel [locatie 2] niet in eigendom van [appellant sub 1] en ligt dit buiten het plangebied. Er kan gevaren worden op een achtergelegen sloot, die ook buiten het plangebied is gelegen. Voor deze sloot is een dempingsvergunning verleend. Door deze demping is het al niet meer mogelijk om het gebied uit te varen. Desalniettemin is de ontwikkelaar bereid om een brug te realiseren waar met een lage boot onderdoor gevaren kan worden, aldus de raad.

13.2.  De Afdeling overweegt dat een eventueel vaarrecht een privaatrechtelijke aangelegenheid is. Een privaatrechtelijke belemmering kan pas aan de vaststelling van een bestemmingsplan in de weg staan als de belemmering zo duidelijk is dat verwezenlijking van het plan daardoor niet mogelijk is. Er is gesteld noch gebleken dat [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] een privaatrechtelijk vaarrecht hebben. Daarin is derhalve geen evidente privaatrechtelijke belemmering gelegen. Ook overweegt de Afdeling dat uit de nota van zienswijzen blijkt dat de raad ter zake een belangenafweging heeft gemaakt. Hierbij heeft de raad in redelijkheid kunnen stellen dat de belangen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] niet onevenredig worden aangetast door het verliezen van vaarmogelijkheden. De raad heeft verder van belang mogen achten dat voor de demping van een sloot nabij bestaande woonpercelen, die een verbinding vormde met open water, al een vergunning is verleend door het Hoogheemraadschap van Rijnland.

De betogen falen.

Vergunning dempen zichtsloot

14.     [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen dat een vergunning van het hoogheemraadschap om een zichtsloot te dempen ontbreekt.

14.1.  De raad stelt dat de gemeente geen partij is bij het aanvragen of verlenen van dempingsvergunningen. Het staat de projectontwikkelaar vrij om vergunningen aan te vragen bij het hoogheemraadschap. Ter zitting heeft de raad aangegeven dat die vergunning al is verleend.

14.2.  De projectontwikkelaar kan bij het Hoogheemraadschap van Rijnland een watervergunning aanvragen voor het dempen van de sloot. De vergunningverlening betreft een aparte procedure die los staat van het bestemmingsplan. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad op voorhand had moeten inzien dat geen vergunning kan worden verleend, zodat hij zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het ontbreken van de vergunning voor de vaststelling van het plan niet aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg staat. Hierbij betrekt de Afdeling dat het Hoogheemraadschap van Rijnland positief op het plan heeft gereageerd. Daarnaast is ter zitting gebleken dat de vergunning voor het dempen van de sloot inmiddels is verleend.

Het betoog faalt.

Herhalen en inlassen van zienswijze

15.     [appellant sub 1] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de nota van zienswijzen is ingegaan op deze zienswijze. [appellant sub 1] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze onjuist zou zijn.

Het betoog faalt.

Conclusie

16.     Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 1] tegen het besluit van 23 april 2020 ongegrond.

17.     In hetgeen [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het besluit van 23 april 2020 is genomen in strijd met de artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Bro. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd voor zover het artikel 15 van de planregels betreft.

18.     De van rechtswege ontstane beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] tegen het besluit van 24 september 2020 zijn ongegrond.

Proceskosten

19.     Voor een proceskostenvergoeding voor [appellant sub 1] bestaat geen aanleiding.

20.     Nu de raad met het besluit van 24 september 2020 aan het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] tegemoet is gekomen, ziet de Afdeling aanleiding om de raad op de hierna te vermelden wijze tot vergoeding van de proceskosten te veroordelen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] tegen het besluit van de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn van 23 april 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Torenpad-West" ongegrond;

II.       verklaart het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] tegen het besluit van de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn van 23 april 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Torenpad-West" gegrond;

III.      vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn van 23 april 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Torenpad-West", voor zover het artikel 15 van de planregels betreft;

IV.     verklaart het beroep van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] tegen het besluit van de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn van 24 september 2020 tot de gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan "Torenpad-West" ongegrond;

V.      veroordeelt de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn tot vergoeding van bij [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.068,00 (zegge: duizendachtenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

VI.     gelast dat de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn aan [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,00 (zegge: honderdachtenzeventig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzitter, en mr. B.P.M. van Ravels en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 14 april 2021

159-944.