Uitspraak 202100377/1/R3 en 202100377/2/R3


Volledige tekst

202100377/1/R3 en 202100377/2/R3.
Datum uitspraak: 17 maart 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:

[appellant], wonend te Ridderkerk,

en

de raad van de gemeente Ridderkerk,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 10 december 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Waalboskwartier" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

[appellant] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [partij] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 maart 2021, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door M. Rienks, zijn verschenen.

Voorts is ter zitting [partij], bijgestaan door mr. C.J. Dekker, advocaat te Rotterdam, als partij gehoord.

Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Overwegingen

Toepassing van artikel 8:86 van de Awb

1.       In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Toetsingskader

2.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De voorzieningenrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De voorzieningenrechter stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Inleiding

3.       Het plan voorziet in de bouw van vier woningen aan het perceel aan de Langeweg in de gemeente Ridderkerk, nabij het perceel aan [locatie 1]. Het perceel is eigendom van [partij].

4.       [appellant] woont aan het perceel [locatie 1], naast het plangebied. Hij is het niet eens met de bouw van de vier woningen op deze plek en heeft daartoe verschillende gronden aangevoerd.

Verordening Ruimte

5.       [appellant] betoogt dat het plan in strijd is met artikel 3, tweede lid, onder a, aanhef en onder ii, van de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland (hierna: de Verordening Ruimte). Hij wijst erop dat volgens de Verordening Ruimte er voor iedere 5.000 m2 aan kas dat gesloopt wordt, een woning gebouwd mag worden. [partij] wil echter vier woningen bouwen, terwijl dit er, gelet op het aantal m2 aan kas dat zal worden gesloopt in samenhang bezien met de Verordening Ruimte, maar maximaal drie mogen zijn.

5.1.    Per 1 april 2019 is de Verordening van provinciale staten van Zuid-Holland van 20 februari 2019 houdende regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving (hierna: de Omgevingsverordening Zuid-Holland) in werking getreden. De Omgevingsverordening Zuid-Holland vervangt de Verordening Ruimte.

5.2.    De voorzieningenrechter stelt vast dat het plan is vastgesteld op 10 december 2020, zodat de Omgevingsverordening Zuid-Holland van toepassing was op het moment van het bestreden besluit. Het betoog mist dus feitelijke grondslag.

5.3.    Overigens merkt de voorzieningenrechter op dat uit paragraaf 2.3 van de plantoelichting blijkt dat het plan is getoetst aan artikel 6.9 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland. In de toelichting bij deze bepaling staat dat voor de beoordeling van aanvullende ruimtelijke (kwaliteits-)maatregelen uit het desbetreffende artikel als uitgangspunt wordt gehanteerd, dat in lijn met de vorige regelingen in ruil voor de sloop van 1.000 m3 bebouwing of 5.000 m2 aan kassen een woning kan worden gebouwd. Uit de stukken volgt dat door de sloop van ongeveer 22.500 m2 aan kassen op het perceel van [partij] aan de [locatie 2] te Zwijndrecht de bouwrechten worden verworven voor de bouw van de vier voorziene woningen binnen het plangebied. De raad heeft dit ter zitting ook bevestigd. De voorzieningenrechter ziet in het aangevoerde geen aanleiding om te twijfelen aan het aantal m2 kassen dat zal worden gesloopt. Daarom mocht de raad de bouw van vier woningen mogelijk maken zonder in strijd te komen met de Omgevingsverordening Zuid-Holland.

Handreiking voor de ruimte voor ruimteregeling

6.       [appellant] voert aan dat het plan in strijd is met de "Ruimte voor ruimtelijke kwaliteit. Een handreiking voor de ruimte voor ruimteregeling in Oost-IJsselmonde" van 2 oktober 2014 (hierna: de Handreiking). Hij voert daartoe de volgende bezwaren aan.

- Herontwikkeling op ander perceel

7.       [appellant] stelt dat eerst onderzocht moet worden of de invulling van de herontwikkeling op het perceel van [partij] aan [locatie 2] te Zwijndrecht (kadastraal bekend als Heerjansdam, sectie […], nummer […]) plaats kan vinden. Volgens [appellant] heeft dit perceel in ieder geval ruimte voor één of mogelijk zelfs twee woningen.

7.1.    De raad dient bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.

7.2.    Uit de nota van zienswijzen en ook uit het verweerschrift blijkt dat de raad heeft onderzocht of de vier voorziene woningen ook zouden kunnen worden gebouwd op de locatie [locatie 2] te Zwijndrecht waar de kassen worden gesloopt. De raad acht de bouw van woningen op die plek om verschillende redenen echter niet wenselijk. Deze locatie is op grond van de Handreiking onderdeel van het landschapstype "open polder", waar lintbebouwing het uitgangspunt is. De raad acht de bouw van woningen in een hofje aan de zuidkant van het perceel ook niet mogelijk, vanwege de nabijheid van het rangeerterrein Kijfhoek. In dit kader wijst de raad er op dat de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond heeft geadviseerd dat ontwikkelingen op het perceel [locatie 2] ongewenst en niet wenselijk zijn in verband met de kans op dodelijke slachtoffers bij een incident op het rangeerterrein Kijfhoek. Verder stelt de raad dat de geluidbelasting van de woningen op [locatie 2] mogelijk ook zeer hoog zal zijn, vanwege dit rangeerterrein.

Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de voor- en nadelen van het door [appellant] aangedragen alternatief niet voldoende in de belangenafweging heeft betrokken.

Het betoog faalt.

- Lintbebouwing

8.       [appellant] voert aan dat de in het plan voorziene woningen op grond van de Handreiking ook alleen in lintbebouwing mogen worden gerealiseerd, omdat het gebied ten zuiden van de Langeweg is aangewezen als open polder. Daarbij wijst [appellant] erop dat er rondom het plangebied nergens buiten het lint wordt gebouwd. Verder stelt

[appellant] dat hij bereid is om een deel van zijn eigen grond beschikbaar te stellen voor de voorziene woningbouw. Daarnaast voert [appellant] aan dat bouwen buiten het lint een ernstige inbreuk maakt op de landschappelijke inrichting van het gebied.

8.1.    De voorzieningenrechter stelt vast dat het plangebied is gesitueerd aan de noordzijde van de Langeweg, die in de Handreiking is aangemerkt als het landschapstype "polder met coulissen".

In paragraaf 6.4 van de Handreiking staat over dit landschapstype het volgende:

"De open ruimtes van de polders worden begrensd door dijken. Op en aan deze lijnen staan van oudsher boerderijen en woningen. Deze worden tegen de wind beschermd met windsingels en bosjes die logischerwijs op of parallel aan de erf- of kavelgrens zijn geplant, min of meer haaks op de dijken. Hierdoor bestaat het landschap direct langs de dijklinten uit langere en kortere strookjes van beplanting, zogenaamde coulissen, die op onregelmatige afstand van elkaar het landschap inprikken. […] De coulissestructuur leent zich erg goed voor het (her en der) opnemen van bebouwing, in en tussen de stroken bomen en bos. […] Het toevoegen van coulissen resulteert in een nieuwe, gevarieerde en rijke groenstructuur waarin relatief eenvoudig bebouwing kan worden opgenomen. De ruimte voor ruimteregeling is zeker een mooie aanleiding om in deze polders gestalte te geven aan deze nieuwe groenstructuur.

[…]

Aanvullende spelregels

Karakteristiek

- Kleinschalige, individuele bebouwing in het landschap die altijd onderdeel is van een (zelf aan te planten) coulisse, waardoor de woning in het groen verscholen ligt;

[…]

Positie en oriëntatie

[…]

- De coulissenwoning staat in het landschap, op afstand van de weg. De coulissen bepaalt grotendeels het beeld;

De coulissewoning is georiënteerd op het landschap (en niet of minder op de weg), er grenzen geen achterkantsituaties aan het open landschap."

8.2.    De raad heeft in de nota van zienswijzen en in het verweerschrift gesteld dat de positionering van de vier voorziene woningen in het plangebied een welbewuste keuze is. Op basis van een uitgebreide analyse van de Handreiking en het daarin toegekende landschapstype "polder met coulissen", heeft de raad overwogen dat het coulisselandschap op deze locatie ruimte biedt voor een ontwikkeling dieper in het landschap, buiten de lintbebouwing. Daarbij stelt de raad in zijn verweerschrift dat het coulisselandschap ter plaatse aansluit op het recreatiegebied Waalbos, dat in het verlengde van het plangebied is gesitueerd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad zich in redelijkheid op dit standpunt kunnen stellen. Het betoog van [appellant] ter zitting dat hij het landschapstype "open polder" op de gronden van het plangebied wil handhaven leidt niet tot het oordeel dat het plan daarom in strijd met het recht is vastgesteld.

8.3.    Voor zover [appellant] stelt dat er afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke inrichting van het gebied, stelt de raad dat geen sprake is van een onaanvaardbare afbreuk op het landschap, omdat het plan waarborgen bevat om de voorziene ontwikkeling landschappelijk in te passen, in lijn met de kenmerken van het landschapstype "polder met coulissen" in de Handreiking. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. Hierbij is van belang dat op grond van artikel 3, lid 3.2, aanhef en onder d, van de planregels op de gronden waaraan de bestemming "Tuin" is toegekend, het bouwen binnen de bestemming plaats dient te vinden in overeenstemming met het kavelpaspoort zoals opgenomen in bijlage 1 van de planregels en de inrichting van het gebied conform het inrichtingsplan zoals opgenomen in bijlage 2 van de planregels. Daarnaast mag op grond van artikel 4, lid 4.2, van de planregels op gronden met de bestemming "Wonen - 1" uitsluitend worden gebouwd in overeenstemming met het kavelpaspoort zoals opgenomen in bijlage 1 van de planregels. Tevens is in lid 4.2.4 bepaald, dat binnen twee jaar na het verlenen van de omgevingsvergunning voor de bouw van de eerste voorziene woning, het plangebied dient te worden ingericht conform het landschappelijk inpassingsplan, zoals opgenomen in bijlage 2 van de planregels. In bijlage 1 en 2 van de planregels is onder meer ingetekend waar de coulissen moeten worden gesitueerd. [appellant] heeft niet concreet aangegeven waarom hij van mening is dat de landschappelijke inpassing van het plangebied zoals gewaarborgd in bijlage 1 en 2 van de planregels ontoereikend is.

Het betoog faalt.

Geluid

9.       [appellant] stelt dat zowel het plangebied als het perceel [locatie 2] van de heer [partij] buiten de geluidsnormen vallen en dat daarom voor de bouw van de voorziene woningen op beide percelen een ontheffing moet worden verleend. Dit had volgens [appellant] een reden moeten zijn om de bouw van de woningen ook hier niet toe te staan.

9.1.    In artikel 8:69a van de Awb is bepaald dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

9.2.    Het betoog van [appellant] heeft geen betrekking op zijn eigen belang, dat is gelegen in het behoud van een goed woon- en leefklimaat voor zichzelf, maar gaat over het belang van de toekomstige bewoners van de voorziene woningen die mogelijk onaanvaardbare geluidsoverlast zullen ervaren. Dit betoog kan gelet op artikel 8:69a van de Awb niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden omdat dit niet zijn eigen belang is. Dit betoog behoeft dus geen inhoudelijke bespreking.

9.3.    De voorzieningenrechter wijst er overigens op dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ridderkerk op 10 december 2020 hogere waarden als bedoeld in de Wet geluidhinder heeft vastgesteld voor de voorziene woningen binnen het plangebied. Daarnaast wijst de voorzieningenrechter er ook op dat het door [appellant] ter zitting gestelde voornemen om een geluidswal aan te leggen bij het perceel [locatie 2] te Zwijndrecht vanwege het dichtstbijzijnde rangeerterrein Kijfhoek, geen feit is waar de raad ten tijde van de vaststelling van het plan rekening mee had moeten houden. Zo is ter zitting gebleken dat het onzeker is of de plannen voor de aanleg van een mogelijke geluidswal nabij het perceel [locatie 2] te Zwijndrecht zullen worden uitgevoerd.

Lichthinder

10.     [appellant] stelt dat hij zelf geen last zal hebben van lichthinder, maar dat al het uitgaande verkeer van de voorziene woningen met de koplampen direct zal schijnen in de woning van zijn overburen. In dit kader stelt [appellant] dat als de ontsluitingsweg voor de voorziene woningen aan de westzijde van het plangebied worden gerealiseerd, de overbuurman geen onaanvaardbare lichthinder van koplampen zal ervaren.

10.1.  In artikel 8:69a van de Awb is bepaald dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

10.2.  Het betoog van [appellant] heeft geen betrekking op zijn eigen belang, dat is gelegen in het behoud van een goed woon- en leefklimaat voor zichzelf, maar gaat over het belang van zijn overburen die mogelijk onaanvaardbare overlast zullen ervaren door lichthinder van koplampen van auto’s die het plangebied verlaten. Dit betoog kan gelet op artikel 8:69a van de Awb niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden omdat dit niet zijn eigen belang is. Dit betoog behoeft dus geen inhoudelijke bespreking.

Canadese Populier

11.     [appellant] wijst op de monumentale Canadese Populier die naast het plangebied staat. Hij heeft deze boom aangemeld bij de Bomenstichting en wil dat deze boom wordt beschermd.

11.1.  Anders dan [appellant] veronderstelt, betekent het feit dat er naast het plangebied een boom staat, niet dat de uitvoering van het plan niet mogelijk is. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat de boom niet staat vermeld op de zogenoemde Groene Kaart van de gemeente Ridderkerk, waar beschermde bomen op staan die niet zonder omgevingsvergunning mogen worden gekapt. De boom is derhalve niet aangemerkt als monumentale boom. De voorzieningenrechter stelt vast dat de boom niet is gesitueerd binnen het plangebied noch op het grondgebied van [appellant] en dat de afstand tussen de dichtstbijzijnde gronden van het plangebied waaraan de bestemming "Wonen - 1" is toegekend en de boom ongeveer 12 m is. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter in het aangevoerde geen grond voor het oordeel dat de raad in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd.

Het betoog faalt.

Overleg

12.     [appellant] stelt dat er, anders dan de raad aangeeft, ten onrechte geen overleg met hem is gevoerd over deze invulling van het plangebied. Er is in het verleden wel overleg gevoerd met [familie naam], de vorige eigenaren van zijn woning, maar dat overleg is gestaakt nadat de heer [partij] op een andere locatie in Ridderkerk invulling zou geven aan zijn bouwplannen.

12.1.  De voorzieningenrechter overweegt dat in de Awb, noch in de Wro, noch in enig ander wettelijk voorschrift een bepaling valt aan te wijzen op grond waarvan de raad gehouden is ook al voorafgaand aan de vaststelling van het ontwerpplan informatie aan en communicatie met de omwonenden te initiëren.

Een ieder kan voorafgaand aan de vaststelling van het plan zijn reactie op het plan kenbaar kan maken door middel van een zienswijze over het ontwerpplan. Dit heeft de wetgever voor belanghebbenden toereikend geacht om hun visie over het plan naar voren te brengen. [appellant] heeft van die mogelijkheid ook gebruik gemaakt. De voorzieningenrechter ziet in de algemene stelling van [appellant] dat er geen contact is opgenomen met hem of de vorige eigenaar van zijn woning over de bouwplannen van [partij], geen grond voor het oordeel dat hierdoor het plan voor vernietiging in aanmerking zou moeten komen. De voorzieningenrechter merkt hierbij op dat uit de stukken blijkt dat de raad omwonenden, waaronder de [familie naam], op de hoogte heeft gehouden van de plannen. Zo is onder meer op 30 november 2017 een e-mail aan de heer [naam] en op 1 februari 2019 een brief aan alle omwonenden verstuurd over de plannen. Daarnaast heeft [partij] ter zitting toegelicht dat hij ook telefonisch contact heeft opgenomen met de omwonenden rondom het plangebied over zijn plannen en dat hij, zoals ook is bevestigd in de brief van 1 februari 2019, een bezoek aan alle omwonenden heeft gebracht om de plannen mondeling toe te lichten. De enkele stelling van [appellant] dat de heer [naam] hem heeft verteld dat er geen contact is geweest, doet aan het vorenstaande niet af, omdat [appellant] hiervan geen bewijs in vorm van bijvoorbeeld een schriftelijke verklaring van de familie [naam] heeft overgelegd. Verder neemt de voorzieningenrechter hierbij in aanmerking dat [appellant] ter zitting niet heeft ontkend dat hij op het moment van aankoop van zijn woning gelet op zijn onderzoeksplicht als koper, op de hoogte had kunnen zijn van mogelijke bouwplannen in de omgeving.

12.2.  Het betoog van [appellant] kan gelet op het vorenstaande in zoverre niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit.

Het betoog faalt.

Conclusie

13.     Het beroep is ongegrond.

14.     Gelet hierop zal het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening worden afgewezen.

15.     Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het beroep ongegrond;

II.       wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.M.W. van Ewijk, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2021

867.