Uitspraak 202004105/1/R3


Volledige tekst

202004105/1/R3.
Datum uitspraak: 3 februari 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Zoetermeer,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Zoetermeer,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 18 mei 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Voorweg 2017" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellanten] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 november 2020, waar [appellanten], bij monde van [appellant A], bijgestaan door mr. F.P. van Galen, advocaat te Leiden, en de raad, vertegenwoordigd door mr. W.J. Bosma, advocaat te Den Haag, en mr. M.M. de Vaal, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het plan voorziet in een herziening van verouderde planologische regimes voor de gronden langs de Voorweg in Zoetermeer. De verouderde regimes zijn geactualiseerd en afgestemd op het rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid, waaronder de Visie Voorweg. In de plantoelichting staat dat deze Visie, die door de raad is vastgesteld op 18 januari 2016, als uitgangspunt dient voor nieuwe ontwikkelingen.

2.       [appellanten] zijn eigenaar van enkele percelen in het plangebied. Zij kunnen zich niet met het plan verenigen, onder meer omdat hierin niet is voorzien in een mogelijkheid om de door hen gewenste ontwikkelingen op hun percelen te kunnen realiseren.

Toetsingskader

3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Percelen tussen [locatie 1] en het Stompwijksepad

4.       Tussen het perceel [locatie 1] en het Stompwijksepad in Zoetermeer hebben [appellanten] vier percelen in eigendom. Een deel van deze percelen is bestemd als "Recreatie" en een deel als "Groen". In het onderstaande gaat de Afdeling allereerst in op de bestemming "Recreatie". Daarbij komt de vraag aan de orde of de gebruiksmogelijkheden binnen deze bestemming in overeenstemming zijn met het bestaande gebruik van [appellanten]. Ook zal daarbij worden ingegaan op de keuze van de raad om de gebruiksmogelijkheden binnen de bestemming "Recreatie" voor een deel in te perken in vergelijking met het voorheen geldende bestemmingsplan. Daarna komt de bestemming "Groen" aan de orde en tot slot zal worden ingegaan op het nieuwe ontwikkelingsplan van [appellanten], zoals zij dat graag op hun gronden willen realiseren.

Bestemming "Recreatie"

5.       Ter plaatse van de percelen met de bestemming "Recreatie" bevinden zich een stal die door [appellanten] privé wordt gebruikt en een paardrijbak. De stal is op de verbeelding aangeduid als "specifieke vorm van recreatie - stal" en de paardrijbak als "rijbak".

- Planologische mogelijkheden binnen de bestemming "Recreatie" in het licht van het bestaande gebruik

6.       [appellanten] betogen dat de raad er ten onrechte van uitgaat dat het bestaande gebruik goed past binnen de aan hun gronden toegekende bestemming "Recreatie". Zij stellen ter onderbouwing dat binnen de bestemming "Recreatie" extensieve recreatie is toegestaan en dat dit gebruik gelet op de in artikel 1.46 van de planregels opgenomen definitie van extensieve recreatie een openbaar karakter heeft. Het bestaande gebruik, zijnde het niet openbare gebruik als privéschuur en stal, is volgens hen geenszins een vorm van extensieve recreatie. Ook zijn zij niet van plan aan hun gronden een openbare recreatieve bestemming te geven.

Volgens [appellanten] is het binnen de bestemming "Recreatie" ook toegestane "hobbymatig agrarisch gebruik" het enige gebruik dat op hun gronden kan worden gerealiseerd. Daarmee is volgens hen onvoldoende gemotiveerd dat de toegekende bestemming "Recreatie" uitvoerbaar is. In dit verband betogen zij dat kan worden betwijfeld of onder "hobbymatig agrarisch gebruik" ook het in hun stal houden van paarden en het op hun gronden weiden van paarden kan worden begrepen. In de definitie van "hobbymatig agrarisch gebruik" ligt namelijk het begrip agrarisch besloten en uit artikel 1.7 van de planregels volgt dat onder een agrarisch bedrijf geen paardenhouderij, paardenfokkerij en stoeterij worden verstaan, aldus [appellanten]. Gelet op de omstandigheid dat in de stal het houden van paarden mogelijk niet is toegestaan en daarnaast in de stal uitsluitend het houden van vee en niet bijvoorbeeld opslag voor andere doeleinden is toegestaan, is een zinvol gebruik van de stal volgens [appellanten] niet mogelijk.

6.1.    In artikel 18.1.1 van de planregels is bepaald dat de voor "Recreatie" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. extensieve recreatie;

b. behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke waarden;

c. groenvoorzieningen;

d. het hobbymatig agrarisch gebruik;

e. in- en uitritten;

f. langzaam verkeersroutes;

g. water;

[…];

j. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie-stal" tevens een stal;

k. ter plaatse van de aanduiding "rijbak" tevens een paardenbak;

[…].

In artikel 1.7 van de planregels is een agrarisch bedrijf gedefinieerd als: "een akkerbouw-, veeteelt- of tuinbedrijf, dan wel een uit twee of meer genoemde bedrijfstypen samengesteld bedrijf, waarbij de teelt van agrarische producten afhankelijk is van agrarische grond als productiemiddel; hier wordt in ieder geval niet onder begrepen:

- intensieve veehouderij, andere niet-grondgebonden bedrijven, paardenhouderij, paardenfokkerij en stoeterij;

[…]."

In artikel 1.46 van de planregels is extensieve recreatie gedefinieerd als: "vormen van dagrecreatie in de open lucht, waarbij men vooral het landschap en/of de natuur of bepaalde aspecten daarvan beleeft, waaronder wandelen, fietsen en kanoën en waarbij relatief weinig mensen gedurende een beperkte tijdsduur aanwezig zijn per oppervlakte-eenheid."

In artikel 1.49 van de planregels is hobbymatig agrarisch gebruik gedefinieerd als: "het gebruik van grond ten behoeve van agrarische activiteiten in een omvang die niet als bedrijfsmatig kan worden beschouwd. Kenmerken zijn onder meer:

a. er is nauwelijks of geen sprake van marktoriëntatie;

b. de continuïteit is op grond van productiemiddelen niet verzekerd."

6.2.    Uit het hiervoor weergegeven artikel 18.1.1 van de planregels volgt dat de gronden met de bestemming "Recreatie" naast extensieve recreatie onder meer ook zijn bestemd voor behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke waarden, groenvoorzieningen en hobbymatig agrarisch gebruik. Onder hobbymatig agrarisch gebruik wordt, zoals de raad in het verweerschrift en op de zitting heeft bevestigd, ook het hobbymatig houden en weiden van paarden verstaan. De in artikel 1.7 van de planregels opgenomen definitie van agrarisch bedrijf staat aan dit hobbymatige gebruik niet in de weg. Deze definitie is namelijk niet relevant voor de uitleg van het begrip hobbymatig agrarisch gebruik. Daarbij overweegt de Afdeling over de door [appellanten] genoemde opslagmogelijkheden dat in de stal de opslag van producten, zoals voer, ten behoeve van de dieren die ter plaatse hobbymatig worden gehouden, is toegestaan, zoals de raad op de zitting ook heeft bevestigd.

Niet is gebleken dat met de hiervoor genoemde gebruiksmogelijkheden niet is aangesloten bij het bestaande gebruik van [appellanten], voor zover dat gebruik onder het voorheen geldende bestemmingsplan ook was toegestaan. De Afdeling volgt [appellanten] gelet hierop niet in hun stelling dat de aan hun gronden toegekende bestemming "Recreatie" niet uitvoerbaar is. Het gebruik voor extensieve recreatie brengt, anders dan [appellanten] veronderstellen, niet mee dat het perceel voor publiek toegankelijk moet zijn. Voorts staat de bestemming naast extensieve recreatie ook behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke waarden, groenvoorzieningen en hobbymatig agrarisch gebruik toe, waarmee het bestaande gebruik, voor zover dat legaal gebruik is, in overeenstemming is.

De Afdeling concludeert dan ook dat de betogen van [appellanten] over hun bestaande gebruik en de uitvoerbaarheid van de bestemming "Recreatie" niet slagen.

- Planologische mogelijkheden uit het vorige plan die niet zijn gerealiseerd

7.       [appellanten] stellen dat in het voorheen geldende bestemmingsplan "Buytenpark Noord-West" uit 1996 hun gronden die nu zijn bestemd als "Recreatie" waren bestemd als "Recreatieve doeleinden - 4". Die bestemming bood volgens hen aanzienlijk meer gebruiksmogelijkheden, zoals een sportfunctie, volkstuinen, composteerinrichting, baggerdepot, waterzuiveringsinstallatie, hotel, stalhouderij en een manege. [appellanten] wensen dat dit gebruik op hun gronden blijft toegestaan, omdat zij er belang bij hebben dat de gebruiksmogelijkheden zo breed mogelijk blijven. Volgens hen wordt in de plantoelichting ten onrechte niet ingegaan op het wegbestemmen van een groot deel van de gebruiksmogelijkheden uit het vorige plan en is in zoverre sprake van een onzorgvuldige voorbereiding en ondeugdelijke belangenafweging. Anders dan in de zienswijzennota wordt gesteld, is geen sprake van een gewijzigd planologisch beleid en is het doel van het bestemmingsplan juist om de bestaande bouw- en gebruiksrechten te behouden, aldus [appellanten].

7.1.    De Afdeling stelt voorop dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.

7.2.    In dit geval heeft de raad ervoor gekozen om het legale bestaande gebruik en de legale bestaande bebouwing van [appellanten] positief te bestemmen. De door [appellanten] genoemde gebruiksmogelijkheden uit het vorige plan die zij niet hebben gerealiseerd, heeft de raad niet opnieuw planologisch mogelijk gemaakt. De raad heeft er daarbij op gewezen dat een deel van deze gebruiksmogelijkheden in het vorige plan al uiterst beperkt was, zoals een hotelfunctie met een slechts beperkte bouwmogelijkheid van maximaal 25 m2. Daarnaast heeft de raad ter onderbouwing van zijn keuze om niet alle gebruiksmogelijkheden uit het vorige plan opnieuw mogelijk te maken, verwezen naar het gemeentelijk beleid neergelegd in de Visie Voorweg. In de Visie Voorweg staat dat het oude lint van de Voorweg in Zoetermeer een bijzondere positie heeft met vele kwaliteiten waar zorgvuldig mee moet worden omgegaan. Het bijzondere karakter van de Voorweg wordt bepaald door de thema’s landelijk, historie, groen, openheid, rust en variatie, zo staat in de Visie Voorweg. Om het bijzondere karakter van de Voorweg te behouden en waar mogelijk te verbeteren en te versterken, is in de Visie Voorweg een ‘nee, tenzij’-principe opgenomen, inhoudende dat de natuur, groen en tuinbestemmingen worden beschermd en dat alleen kleinschalige en ondergeschikte veranderingen ten behoeve van de groene functies zijn toegestaan. Voor andere bestemmingen kan uitsluitend meegewerkt worden aan verandering als bijvoorbeeld sprake is van een locatie-overstijgend belang, waarbij een zorgvuldige belangenafweging heeft plaatsgevonden, zo staat in de Visie. Een verandering dient volgens de Visie bij te dragen aan een kwaliteitsverbetering op een of meer van de belangrijkste karakteristieken van de Voorweg. Gelet op dit gemeentelijk beleid heeft de raad het niet wenselijk geacht om de door [appellanten] genoemde gebruiksmogelijkheden uit het vorige plan die niet zijn benut opnieuw planologisch mogelijk te maken, omdat deze functies onder meer vanwege de daarmee gepaard gaande verkeersgeneratie afbreuk kunnen doen aan de rust en openheid van het gebied aan de Voorweg.

Gelet op de omstandigheid dat de niet benutte gebruiksmogelijkheden uit het vorige plan voor een deel beperkte gebruiksmogelijkheden zijn en ook niet is gebleken dat [appellanten] concrete plannen hebben om die gebruiksmogelijkheden alsnog te gaan benutten, acht de Afdeling het niet onredelijk dat de raad aan het algemene belang dat wordt gediend met de uitvoering van het beleid uit de Visie Voorweg een zwaarder gewicht heeft toegekend dan aan het belang van [appellanten] bij het behoud van alle tot op heden niet benutte planologische gebruiksmogelijkheden uit het vorige plan. Van een onzorgvuldige planvoorbereiding en belangenafweging is op dit punt dan ook geen sprake.

Het betoog slaagt niet.

Bestemming "Groen"

8.       Aan een deel van de gronden van [appellanten] die liggen tussen het perceel [locatie 1] en het Stompwijksepad is de bestemming "Groen" toegekend. In hun beroepschrift hebben zij gewezen op het hobbymatige agrarisch gebruik dat binnen deze bestemming is toegestaan. Op de zitting hebben [appellanten] toegelicht dat het hen gaat om de vraag of onder deze gebruiksmogelijkheid ook het weiden van paarden kan worden begrepen. Zoals hiervoor onder 6.2 is overwogen, is dat het geval. Omdat [appellanten] verder geen specifieke beroepsgronden over de bestemming "Groen" naar voren hebben gebracht, gaat de Afdeling in deze uitspraak niet verder in op deze bestemming.

Herontwikkelingsplan

9.       [appellanten] hebben in hun zienswijze over het ontwerpbestemmingsplan een herontwikkelingsplan ingediend voor hun gronden die liggen tussen het perceel [locatie 1] en het Stompwijksepad. Dit herontwikkelingsplan omvat de realisatie van een nieuw gebouw, ook wel genoemd "de te ontwikkelen stal", waarbinnen onder meer een woning wordt gerealiseerd. De realisatie van dit nieuwe gebouw had volgens hen in het bestemmingsplan mogelijk gemaakt moeten worden, waarbij zij erop wijzen dat ook aan andere nieuwe ontwikkelingen langs de Voorweg medewerking is verleend. Volgens hen zijn er geen ruimtelijke bezwaren om aan hun plan medewerking te verlenen. Zo leidt de uitvoering van hun plan volgens [appellanten] tot een aanzienlijke verbetering van de ruimtelijke kwaliteit op hun gronden. Ter onderbouwing wijzen zij erop dat zich in de huidige situatie een grote oude schuur, enkele losse bouwwerken en een paardrijbak op hun gronden bevinden waardoor de bestaande ruimtelijke kwaliteit slecht is. Hun herontwikkelingsplan voorziet in een vermindering van het ruimtebeslag, waarbij de bebouwing verder naar achteren op het perceel wordt geplaatst, aldus [appellanten]. Ook stellen zij dat het totaalbeeld aanzienlijk groener wordt, doordat het nieuwe gebouw van een groen dak wordt voorzien, langs het perceel houtsingels en knotwilgen worden gerealiseerd, het oude slotenpatroon wordt hersteld en de bestaande bomen worden gehandhaafd.

9.1.    De raad stelt in het verweerschrift dat geen medewerking is verleend aan het herontwikkelingsplan van [appellanten], omdat dit plan niet in overeenstemming is met de gewenste ruimtelijke kwaliteit in het plangebied, zoals die volgt uit de Visie Voorweg. Daarbij wijst de raad erop dat gelet op de stukken die [appellanten] over het herontwikkelingsplan hebben opgesteld, het nieuwe bouwvolume ongeveer 2.184 m3 zal bedragen, exclusief nog twee gebouwdelen waarvan de maten niet op de door [appellanten] overgelegde tekening zijn vermeld. Het bouwvolume neemt hiermee volgens de raad aanzienlijk toe in vergelijking met de huidige situatie. Dit wordt door [appellanten] niet bestreden. Zij hebben op de zitting wel gewezen op de omstandigheid dat het totale bebouwingsoppervlak hetzelfde blijft als in de huidige situatie, namelijk 576 m2, maar dit laat onverlet dat het bouwvolume aanzienlijk toeneemt. Dit is een gevolg van de omstandigheid dat de nokhoogte van het door [appellanten] volgens het herontwikkelingsplan te ontwikkelen gebouw 7 m bedraagt, wat aanzienlijk hoger is dan de maximum bouwhoogte van 3,5 m die voor de stal is toegestaan.

Het nieuwe veel grotere bouwvolume past volgens de raad niet in de omgeving en zal afbreuk doen aan de bestaande landelijke kwaliteiten van het gebied aan de Voorweg. Volgens de raad draagt het plan dan ook niet bij aan een kwaliteitsverbetering door het behouden en/of versterken van de kwaliteiten van de Voorweg, zoals in de Visie Voorweg is vereist om medewerking te kunnen verlenen aan een nieuwe ontwikkeling aan de Voorweg. In de zienswijzennota is in dit verband vermeld dat een toekomstige ontsluiting van het perceel, extra verharding onder andere ten behoeve van parkeerplaatsen en het gebruik van grond direct rondom het nieuwe gebouw als tuin een andere uitstraling van het perceel tot gevolg hebben. De zichtbaarheid van het nieuwe gebouw zal volgens de raad groter zijn dan die van de bestaande stal, waarmee er sprake is van een intensivering die zichtbaar is vanaf het lint. Dit acht de raad gelet op zijn beleid neergelegd in de Visie Voorweg, dat onder meer is gericht op het behouden en versterken van het groen, de openheid en de rust van het gebied aan de Voorweg, ruimtelijk niet wenselijk.

Gelet op de aanzienlijke toename aan bouwvolume die het herontwikkelingsplan van [appellanten] tot gevolg heeft en gelet op het gemeentelijk beleid dat er juist op is gericht het landelijke, groene en open karakter van de Voorweg te behouden, acht de Afdeling de weigering van de raad om medewerking te verlenen aan het herontwikkelingsplan van [appellanten] niet onredelijk. Dat volgens [appellanten] aan andere herontwikkelingsplannen langs de Voorweg wel medewerking zou zijn verleend, vormt voor de Afdeling geen aanleiding voor een ander oordeel, alleen al omdat niet is gebleken dat deze plannen in een vergelijkbare vergroting van het bouwvolume voorzien als het herontwikkelingsplan van [appellanten]. Daarbij merkt de Afdeling bovendien op dat de raad in dit verband op de zitting heeft gesteld dat voor andere nieuwe ontwikkelingen die langs de Voorweg mogelijk zijn gemaakt voorafgaand aan de vaststelling van de Visie Voorweg al overeenkomsten met de gemeente waren gesloten. Dat is niet het geval bij het herontwikkelingsplan van [appellanten].

De betogen slagen niet.

Perceel [locatie 2]

10.     [appellanten] zijn ook eigenaar van het perceel [locatie 2], kadastraal bekend Zoetermeer C 5489. Aan dit perceel is de bestemming "Agrarisch" toegekend, waarmee [appellanten] zich ook niet kunnen verenigen. In het onderstaande gaat de Afdeling allereerst in op de gebruiksmogelijkheden binnen de bestemming "Agrarisch" en op de uitvoerbaarheid van deze bestemming. Daarna zal de Afdeling ingaan op het herontwikkelingsplan dat [appellanten] ook voor dit perceel hebben ingediend.

Planologische mogelijkheden binnen de bestemming "Agrarisch" en de uitvoerbaarheid

11.     [appellanten] betogen dat hun perceel al vele tientallen jaren niet meer agrarisch wordt gebruikt. Op hun perceel bevinden zich oude gebouwen en een fundering van een antennemast. De vorm en de omvang van het perceel zijn zodanig dat enig agrarisch gebruik niet realistisch is, aldus [appellanten]. Dat op hun perceel een schuillocatie voor vee aanwezig is en dat er wel eens vee loopt, maakt volgens hen niet dat een agrarische exploitatie mogelijk is. Daarbij stellen zij dat hun perceel niet tegen andere agrarische gronden aanligt en dat er in de omgeving van het perceel geen agrarische bedrijven zijn. De bestemming "Agrarisch" is volgens [appellanten] dan ook niet uitvoerbaar.

11.1.  In artikel 3.1.1 van de planregels is bepaald dat de voor "Agrarisch" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. agrarisch bedrijf zonder kassen tot en met categorie 2 van de in Bijlage 1 bij deze regels behorende Lijst van bedrijfsactiviteiten Voorweg 2017;

b. hobbymatig agrarisch gebruik;

[…].

11.2.  Aan het betoog van [appellanten] dat de bestemming "Agrarisch" die aan hun perceel is toegekend niet uitvoerbaar is, omdat hun perceel niet tegen andere agrarische gronden aanligt en er in de omgeving ook geen agrarische bedrijven zijn, ligt de aanname ten grondslag dat hun perceel dient te worden gebruikt ten behoeve van een agrarisch bedrijf. Deze aanname is echter onjuist. Artikel 3.1.1, aanhef en onder b, van de planregels bepaalt dat de gronden met de bestemming "Agrarisch" ook zijn bestemd voor hobbymatig agrarisch gebruik. Met dit gebruik is het bestaande gebruik van [appellanten] in overeenstemming. Daarbij wijst de Afdeling erop dat [appellanten] in hun beroepschrift en ook op de zitting hebben toegelicht dat hun perceel zo nu en dan wordt gebruikt voor het weiden van vee, waarvoor zich ook een schuillocatie op hun perceel bevindt. Gelet op het bestaande gebruik heeft de raad het perceel van [appellanten] in redelijkheid kunnen bestemmen als "Agrarisch". Het betoog dat deze bestemming niet uitvoerbaar is, slaagt niet.

Herontwikkelingsplan

12.     [appellanten] hebben in hun zienswijze ook een herontwikkelingsplan ingediend voor hun perceel [locatie 2]. Dit plan bestaat uit de realisatie van een boerderijwoning op het perceel met een oppervlakte van 200 m2, een nokhoogte van 10 m en een goothoogte van 5 m. De realisatie van deze nieuwe boerderijwoning draagt volgens [appellanten] bij aan een aanzienlijke verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, omdat de niet langer gebruikte zendmast met het bijbehorende gebouw, die niet passend zijn binnen een agrarische bestemming, worden gesloopt. In de zienswijzennota wordt volgens hen miskend dat hun perceel en daarmee dus ook de nieuwe boerderijwoning nauwelijks zichtbaar zijn vanuit openbaar gebied en dus de weidsheid van het gebied niet aantasten.

12.1.  In het verweerschrift stelt de raad onder verwijzing naar de zienswijzennota dat het herontwikkelingsplan van [appellanten] ook voor het perceel [locatie 2] niet in overeenstemming is met de Visie Voorweg. Ter onderbouwing stelt de raad dat de huidige gebouwen die op het perceel aanwezig zijn gezien hun beperkte omvang en beperkte bouwhoogte passend zijn in het landelijke beeld. Een nieuw bouwvolume in de vorm van één groot gebouw met een nokhoogte van 10 m zal ruimtelijk meer aanwezig zijn dan de huidige kleine en verspreid liggende gebouwtjes op het perceel, aldus de raad. De stelling van de raad dat hierdoor de huidige open en landelijke uitstraling van het gebied aan de Voorweg zal verslechteren, acht de Afdeling aannemelijk.

Behalve op de vergroting van het bouwvolume heeft de raad ook gewezen op de omstandigheid dat het perceel [locatie 2] op ruime afstand van het lint van de Voorweg ligt. Intensivering in het buitengebied, wanneer dit niet direct aan het historische lint plaatsvindt, past volgens de raad niet bij de karakteristiek en de weidsheid van het gebied. Ook dit standpunt van de raad acht de Afdeling niet onredelijk. De Afdeling wijst erop dat het perceel [locatie 2] op ongeveer 200 m en daarmee op ruime afstand van het lint aan de Voorweg ligt. Het standpunt van de raad dat de realisatie van een nieuwe woning op een dergelijke ruime afstand van het lint niet wenselijk is, acht de Afdeling in het licht van het gemeentelijk beleid, dat er juist op is gericht dit historische lint met de achterliggende landelijke en groene omgeving te behouden, niet onredelijk.

De Afdeling concludeert dan ook dat de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten geen medewerking te verlenen aan het herontwikkelingsplan van [appellanten] dat zij hebben ingediend voor hun perceel [locatie 2].

Het betoog slaagt niet.

Overige beroepsgronden

13.     [appellanten] hebben zich in hun beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van hun zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellanten] hebben in het beroepschrift of op de zitting geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van die zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

14.     Het beroep is ongegrond.

15.     Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, voorzitter, en mr. G.M.H. Hoogvliet en mr. G.T.J.M. Jurgens, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.C. van Zuijlen, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2021

810.