Uitspraak 202004423/3/R4


Volledige tekst

202004423/3/R4.
Datum uitspraak: 28 januari 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van:

Obelink Vrijetijdsmarkt B.V., te Winterswijk, (hierna: Obelink),

verzoekster,

om opheffing (artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht) van de bij uitspraak van 22 september 2020, in de zaak nr. 202004423/2/R4, getroffen voorlopige voorziening in het geding tussen:

[partij] en anderen, wonend te Winterswijk,

en

de raad van de gemeente Winterswijk,

verweerder.

Procesverloop

Bij uitspraak van 22 september 2020 heeft de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening getroffen dat het besluit van de raad van 18 juni 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Logistiek Centrum Obelink Vrijetijdsmarkt" en het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Winterswijk van 24 juni 2020 tot het verlenen van een omgevingsvergunning aan Obelink voor het bouwen van een logistiek centrum en het vellen van 10 bomen geschorst zijn.

Obelink heeft de voorzieningenrechter bij brief van 18 december 2020 verzocht de getroffen voorlopige voorziening voor wat betreft de besluiten van 18 en 24 juni 2020 op te heffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 januari 2021, waar Obelink, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. J.H.B. Averdijk, advocaat te Enschede, en de raad van de gemeente Winterswijk, vertegenwoordigd door mr. V. Brus, bijgestaan door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [partij] en anderen, vertegenwoordigd door [partij], bijgestaan door mr. F.H. Damen, advocaat te Drunen, gehoord.

Overwegingen

1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.       Artikel 8:87 van de Awb luidt:

"1. De voorzieningenrechter kan, ook ambtshalve, een voorlopige voorziening opheffen of wijzigen, ook als zij is getroffen met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid.

2. De artikelen 8:81, tweede, derde en vierde lid, en 8:82 tot en met 8:86 zijn van overeenkomstige toepassing. Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, kan een verzoek om opheffing of wijziging eveneens worden gedaan door een belanghebbende die door de voorlopige voorziening rechtstreeks in zijn belang wordt getroffen, door het bestuursorgaan of door het beroepsorgaan.

3. (…)."

Inleiding

3.       Het plangebied ligt aan de westzijde van de bebouwde kom van de kern Winterswijk. Het bestaat grotendeels uit braakliggend terrein waarop voorheen de kaasfabriek van Coberco was gevestigd. Obelink wil ter plaatse een logistiek centrum realiseren gericht op haar eigen activiteiten (retail in de fysieke winkel en via internet). Het plangebied wordt daarom herontwikkeld van kaasfabriek naar logistiek centrum. Het college heeft aan Obelink een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een logistiek centrum met een bruto vloeroppervlakte van ongeveer 26.150 m2 en het vellen van 10 bomen.

De uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 september 2020

4.       [partij] en anderen hebben in beroep tegen het bestemmingsplan een groot aantal gronden aangevoerd. De voorzieningenrechter heeft in de uitspraak van 22 september 2020 overwogen dat de voorlopige voorzieningenprocedure zich niet leent voor een integrale beoordeling van al deze beroepsgronden. Wel was de voorzieningenrechter van oordeel dat ten minste enkele van de aangevoerde gronden aanleiding geven voor gerede twijfel of het bestemmingsplan in de bodemprocedure in stand zal kunnen blijven. Deze gronden hebben betrekking op de maximale planologische mogelijkheden en de ladder van duurzame verstedelijking. De voorzieningenrechter heeft kort samengevat overwogen dat niet is gebleken dat in de onderzoeken die aan de vaststelling van het bestemmingsplan ten grondslag hebben gelegen is uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden die het plan biedt. Verder heeft hij overwogen dat uit de plantoelichting niet blijkt dat de raad het plan heeft getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Het verzoek van Obelink

5.       Obelink verzoekt om opheffing van de schorsing van de besluiten van 18 en 24 juni 2020, omdat zij grote belangen heeft bij het zo spoedig mogelijk starten met de bouw van het logistiek centrum. Zij wenst het nieuwe logistiek centrum in gebruik te nemen voor het kampeerseizoen 2022. Door de schorsing van de besluiten van 18 en 24 juni 2020 kan zij geen gebruik maken van haar omgevingsvergunning en loopt de planning van de bouw en ingebruikname van het logistiek centrum ernstig  gevaar, waardoor zij schade zal leiden, aldus Obelink.

Obelink wijst er in haar verzoek op dat de raad nader onderzoek heeft laten verrichten naar de voorlopige gebreken die door de voorzieningenrechter in de uitspraak van 22 september 2020 zijn geconstateerd. Het gaat om de onderzoeken van Goudappel Coffeng van 10 november 2020 "Verkeersgeneratie Park Achterhoek en Obelink" en van 30 november 2020 "Onderzoek wegverkeersgeluid en luchtkwaliteit". Er is ook een onderzoek overgelegd van Stec van 2 december 2020 genaamd "Aanvullende ladderonderbouwing logistiek centrum Obelink". Volgens Obelink zijn de door de voorzieningenrechter geconstateerde voorlopige gebreken met de overgelegde onderzoeken hersteld en bestaat er reden de schorsing op te heffen.

Beoordeling van het verzoek

6.       In het verzoek van Obelink ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om de bij uitspraak van 22 september 2020 getroffen voorlopige voorziening op te heffen. Weliswaar zijn er door de raad nadere onderzoeken overgelegd, maar daarmee staat niet buiten twijfel dat de door de voorzieningenrechter eerder geconstateerde voorlopige gebreken in de uitspraak van 22 september 2020 daadwerkelijk zijn gerepareerd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit aan de orde dient te komen in de bodemprocedure, waarvan de zitting overigens is gepland op 15 maart 2021. Bovendien zou het opheffen van de schorsing van de besluiten van 18 en 24 juni 2020 onomkeerbare gevolgen met zich kunnen brengen. Een opheffing van de schorsing heeft namelijk tot gevolg dat er een aanvang kan worden gemaakt met de geplande werkzaamheden, waaronder het vellen van 10 bomen. Door [partij] en anderen zijn ook daartegen gronden aangevoerd. Die gronden lenen zich eveneens voor een beoordeling in de bodemprocedure.

De voorzieningenrechter ziet gelet op wat hiervoor is overwogen ook geen aanleiding om, zoals door Obelink subsidiair is verzocht, alleen de schorsing van het besluit tot het verlenen van omgevingsvergunning al dan niet gedeeltelijk op te heffen. Dat zou dezelfde onomkeerbare gevolgen met zich kunnen brengen als hiervoor is overwogen.

Conclusie

7.       De voorzieningenrechter zal het verzoek om opheffing daarom dan ook afwijzen.

8.       Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.D. Kamphorst-Timmer, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2021

776.