Uitspraak 201908673/1/R1


Volledige tekst

201908673/1/R1.
Datum uitspraak: 23 december 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 24 oktober 2019 in zaak nr. 19/558 in het geding tussen:

[appellant]

en

het dagelijks bestuur van het Waterschap Vechtstromen.

Procesverloop

Bij besluit van 28 augustus 2018 heeft het dagelijks bestuur het verzoek van [appellant] om een projectplan vast te stellen om de waterloop WL00657 in Ambt Delden in de oude staat te herstellen, afgewezen.

Bij besluit van 11 februari 2019 heeft het dagelijks bestuur het door

[appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 24 oktober 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het dagelijks bestuur heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 oktober 2020, waar [appellant], bijgestaan door mr. S.N. van den Heykant, rechtsbijstandverlener te Arnhem, zijn verschenen. Het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door I.D. Grevelink, heeft via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het dagelijks bestuur heeft in 2017 het beleid "Omvang en Onderhoud Watersysteem" vastgesteld. Daarin is onder meer bepaald wanneer een waterloop op de legger wordt opgenomen en wanneer deze van de legger wordt afgevoerd. Als de maatgevende afvoer van een waterloop groter is dan 20 liter per seconde, komt die waterloop in aanmerking voor plaatsing op de legger. In dat geval wordt het waterschap in beginsel als onderhoudsplichtige aangewezen. Een waterloop wordt niet op de legger geplaatst of wordt van de legger afgevoerd als de maatgevende afvoer van de waterloop kleiner is dan 20 liter per seconde.

2.    Ter uitvoering van dat beleid is een conceptlegger opgesteld en ter inzage gelegd. Daarin is opgenomen dat waterlopen die niet voldoen aan de vastgestelde criteria van de legger zullen worden afgevoerd. Zo ook de waterloop in het weiland aan de Kloetenweg te Ambt Delden dat aan [appellant] toebehoort. [appellant] heeft tegen deze conceptlegger een zienswijze ingediend. De legger is bij besluit van 13 februari 2018 definitief vastgesteld. Tegen de wijziging van de legger is geen beroep ingesteld.

Als gevolg van de leggerwijziging wordt deze waterloop drie jaar na de bekendmaking van dat besluit van de legger afgevoerd, omdat de maatgevende afvoer van de waterloop kleiner is dan 20 liter per seconde. In dat geval wordt [appellant] als kadastraal eigenaar van de waterloop op grond van artikel 78, tweede lid, van de Waterschapswet aangewezen als onderhoudsplichtige tot het moment dat de waterloop van de legger wordt afgevoerd. Vanaf het moment dat de waterloop van de legger wordt afgevoerd, is [appellant] onderhoudsplichtig op grond van artikel 5:59 van het Burgerlijk Wetboek.

3.    Bij brief van 16 april 2018 heeft [appellant] het dagelijks bestuur verzocht om de hiervoor genoemde waterloop, die volgens [appellant] in 1974 door de toenmalige erven [appellant] aan het dagelijks bestuur in gebruik is overgedragen, in de oorspronkelijke toestand te herstellen en daarvoor binnen twee weken een plan van aanpak vast te stellen. Het dagelijks bestuur heeft dit verzoek opgevat als een verzoek tot het vaststellen van een projectplan zoals bedoeld in artikel 5.4 van de Waterwet. Dit verzoek is door het dagelijks bestuur afgewezen omdat de waterloop aan het leggerprofiel voldoet en voldoende afwatert, zodat geen aanleiding bestaat om wijzigingen in de waterloop aan te brengen. Bij het besluit op bezwaar van 11 februari 2019 heeft het dagelijks bestuur deze afwijzing in stand gelaten.

4.    De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep tegen het besluit op bezwaar ongegrond is. Volgens de rechtbank heeft het dagelijks bestuur beleidsruimte bij het al dan niet vaststellen van een projectplan en heeft het, alle belangen in aanmerking nemend, in redelijkheid tot zijn besluit kunnen komen.

Hoger beroep

5.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het dagelijks bestuur in redelijkheid zijn verzoek om een projectplan vast te stellen, heeft afgewezen. Volgens hem is bij de vaststelling van dat besluit in het geheel geen rekening gehouden met zijn belangen. Hij wijst erop dat het waterschap sinds de overdracht van de waterloop in 1974 deze heeft verbreed en dat het onredelijk is dat hij nu een bredere waterloop met sterk verhoogde onderhoudslasten terugkrijgt. Bovendien is het teruggegeven gedeelte door de verbreding niet meer bruikbaar als weidegebied. Daar komt bij dat hij ervan mocht uitgaan dat, gelet op de inhoud van de overeenkomst in 1974, sprake was van grondafstand, zo stelt [appellant]. Volgens hem heeft hij belang bij het vaststellen van een projectplan waarbij de waterloop wordt teruggebracht in de oorspronkelijke staat en is dit belang verenigbaar met de doelstellingen van de Waterwet. De rechtbank heeft volgens [appellant] dan ook ten onrechte vooropgesteld dat er geen waterstaatkundige noodzaak zou zijn om maatregelen te nemen. Verder voert hij aan dat er problemen zijn met verdroging. Hij wijst op publicaties van het waterschap. Volgens [appellant] is de grondwaterstand van het naastliggende perceel meer dan 2 m beneden het maaiveld en groeit het weidegras nauwelijks.

5.1.    Ingevolge artikel 5.4, eerste lid, van de Waterwet geschiedt de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk door of vanwege de beheerder overeenkomstig een daartoe door hem vast te stellen projectplan.

Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, is de toepassing van deze wet gericht op:

a. voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met

b. bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en

c. vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.

5.2.    Het dagelijks bestuur komt bij het wel of niet vaststellen van een projectplan beleidsruimte toe. Daarbij is het aan het bevoegd gezag om alle verschillende bij het projectplan betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter dient zich bij de toetsing van het besluit van het dagelijks bestuur aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te beperken tot de vraag of het bevoegd gezag in redelijkheid het verzoek tot het vaststellen van een projectplan heeft kunnen afwijzen.

5.3.    Een projectplan als bedoeld in artikel 5.4 van de Waterwet kan alleen worden vastgesteld ten behoeve van een in artikel 2.1, eerste lid, van de Waterwet opgenomen doelstelling van het waterbeheer. Als met het oog op die doelstelling een projectplan wordt vastgesteld, kunnen de belangen van de grondeigenaar, waaronder zijn financiële belangen, weliswaar een rol spelen bij het door het dagelijks bestuur te nemen besluit. Maar dat neemt niet weg dat een projectplan alleen kan worden vastgesteld als daarmee wordt beoogd een waterbelang als genoemd in artikel 2.1, eerste lid, van de Waterwet te behartigen.

Het dagelijks bestuur heeft ter zitting nader toegelicht dat de waterloop op de juiste wijze functioneert, zodat geen aanleiding bestaat om de waterloop in de oude staat te herstellen. Ook bestaat volgens het dagelijks bestuur geen aanleiding om de waterloop aan te passen, zodat water langer vastgehouden kan worden. De situatie op deze locatie is volgens het dagelijks bestuur wat verdroging betreft, niet dusdanig dat om die reden een projectplan moet worden vastgesteld.

Daargelaten de vraag of in 1974 sprake was van grondafstand en hoe breed de waterloop sindsdien is, heeft [appellant] niet onderbouwd dat de waterloop in de huidige staat niet goed functioneert. De enkele verwijzing naar niet gespecificeerde publicaties van het waterschap, is daarvoor onvoldoende. De Afdeling ziet met de rechtbank geen grond om aan het standpunt van het dagelijks bestuur dat de waterloop goed functioneert en er geen waterstaatkundige noodzaak bestaat om maatregelen te treffen, te twijfelen.

Omdat het dagelijks bestuur zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de waterloop in dit geval goed functioneert en daarom geen van de in artikel 2.1, eerste lid, van de Waterwet genoemde belangen in het geding is, kunnen de door [appellant] gestelde, louter financiële belangen bij de door hem gewenste ingreep in de waterloop niet alsnog leiden tot het vaststellen van een projectplan in strijd met de hiervoor in de Waterwet genoemde belangen. Het dagelijks bestuur heeft in dit geval daarom geen rekening hoeven houden met de louter financiële belangen van [appellant].

Gelet op het vorenstaande is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat het dagelijks bestuur in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.

Het betoog faalt.

Conclusie

6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. Schueler, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2020

374-877.