Uitspraak 201906480/1/A3


Volledige tekst

201906480/1/A3.
Datum uitspraak: 23 december 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het verzoek van:

[verzoekster], wonend te [woonplaats],

om herziening (artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van de uitspraak van de Afdeling van 27 juni 2018 in zaak nr. 201705158/1/A3.

Procesverloop

Bij uitspraak van 27 juni 2018 in zaak nr. 201705158/1/A3 heeft de Afdeling het hoger beroep van [verzoekster] tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 mei 2017 in zaak nr. 16/3014 ongegrond verklaard. Deze uitspraak van de Afdeling is aangehecht.

[verzoekster] heeft de Afdeling verzocht deze uitspraak te herzien.

De inspecteur-generaal Leefomgeving en Transport heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 oktober 2020, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de inspecteur-generaal, vertegenwoordigd door mr. R.P.H. Rozenbrand en ir. K. Vinkx , zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:

a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,

b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en

c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.

2.    [verzoekster] voert aan dat de uitspraak van de Afdeling van 27 juni 2018 is gebaseerd op een onjuiste toelichting ter zitting van de inspecteur-generaal over de aan het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol (hierna: het LVB) ten grondslag liggende berekeningsmethode voor geluidsbelasting. Die toelichting komt er volgens [verzoekster] op neer dat de toegepaste berekeningsmethode vanaf het Plan van Aanpak Schiphol en Omgeving van 1991 tot de wijziging van het LVB per 8 oktober 2008 dezelfde is geweest. Uit het document ‘Geluid luchtverkeer’ van november 1993, een bijlage bij het Integraal Milieu-effectrapport Schiphol en Omgeving 1993, waarmee [verzoekster] na de uitspraak van 27 juni 2018 via een informatieverzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur bekend is geworden, blijkt volgens haar echter dat er al in 1993 veranderingen ten aanzien van het gebruikte woningbestand en de routemodellering zijn geweest.

3.    Het bijzondere rechtsmiddel herziening dient er niet toe om het geschil waarover bij uitspraak is beslist, naar aanleiding van die uitspraak opnieuw aan de rechter voor te leggen. Ook is dit bijzondere rechtsmiddel niet bedoeld om een partij de gelegenheid te bieden om argumenten die eerder naar voren zijn gebracht of naar voren hadden kunnen worden gebracht, opnieuw of alsnog naar voren te brengen en aldus het debat te heropenen als de aangevoerde feiten en omstandigheden niet tot het gewenste resultaat hebben geleid.

4.    De toename van het toegestane aantal woningen met een hoge geluidbelasting en de daaraan ten grondslag liggende berekeningsmethode zijn onderwerpen die al vele jaren zowel in het parlement als in bestuursrechtelijke procedures spelen. Zie bijvoorbeeld de procedure over besluiten van 25 augustus 2008 en 6 februari 2009 waarbij de inspecteur-generaal handhavingsverzoeken heeft afgewezen, welke besluiten uiteindelijk hebben geleid tot de uitspraak van de Afdeling van 1 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ9091. Zie ook de brief van de betrokken bewindspersoon aan de voorzitter van de Tweede Kamer van 25 mei 2007 (Kamerstukken II, 2006/2007, 29 665, nr. 46). Naar het oordeel van de Afdeling mocht daarom van [verzoekster] worden verwacht dat zij zich op een eerder moment dan na de uitspraak van 27 juni 2018 bekend maakte met het document ‘Geluid luchtverkeer’ dan wel de daarin vervatte informatie. Niet is gebleken dat zij hiertoe niet in staat was. De aan het herzieningsverzoek ten grondslag gelegde informatie voldoet daarom niet aan het in artikel 8:119, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb neergelegde vereiste.

5.    Gelet op het vorenstaande moet het verzoek worden afgewezen.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. A. ten Veen en mr. C.C.W. Lange, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. Hartsuiker, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

w.g. Hartsuiker
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2020

620.