Uitvoeringsbesluit Wet straffen en beschermen.


Volledige tekst

Bij Kabinetsmissive van 8 december 2020, no.2020002497, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister voor Rechtsbescherming, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit tot wijziging van de Penitentiaire maatregel, het Besluit tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen en het Besluit forensische zorg in verband met de wijziging van de regeling inzake detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling (Uitvoeringsbesluit Wet straffen en beschermen), met nota van toelichting.

Het ontwerpbesluit strekt tot uitvoering van de Wet straffen en beschermen. Het regelt onder meer de samenstelling en de uitvoering van programma’s waaraan gedetineerden tijdens hun detentie en in aanloop naar hun invrijheidsstelling deel kunnen nemen. Daarnaast breidt het de mogelijkheden uit voor de uitwisseling en het gebruik van gegevens van gedetineerden door de directeur van de inrichting, de reclassering en gemeenten. Het doel daarvan is om de re-integratie van de gedetineerde te bevorderen.

De Afdeling advisering van de Raad van State maakt opmerkingen over de rechtsgrondslag voor de verstrekking van gezondheidsgegevens aan de directeur van de penitentiaire inrichting ten behoeve van het detentie- en re-integratieplan. Bij de tenuitvoerlegging van de straf is het gelet op de aard van de verhouding niet passend om hiervoor de toestemming van de gedetineerde als rechtsgrondslag te kiezen. Daarnaast plaatst de Afdeling kanttekeningen bij het bij ministeriële regeling uitsluiten van categorieën gedetineerden van deelname aan het penitentiair programma. Ten slotte maakt zij een opmerking over de aanvaardbaarheid van de verblijfplaats van de gedetineerde na voorwaardelijke invrijheidsstelling. In verband daarmee is aanpassing van het ontwerpbesluit en de toelichting wenselijk.

1. Achtergrond en inhoud van het ontwerpbesluit

Op 23 juni 2020 is de Wet straffen en beschermen door de Eerste Kamer aangenomen. (zie noot 1) Deze wet wijzigt bepalingen aangaande de detentiefasering en de voorwaardelijke invrijheidstelling in de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering. Veroordeelden zullen niet meer van rechtswege in aanmerking komen om voorwaardelijk in vrijheid te worden gesteld. In plaats daarvan zal per individuele gedetineerde door het Openbaar Ministerie (OM) een beslissing worden genomen over diens voorwaardelijke invrijheidstelling en de in het kader daarvan op te leggen voorwaarden. De periode van voorwaardelijke invrijheidstelling zal worden gehandhaafd op maximaal een derde van de opgelegde straf maar wordt gemaximeerd op twee jaar.

In de wet blijft het penitentiair programma behouden. Wel wordt de verhouding van dat programma tot de voorwaardelijke invrijheidstelling anders geregeld. Het penitentiair programma wordt gereserveerd voor straffen waarbij een gedetineerde niet in aanmerking kan komen voor voorwaardelijke invrijheidstelling (straffen van (samen) een jaar of korter). Voorts bevat de wet regels om de re-integratie van de gedetineerde te versterken. De reclassering en de gemeenten krijgen daarin een actievere rol. Daartoe maakt de wet het makkelijker om onderling informatie uit te wisselen.

Het voorliggend uitvoeringsbesluit brengt wijzigingen aan in de Penitentiaire maatregel (Pm) en in het Besluit tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Btsb) en het Besluit forensische zorg. Het uitvoeringsbesluit voorziet in een regeling voor het verwerken van persoonsgegevens van de gedetineerde ten behoeve van diens detentie- en re-integratieplan door de directeur van de inrichting, de reclassering en gemeenten. Andere wijzigingen zien op de samenstelling van het dagprogramma en de voorwaarden voor deelname aan het penitentiair programma en voor het verlenen van voorwaardelijke invrijheidsstelling.

2. Het detentie- en re-integratieplan en de verstrekking van gezondheidsgegevens

a. Inleiding
Met het oog op een goed verloop van de detentie en re-integratie van de gedetineerde introduceert de Wet straffen en beschermen het detentie- en re-integratieplan. (zie noot 2) Het detentie- en re-integratieplan is gericht op het realiseren van de vijf basisvoorwaarden voor een succesvolle re-integratie (identiteitsbewijs, onderdak, inkomen, zorg(verzekering) en inzicht in eventuele schulden). (zie noot 3) De directeur van de penitentiaire inrichting stelt dit plan zo veel mogelijk in overleg met de gedetineerde op. (zie noot 4) Ten behoeve van het vaststellen of aanpassen van het plan kan de directeur overleg voeren met de reclassering en het college van burgemeesters en wethouders van de gemeente waar de gedetineerde ingezetene was of wordt. (zie noot 5)

Het ontwerpbesluit voorziet in een nadere regulering van de gegevensverwerking door de directeur, de reclassering en het college. (zie noot 6) De verwerking van persoonsgegevens over de essentiële voorwaarden voor deelname aan het maatschappelijk leven moet noodzakelijk zijn voor het vaststellen en aanpassen van het detentie- en re-integratieplan van de gedetineerde. (zie noot 7) De gegevens die mogen worden verwerkt sluiten aan bij de hierboven genoemde basisvoorwaarden voor een succesvolle re-integratie. Het kan daarbij gaan om bijvoorbeeld gegevens over huisvesting en werk na detentie, maar ook om gegevens die noodzakelijk zijn voor het organiseren van zorg of maatschappelijke ondersteuning. (zie noot 8) Gezondheidsgegevens mogen alleen worden verwerkt met toestemming van de gedetineerde, tenzij het gaat om gezondheidsgegevens die tevens tenuitvoerlegginggingsgegevens zijn. (zie noot 9)

b. Toestemming van de gedetineerde voor verstrekking gezondheidsgegevens
In het ontwerpbesluit is bepaald dat het verstrekken van gezondheidsgegevens alleen mogelijk is met toestemming van de gedetineerde. (zie noot 10) Volgens de toelichting vloeit dit voort uit de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). (zie noot 11) Zodra echter de directeur van de penitentiaire inrichting deze gegevens ontvangt, gebruikt hij deze met het oog op de tenuitvoerlegging van de straf van de gedetineerde en treedt daardoor een ander wettelijk regime in werking. Tenuitvoerleggingsgegevens vallen immers niet onder de AVG maar onder de Richtlijn gegevensbescherming opsporing en vervolging (hierna: de Richtlijn). (zie noot 12) In verband daarmee is daarop de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) van toepassing. (zie noot 13) Voor de verdere verwerking onder de Wjsg, waaronder de uitwisseling met gemeenten en reclassering ten behoeve van het detentie- en re-integratieplan, is dan geen toestemming van de gedetineerde meer nodig, aldus de toelichting.

Gezondheidsgegevens zijn bijzondere persoonsgegevens. Zowel de AVG als de Richtlijn stelt aan de verwerking van deze gegevens strenge eisen. (zie noot 14) Deze eisen zijn echter verschillend. In detentie mogen gezondheidsgegevens thans op basis van de Richtlijn en de Wjsg slechts worden verwerkt voor zover dit onvermijdelijk is voor (onder meer) de tenuitvoerlegging van de straf. (zie noot 15) Toestemming van de gedetineerde mag onder de Richtlijn nooit een rechtsgrond zijn voor de verwerking van (bijzondere) persoonsgegevens. Wanneer wordt verlangd dat de gedetineerde aan zijn wettelijke plicht voldoet heeft hij immers geen echte, vrije keuze, aldus de  bij de Richtlijn. (zie noot 16)

Anders dan de Richtlijn maakt de AVG verwerking van gezondheidsgegevens in beginsel wél mogelijk als de betrokkene uitdrukkelijk toestemming geeft voor de verwerking voor een of meer welbepaalde doeleinden. (zie noot 17) Aan de verlening van toestemming worden echter strenge eisen gesteld: het moet gaan om een "vrije, specifieke, geïnformeerde en ondubbelzinnige wilsuiting". (zie noot 18) Het intrekken van de toestemming dient net zo eenvoudig te zijn als het geven ervan. (zie noot 19) Er mag in verband met de hoge eisen die aan de toestemming als rechtsgrond worden gesteld, geen sprake zijn van een duidelijke wanverhouding ("clear imbalance") tussen de betrokkene en de verwerkingsverantwoordelijke. Dit geldt blijkens de AVG met name wanneer de verwerkingsverantwoordelijke een overheidsinstantie is. (zie noot 20)

c. Beoordeling
De Afdeling onderkent dat het in sommige gevallen onvermijdelijk is dat een detentie- en re-integratieplan gezondheidsgegevens bevat. Om weer deel te kunnen nemen aan het maatschappelijk leven kan het immers noodzakelijk zijn dat een gedetineerde zorg of maatschappelijke ondersteuning ontvangt. Relevante ervaringen uit eerdere en lopende zorgtrajecten dienen daarbij betrokken te worden.

Het vragen van toestemming aan de gedetineerde voor het verstrekken van gezondheidsgegevens heeft op zichzelf gezien voordelen. Zoals de Raad voor de strafrechtstoepassing en jeugdbescherming (RSJ) onderstreept sluit het aan bij de wens om gedetineerden te stimuleren om mee te werken aan hun eigen resocialisatie. (zie noot 21) Als er toestemming is van de gedetineerde is er bovendien geen aparte wettelijke rechtsgrond nodig voor de noodzakelijk geachte verstrekking van gezondheidsgegevens door zorgaanbieders. (zie noot 22) Ook ontstaat hiermee een rechtsgrond voor verwerking van deze gegevens door reclassering en gemeenten onder de AVG.

Niettemin acht de Afdeling toestemming als rechtsgrond voor de verwerking van gezondheidsgegevens niet op overtuigende wijze in de toelichting gemotiveerd. Zoals hiervoor aangegeven worden in de AVG aan de verlening van toestemming als rechtsgrond hoge eisen gesteld. Het is, zoals ook de Autoriteit Persoonsgegevens heeft aangegeven, niet aannemelijk dat daaraan in de gegeven situatie kan worden voldaan. (zie noot 23) Een gedetineerde bevindt zich in de penitentiaire instelling bij uitstek in een afhankelijke positie.

Het ligt met het oog daarop niet voor de hand dat de gedetineerde zich werkelijk vrij kan voelen om toestemming te weigeren. Weliswaar wordt in de toelichting gesteld dat het weigeren van toestemming geen zelfstandige reden is om het gedrag van de gedetineerde in het kader van de re-integratie negatief te beoordelen maar tegelijkertijd kan blijkens diezelfde toelichting een dergelijke weigering wél een bij de beoordeling van het gedrag van de gedetineerde mee te wegen factor zijn. (zie noot 24)

Daarbij komt dat het recht om de toestemming in te trekken zoals de AVG dit beoogt mogelijk te maken, in de gegeven situatie zonder betekenis is. Een dergelijke intrekking kan geen effect hebben op de eenmaal ontvangen gezondheidsgegevens nu de directeur deze, zoals de toelichting aangeeft, zonder toestemming verder kan verwerken in het detentie- en re-integratieplan als tenuitvoerleggingsgegevens. (zie noot 25) Deze gegevensverwerkingen vinden immers plaats op grond van de Richtlijn en de Wjsg. Zoals hiervoor werd aangegeven is daarvoor geen toestemming noodzakelijk.

Gelet op het voorgaande acht de Afdeling de toestemming van de gedetineerde in de gegeven context geen passende rechtsgrond voor de verstrekking van gezondheidsgegevens als bedoeld in het voorgestelde artikel 20, derde lid Pm. In verband hiermee is aanpassing van het ontwerpbesluit en de toelichting noodzakelijk. (zie noot 26)

3. Categorieën gedetineerden die worden uitgesloten van deelname aan het penitentiair programma

a. Inleiding
Met de Wet straffen en beschermen is er voor de gedetineerden met straffen van 6 maanden tot een jaar de mogelijkheid om het laatste deel van de straf (tot max. 2 maanden) deel te nemen aan het penitentiair programma. (zie noot 27) Dit programma beoogt de geleidelijke terugkeer naar de samenleving te faciliteren. De Pbw schrijft voor dat bij of krachtens amvb nadere regels worden gesteld over (onder meer) de deelname aan het penitentiair programma. (zie noot 28) De Pm noemt daartoe al drie categorieën gedetineerden die niet voor deelname in aanmerking komen. (zie noot 29) Het ontwerpbesluit voegt daar nog twee categorieën aan toe en bevat een delegatiebepaling. (zie noot 30)

b. Bij ministeriële regeling uitsluiten van gedetineerden
Op grond van deze delegatiebepaling kunnen bij ministeriele regeling aanvullende categorieën gedetineerden worden aangewezen die niet voor deelname aan een penitentiair programma in aanmerking komen. (zie noot 31) De toelichting vermeldt dat er nu nog geen andere categorieën van gedetineerden voor ogen staan, maar dat toekomstige ontwikkelingen tot een dergelijke aanwijzing aanleiding kunnen geven. (zie noot 32)

Delegatie van regelgevende bevoegdheid aan de minister kan passend zijn als het gaat om voorschriften van administratieve aard. (zie noot 33) In dit geval is hiervan echter geen sprake. Het uitsluiten van categorieën gedetineerden van het penitentiair programma kan voor de betrokkenen immers ingrijpende gevolgen hebben. Evenmin blijkt uit de toelichting dat delegatie aan de minister noodzakelijk is vanwege uitzonderingssituaties zoals verwachte frequente wijzigingen of grote spoed. Daar komt bij dat het niet bijdraagt aan de helderheid van regelgeving om zowel in de Pm als in een ministeriële regeling categorieën gedetineerden uit te sluiten.

De Afdeling adviseert de mogelijkheid van delegatie aan de minister uit het ontwerpbesluit te schrappen, dan wel deze in het licht van het voorgaande in de toelichting alsnog dragend te motiveren.

c. Uitsluiten van gedetineerden in beperkt beveiligde inrichting
Het ontwerpbesluit voegt aan de bestaande categorieën gedetineerden die niet in aanmerking komen voor deelname aan een penitentiair programma toe de gedetineerden in een beperkt beveiligde inrichting (BBI). (zie noot 34) Als reden wordt gegeven dat als een gedetineerde in de laatste fase van zijn detentie al in een beperkt beveiligde afdeling zit, het gelet op termijnen geen meerwaarde heeft als hij ook nog een penitentiair programma volgt. (zie noot 35) De memorie van toelichting bij de Wet straffen en beschermen stelde eerder evenwel dat het kunnen verblijven van een justitiabele in een BBI voorafgaand aan een eventuele deelname aan het penitentiair programma een "belangrijk voordeel" van de BBI is. (zie noot 36) Uit de toelichting bij het Uitvoeringsbesluit blijkt niet waarom geen sprake (meer) is van een zodanig voordeel, zodat gedetineerden in een BBI van deelname aan het genoemde programma moeten worden uitgezonderd.

De Afdeling adviseert in de toelichting nader op het voorgaande in te gaan en het ontwerpbesluit zo nodig te wijzigen.

4. Voorwaardelijke invrijheidstelling en de aanvaardbare verblijfplaats

Op basis van het Besluit tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen wordt voorwaardelijke invrijheidstelling niet verleend zolang voor de veroordeelde geen aanvaardbare verblijfplaats beschikbaar is. (zie noot 37) Volgens de toelichting is dit een noodzakelijke aanvulling op de (reeds bestaande) verplichting om beslissingen aangaande het verlenen van voorwaardelijke invrijheidstelling te motiveren. Zij heeft daarbij situaties op het oog waarbij plaatsing in een zorginstelling of instelling voor begeleid wonen voorzienbaar is, maar (nog) niet beschikbaar. Het is dan wenselijk dat de veroordeelde gedetineerd blijft en (zo) voorkomen wordt dat hij tijdens zijn voorwaardelijke invrijheidstelling geen verblijfplaats heeft, aldus de toelichting. (zie noot 38)

De RSJ stelt in zijn advies de vraag in welke gevallen verblijfplaatsen als ‘niet aanvaardbaar’ kunnen worden bestempeld. Ook vraagt de RSJ bij wie de verantwoordelijkheid ligt een aanvaardbare verblijfplaats te realiseren, ook in het licht van de wachtlijsten voor woonvoorzieningen. (zie noot 39) Deze vragen worden in de toelichting niet beantwoord.

De Afdeling adviseert in de toelichting alsnog op het voorgaande in te gaan.

5. De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij het ontwerpbesluit en adviseert daarmee rekening te houden voordat een besluit wordt genomen.

De vice-president van de Raad van State

Redactionele bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no.W16.20.0450/II

- In voorgesteld artikel 20b, eerste lid, Pm, de zinsnede "het vaststellen en het aanpassen" vervangen door "het vaststellen, het aanpassen en het uitvoeren".

Nader rapport (reactie op het advies) van 27 mei 2021

Het voorstel heeft de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling) aanleiding gegeven tot het maken van opmerkingen ten aanzien van de in het ontwerpbesluit opgenomen rechtsgrondslag voor de verstrekking van gezondheidsgegevens aan de directeur van de penitentiaire inrichting ten behoeve van het detentie- en re-integratieplan (hierna: D&R-plan). De Afdeling is van oordeel dat het niet passend is als grondslag voor deze verwerking de toestemming van de gedetineerde te nemen.

Het advies van de Afdeling vormt aanleiding de gekozen grondslag voor de verwerking van gegevens betreffende de gezondheid ten behoeve van het detentie- en re-integratieplan, te heroverwegen (zie hierna onder 2.).

Ook de kanttekeningen die de Afdeling plaatst bij de keuze om bij ministeriële regeling categorieën van gedetineerden uit te sluiten van deelname aan het penitentiair programma, leiden tot aanpassing van het ontwerpbesluit (onder 3.). De Afdeling maakt verder opmerkingen over de aanvaardbaarheid van de verblijfplaats van de gedetineerde na voorwaardelijke invrijheidstelling. Ook dit onderdeel van het advies heeft geleid tot aanpassingen van het ontwerpbesluit en de daarbij behorende toelichting (onder 4.) Naast deze wijzigingen, waarop hierna verder zal worden ingegaan, is van de gelegenheid gebruik gemaakt nog redactionele en enkele andere wijzigingen door te voeren die dienstbaar zijn aan een goede uitvoering van de Wet straffen en beschermen (onder 5.). Tot de wijzigingen van meer redactionele aard, behoort een vernummering van de artikelen 20a en 20b in het ontwerpbesluit tot de artikelen 20c en 20d. Deze vernummering is het gevolg van de inwerkingtreding van het Besluit tot wijziging van de Penitentiaire maatregel, het Reglement verpleging ter beschikking gestelden en het Reglement justitiële jeugdinrichtingen in verband met de geestelijke verzorging en de instelling van een commissie van toezicht en een beklagcommissie voor het vervoer (Stb. 2020, 457). Ook dit reeds in werking getreden besluit voorziet in de invoeging van artikelen 20a en 20b in de Penitentiaire maatregel. In het navolgende wordt in de weergave van de reactie op de onderdelen van het advies van de Afdeling telkens naar deze vernummerde bepalingen verwezen.

2. Het detentie- en re-integratieplan en de verstrekking van gezondheidsgegevens

De Afdeling plaatst kanttekeningen bij de grondslag "toestemming" voor de verwerking van in het ontwerpbesluit genoemde gegevens betreffende de gezondheid van de gedetineerde bij de vaststelling, aanpassing en ook uitvoering, van het detentie- en re-integratieplan. Artikel 20d van het Uitvoeringsbesluit heeft hierop betrekking en geeft nader uitvoering aan artikel 18a van de Penitentiaire beginselenwet, zoals dat na inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen komt te luiden.

De door de Afdeling geformuleerde bezwaren, die in het bijzonder betrekking hebben op de toestemming die de gedetineerde moet geven voor de verwerking van zijn gezondheidsgegevens ten behoeve van het D&R-plan, geven aanleiding de gekozen grondslag voor deze verwerking te heroverwegen. Het ontwerpbesluit ondergaat als gevolg hiervan wijzigingen. Deze wijzigingen in het voorgestelde artikel 20d van de Penitentiaire maatregel (hierna: Pm) vinden nader toelichting in de paragraaf 3.5 van de nota van toelichting. Aanleiding voor de wijziging is de constatering van de Afdeling dat waar toestemming geldt als grondslag voor de verwerking van gegevens betreffende de gezondheid van de veroordeelde, het intrekken van een verleende toestemming ook effect moet kunnen sorteren. Dit is bij de met de in het ontwerpbesluit geregelde verwerking van gezondheidsgegevens ten behoeve van het D&R-plan niet het geval. Als gevolg van de ook door de Afdeling beschreven sfeerovergang van het AVG-regime naar het regime van de Richtlijn, dat op de verwerking door de directeur van de penitentiaire inrichting van toepassing is, kan een eenmaal verleende toestemming niet meer worden ingetrokken. Daarmee wordt niet voldaan aan de eisen die de AVG in dit verband stelt. Het advies heeft daarmee aanleiding gegeven de noodzaak voor de verwerking van de in artikel 20d, derde lid, van het besluit beschreven categorieën van gegevens ten behoeve van het D&R-plan, opnieuw tegen het licht te houden. De verwerking van deze gegevens is noodzakelijk voor het organiseren van zorg of maatschappelijke ondersteuning tijdens of na detentie en moet zo bijdragen aan een geslaagde terugkeer van de gedetineerde in de samenleving. Daarmee wordt beoogd recidive na invrijheidstelling te voorkomen. Dit is van belang omdat strafbare feiten in de samenleving hinder, schade, letsel en leed veroorzaken. Met een geslaagde re-integratie kunnen deze nadelen voor de samenleving worden afgewend. Een grondslag voor de verwerking van deze gegevens kan op grond van dit belang worden gevonden in artikel 6, eerste lid, onderdeel e, en artikel 9, tweede lid, onderdeel g, AVG, waarop de Afdeling ook wijst. In de nota van toelichting bij het ontwerpbesluit wordt op deze alternatieve grondslag voor de verwerking van de in artikel 20d, derde lid, Pm genoemde gegevens, nader ingegaan.

Daarnaast is van de gelegenheid gebruik gemaakt om de redactie van artikel 20d Pm op onderdelen te verduidelijken. Zo is de aanvankelijk opgenomen aanwijzing van gegevensverwerkingsverantwoordelijken uit het eerste lid komen te vervallen. Dat het college, de reclassering en de Minister gegevensverwerkingsverantwoordelijk zijn, vloeit uit de toepasselijke regimes reeds voort. Ook de in het ontwerpbesluit opgenomen termijnen voor bewaring en vernietiging van gegevens zijn komen te vervallen (artikel 20b, zesde en zevende lid, Pm). Aanleiding hiervoor is de door de Afdeling in overweging gegeven redactionele aanpassing die wordt doorgevoerd in artikel 20d, eerste lid, Pm, waarmee wordt verduidelijkt dat de verwerking van gegevens niet enkel betrekking heeft op de vaststelling en aanpassing van het D&R-plan, maar ook op de uitvoering daarvan (zie nader onder 5.). Als gevolg daarvan kan voor de eerder voorgestelde bewaar- en vernietigingstermijnen niet langer aansluiting worden gevonden bij het moment van invrijheidstelling van de gedetineerde. Daarbij wordt opgemerkt dat het bewaren van deze persoonsgegevens al uitputtend is genormeerd voor de taakuitoefening van de bij het D&R-plan betrokken partijen. De directeur van de penitentiaire inrichting is hier gebonden aan het bepaalde bij of krachtens artikel 59 van de Penitentiaire beginselenwet en de gemeenten zijn gebonden aan de termijnen in de materiewetten waaraan zij bij de ondersteuning van de gedetineerde uitvoering geven. De verwerking van persoonsgegevens, als ook het vernietigen en bewaren van gegevens door de reclassering, is omschreven in het door deze organisaties opgestelde privacyreglement. De daarin gehanteerde termijnen zijn ingegeven door de in hoofdstuk 3 van de Reclasseringsregeling 1995 beschreven taken en werkzaamheden.

3. Categorieën gedetineerden die worden uitgesloten van deelname aan het penitentiair programma

Aan dit onderdeel van het advies van de Afdeling is gevolg gegeven met een wijziging van artikel 6 van het ontwerpbesluit. De in het tweede lid van dat artikel opgenomen delegatiegrondslag komt te vervallen. In de nota van toelichting wordt daarnaast verder ingegaan op de samenloop tussen een verblijf in een beperkt beveiligde afdeling en de deelname aan een penitentiair programma. Daarbij wordt ingegaan op de duur van het penitentiair programma en op de inspanningen die gedurende het verblijf in een beperkt beveiligde afdeling worden verricht om de gedetineerde te ondersteunen bij zijn re-integratie. In de toelichting is daarbij tot uitdrukking gebracht dat de te maken keuze tussen deelname aan het penitentiair programma en plaatsing in een beperkt beveiligde afdeling, het gevolg is van gegroeid inzicht door de verdere uitwerking sinds de totstandkoming van de Wet straffen en beschermen.

4. Voorwaardelijke invrijheidstelling en de aanvaardbare verblijfplaats

Naar aanleiding van het advies van de Afdeling heeft het ontwerpbesluit op dit punt wijziging ondergaan en zijn in de nota van toelichting enkele voorbeelden gegeven van situaties waarin een verblijfplaats niet als aanvaardbaar kan worden beschouwd. De wijziging in het ontwerpbesluit strekt er daarnaast toe de normering van de beslissing van het openbaar ministerie minder rigide te maken. Het ontwerpbesluit beoogt de beschikbaarheid van een aanvaardbare verblijfplaats expliciet onderdeel te maken van de afwegingen die aan de verlening van een voorwaardelijke invrijheidstelling ten grondslag liggen. Ook bij de beslissing om een gedetineerde in de gelegenheid te stellen deel te nemen aan een penitentiair programma is de beschikbaarheid van een aanvaardbaar verblijfadres een aspect dat de selectiefunctionaris betrekt. Het voorgestelde artikel 2.1, zevende lid, van het Besluit tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen ondergaat in lijn hiermee een redactionele bijstelling. Bij het voorgaande zij nog opgemerkt dat het ontwerpbesluit geen wijzigingen beoogt door te voeren in de bestaande verantwoordelijkheden voor de beschikbaarheid van woonvoorzieningen. De Afdeling vroeg hiervoor aandacht in navolging van het advies van de RSJ.

5. Redactionele opmerkingen

De redactionele opmerkingen zijn in het ontwerpbesluit doorgevoerd in artikel 20d, eerste lid. Als gevolg hiervan heeft artikel 20d, naast de totstandkoming en aanpassing van het D&R-plan, ook betrekking op de uitvoering daarvan.

Ik moge U hierbij het gewijzigde ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting wederom doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Minister voor Rechtsbescherming


Voetnoten

(1) Wet van 24 juni 2020 tot wijziging van de Penitentiaire beginselenwet, het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten in verband met de wijziging van de regeling inzake detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling (Wet straffen en beschermen), Stb. 2020 nr. 224.De Afdeling advisering adviseerde over deze wet op 20 oktober 2018, Kamerstukken II 2018/19, 35122, nr. 4.
(2) Gewijzigd artikel 18a, Pwb.
(3) Kamerstukken 2018/19, 35 122, nr. 3, p. 37.
(4) Gewijzigd artikel 18a, eerste lid, Pbw.
(5) Gewijzigd artikel 18a, vierde lid, Pbw.
(6) Gewijzigd artikel 18a, zesde lid, Pbw en voorgesteld 20b Pm.
(7) Voorgesteld artikel 20b, eerste lid, Pm.
(8) Voorgesteld artikel 20b, tweede en derde lid, Pm.
(9) Voorgesteld artikel 20b, vierde lid, Pm.
(10) Kamerstukken II 2018/19, 35 122, nr. 3, p. 38 en 39 en 6, p. 9 en voorgesteld artikel 20b, vierde lid, Pm.
(11) Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG, PbEU 2016, L119/I, artikel 9, tweede lid, onder a, Toelichting, paragraaf 3.3.
(12) Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, PbEU 2016, L119.
(13) Toelichting, paragraaf 3.3, artikel 1, eerste lid en 2, eerste lid van de Richtlijn maakt duidelijk dat ook de tenuitvoerlegging van straffen hieronder valt.
(14) Artikel 9, eerste lid, AVG en artikel 10 Richtlijn gegevensbescherming opsporing en vervolging.
(15) Artikel 39c, derde lid, Wjsg.
(16)  35 en 37 Richtlijn gegevensbescherming opsporing en vervolging.
(17) Artikel 9, tweede lid, onder a, AVG
(18) Artikel 4, onder II, AVG.
(19) Artikel 7, derde lid, AVG.
(20) Overweging 43 AVG. Het Europese Comité voor gegevensbescherming legt dit zo uit dat het "clearly indicates that it is unlikely that public authorities can rely on consent for processing as whenever the controller is a public authority, there is often a clear imbalance of power in the relationship between the controller and the data subject.", Guidelines 05/2020 on consent under Regulation 2016/679, Version 1.1, Adopted on 4 May 2020, p. 8.
(21) Consultatieadvies RSJ, p. 5.
(22) Zie het voorgestelde artikel 20b, derde lid en Toelichting, par. 3.3.
(23) Consultatieadvies AP, p. 5-8.
(24) Toelichting, par. 3.5, laatste alinea.
(25) Toelichting, par. 3.3.
(26) De Afdeling laat daarbij in het midden in hoeverre en op welke wijze met het oog op de gewenste gegevensverwerking bijzondere verstrekkingsgrondslagen in de toepasselijke sectorale wetgeving moeten worden gecreëerd. In dat kader zal ook de vraag aan de orde moeten komen bij welke EU-rechtelijke rechtsgrond (artikel 9, tweede lid, onder g AVG dan wel artikel 10 van de Richtlijn) moet worden aangesloten. Deze vragen vereisen in onderlinge samenhang nader onderzoek.
(27) Gewijzigd artikel 4, tweede lid Pbw.
(28) Artikel 4, derde lid, Pbw.
(29) Artikel 6 Pm.
(30) Voorgesteld artikel 6, eerste lid, d en e, en tweede lid Pm.
(31) Voorgesteld artikel 6, tweede lid, Pm.
(32) Toelichting, paragraaf 6 en artikelsgewijze toelichting.
(33) Aanwijzing 2.24, Aanwijzingen voor de regelgeving.
(34) Voorgesteld artikel 6, eerste lid, onder d, Pm.
(35) Toelichting, artikelsgewijze toelichting bij artikel I.
(36) Kamerstukken II 2018/19, 35 122, nr. 3, blz. 44.
(37) Artikel 2:1, zevende lid, Besluit tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen
(38) Toelichting, paragraaf 6 en artikelsgewijze toelichting bij artikel II.
(39) Consultatiereactie RSJ, p. 4.