Uitspraak 202003868/1/R1


Volledige tekst

202003868/1/R1.
Datum uitspraak: 11 november 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

Stichting "Het Kleinste Huisje van Schermerhorn", gevestigd te Schermerhorn, gemeente Alkmaar,

appellante,

en

de raad van de gemeente Alkmaar,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 mei 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Tames Visserstraat 1" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft de Stichting beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Vastesteen Projectontwikkeling B.V. heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke reactie ingediend.

De Stichting heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 oktober 2020, waar de Stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], en de raad, vertegenwoordigd door mr. B. Wedding, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Vastesteen Projectontwikkeling B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde C], als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan voorziet in de realisatie van 19 woningen op de locatie van de voormalige basisschool Het Kompas. Het plangebied ligt op de hoek van de Tames Visserstraat en het Zuidje.

De Stichting heeft tot doel het behoud, beheer en instandhouding van erf en opstal van het Kleinste huis van Schermerhorn, gelegen aan het Zuidje 11 te Schermerhorn, ten behoeve van een publieke functie ten dienste van het dorpsleven van Schermerhorn. Het perceel Zuidje 11 ligt direct ten westen van het plangebied. De Stichting vreest met name dat toekomstige bewoners van de voorziene woningen zullen klagen over de geparkeerde auto’s van bezoekers van het Kleinste huis van Schemerhorn op de strook grond tegenover het perceel Zuidje 11, zodat het parkeren van auto’s op die strook in de toekomst niet meer zal worden gedoogd. Ontwikkelaar van het gebied is Vastesteen Projectontwikkeling B.V.

Toetsingskader

2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Intrekking

3.    De Stichting heeft ter zitting de beroepsgrond dat het plan had moeten voorzien in ten minste twee elektrische oplaadpunten voor toekomstige bewoners, ingetrokken.

Inhoudelijk

4.    De Stichting betoogt allereerst dat het plan in onvoldoende parkeerplaatsen voorziet. Hiertoe voert zij aan dat uitgegaan had moeten worden van de maximale parkeernormen die in de gemeentelijke parkeernormennota worden voorgeschreven, omdat in Schemerhorn en met name in de directe omgeving van het plangebied al sprake is van hoge parkeerdruk. Daarnaast is er volgens haar ten onrechte geen rekening gehouden met de parkeerbehoefte van bezoekers van de voorziene woningen.

4.1.    Blijkens de verbeelding is aan een groot deel van het plangebied de bestemming "Wonen" met de aanduidingen "bouwvlak", "gestapeld", "maximum aantal wooneenheden 19" en "maximum bouwhoogte 9 m" toegekend.

Artikel 4, lid 4.1, van de planregels luidt: "De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. het wonen daaronder begrepen aan huis verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;

b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen en water."

Lid 4.2.1 luidt: "a. het maximum aantal woningen bedraagt 19;

b. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' mogen gestapelde woningen worden gebouwd;

[…]."

Artikel 12, lid 12.1, luidt: "Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van de functie dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen. Dit dient plaats te vinden op eigen terrein dat bij dat bouwwerk of terrein waarvoor vergunning wordt verleend hoort. Daarbij moet worden voldaan aan het geldende parkeernormen beleid. Indien het beleid wijzigt dient rekening te worden gehouden met de wijzigingen. Bij de afmetingen van de parkeervoorzieningen dient te worden uitgegaan van de geldende CROW normen."

4.2.    De raad heeft toegelicht dat bij het vaststellen van de gemeentelijke parkeernormen in de "Parkeernormennota 2020-2027" is aangesloten bij de CROW-kencijfers uit publicatie 317. Uit de parkeernormennota volgt dat voor het parkeren onderscheid wordt gemaakt tussen de gebieden ‘Centrum’, ‘Schil’ en ‘Overig’, waarbij de mate van verstedelijking een rol speelt. De binnenstad van Alkmaar en de Spoorbuurt vallen onder ‘Centrum’. Het gebied rondom de binnenstad/Spoorbuurt, waar het parkeren gereguleerd is, valt onder ‘Schil’ en de gebieden waar geen gereguleerd parkeren is vallen onder ‘Overig’. De raad heeft toegelicht dat het dorp Schemerhorn dus is gekwalificeerd als ‘Overig’ en dat ter plaatse, anders dan de Stichting veronderstelt, andere parkeernormen van toepassing zijn dan voor het centrum van Alkmaar. De Afdeling acht deze kwalificatie niet onjuist.

4.3.    In de parkeernormennota is voor woningen met een bruto vloeroppervlak (hierna: b.v.o.) tussen de 100-125 m² in het gebied ‘Overig’ een minimale parkeernorm van 1,5 parkeerplaats per woning opgenomen, voor woningen met een b.v.o. tussen de 75-100 m² een minimale parkeernorm van 1,3, voor woningen met een b.v.o. tussen de 45-75 m² een minimale parkeernorm van 1 en voor woningen met een b.v.o. van minder dan 45 m² een minimale parkeernorm van 0,3. De raad heeft te kennen gegeven dat de in de parkeernormennota opgenomen parkeernormen geen starre, exacte normen zijn, maar een bandbreedte kennen met een minimum- en maximumnorm. De initiatiefnemer van een nieuwe ontwikkeling moet in beginsel voldoen aan de minimumnormen, zodat parkeerproblemen niet worden afgewenteld op de omgeving. Wanneer de ontwikkelaar extra kwaliteit wil bieden bij een ontwikkeling, kan hij meer dan de minimumnorm realiseren. Ook wanneer de behoefte bij een specifieke ontwikkeling hoger wordt verwacht dan het gemiddelde, kan er voor de maximumnorm gekozen worden, aldus de raad. De Afdeling ziet in het aangevoerde, in aanmerking genomen het belang van de rechtszekerheid van onder meer ook een initiatiefnemer als Vastesteen Projectontwikkeling B.V., geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij de berekening van de parkeerbehoefte die het voorliggende plan met zich brengt, niet van de in beginsel algemeen geldende minimumnorm had mogen uitgaan.

4.4.    De Afdeling stelt verder voorop dat het voorliggende plan geen oplossing hoeft te bieden voor een eventueel bestaand parkeertekort rondom het plangebied (zie bijv. de uitspraak van de Afdeling van 4 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3056). Het plan dient te voorzien in voldoende parkeerplaatsen voor de ontwikkelingen binnen het plangebied, zodat de bestaande parkeerdruk niet toeneemt.

In paragraaf 7.4 van de plantoelichting staat dat de planontwikkeling niet mag leiden tot extra parkeerdruk in de omgeving en dat op eigen terrein geparkeerd dient te worden. Gerekend met de minimale parkeernormen uit de parkeernormennota bedraagt de parkeerbehoefte van de 19 in het plan mogelijk gemaakte woningen 16,7 parkeerplaatsen:

2,1 parkeerplaatsen voor de zeven woningen met een b.v.o. van minder dan 45 m², 6 parkeerplaatsen voor de zes woningen met een b.v.o. tussen de 45 en 75 m², 2,6 parkeerplaatsen voor de twee woningen met een b.v.o. tussen de 75-100 m² en 6 parkeerplaatsen voor de vier woningen met een b.v.o. tussen de 100-125 m². Nu de raad heeft verklaard en ook aannemelijk is dat in het plangebied 21 parkeerplaatsen gerealiseerd zullen worden, is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat ten behoeve van de 19 voorziene woningen kan worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein.

Naar aanleiding van de stelling van de Stichting dat bij het bepalen van de parkeernorm geen rekening is gehouden met de parkeerbehoefte vanwege bezoekers, overweegt de Afdeling dat uit de parkeernormennota volgt dat in de parkeernormen het aandeel van bezoekers, namelijk 0,3 onderscheidenlijk 0,2 parkeerplaatsen per woning, is verdisconteerd.

Het betoog faalt.

5.    Verder voert de Stichting aan dat in het plangebied ten onrechte niet de strook grond tegenover het perceel Zuidje 11 is opgenomen die ruimte biedt voor het parkeren van vier auto’s. Zij vreest dat toekomstige bewoners zullen klagen over de geparkeerde auto’s ter plaatse, zodat het parkeren van auto’s op die strook in de toekomst niet meer zal worden gedoogd. Als gevolg daarvan zullen er volgens haar in de omgeving te weinig parkeerplaatsen beschikbaar zijn voor bezoekers van het Kleinste huis van Schermhorn.

5.1.    De raad komt beleidsruimte toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. De raad heeft toegelicht dat het voorliggende plan alleen betrekking heeft op de gronden die deel uitmaken van de herontwikkeling van de gronden van de voormalige basisschool en dat de omliggende gronden hier geen deel van uitmaken. De Afdeling is van oordeel dat de raad gelet op zijn beleidsruimte deze keuze heeft mogen maken.

Naar aanleiding van de vrees van de Stichting voor een tekort aan parkeerplaatsen voor bezoekers van het Kleinste huis van Schemerhorn als het parkeren van auto’s op de strook grond tegenover het perceel Zuidje 11 in de toekomst niet meer zal worden gedoogd, overweegt de Afdeling dat in deze procedure uitsluitend de vraag voorligt of het plan voorziet in voldoende parkeerplaatsen voor de ontwikkelingen die binnen het plangebied worden mogelijk gemaakt. Zoals in 4.4 is overwogen, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ten behoeve van de 19 voorziene woningen kan worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein. Dat om welke reden dan ook in de toekomst het parkeren van auto’s op de strook grond tegenover het perceel Zuidje 11 wellicht niet meer zal worden gedoogd, betekent naar het oordeel van de Afdeling dan ook niet dat de raad het voorliggende plan niet heeft mogen vaststellen. De Afdeling gaat er vanuit dat mocht de geuite vrees bewaarheid worden, de gemeente Alkmaar er voor open staat om te bezien of in overleg tot een ook voor de Stichting aanvaardbare oplossing kan worden gekomen.

Het betoog faalt.

6.    Ten slotte betoogt de Stichting dat het uit stedenbouwkundig oogpunt gewenst is om het plangebied samen met de locatie van de voormalige Spar supermarkt direct ten oosten van het plangebied als één gebied te ontwikkelen.

6.1.    De raad heeft te kennen gegeven dat de gronden van de voormalige Spar supermarkt aan de Tames Visserstraat 1a niet in eigendom zijn van de gemeente. In het verleden is geprobeerd om de gronden aan te kopen, maar de gemeente heeft geen overeenstemming kunnen bereiken met de toenmalige eigenaren. In 2017 is daarom besloten om de gronden van de voormalige basisschool als zelfstandige ontwikkellocatie te verkopen. Ook Vastesteen Projectontwikkeling B.V. heeft overleg gehad met de huidige eigenaar van het perceel Tames Visserstraat 1a, maar tot overeenstemming over een eventuele gezamenlijke herontwikkeling is het niet gekomen, aldus de raad. De raad heeft verder gewezen op paragraaf 3.1 van de plantoelichting waarin staat dat er ruimtelijke randvoorwaarden zijn opgesteld die gelden voor zowel de herontwikkeling van de gronden van de voormalige basisschool als de herontwikkeling van de gronden van de voormalige Spar aan de Tames Visserstraat 1a. Toekomstige plannen tot herontwikkeling van dit laatst genoemde perceel dienen ook te voldoen aan deze ruimtelijke randvoorwaarden, zodat tussen beide percelen samenhang zal bestaan.

Gelet op het voorgaande heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling er in redelijkheid voor kunnen kiezen om de herontwikkeling van de gronden van de voormalige basisschool nu wel mogelijk te maken en dus niet te wachten tot herontwikkeling als één locatie samen met het perceel Tames Visserstraat 1a een reële mogelijkheid zou zijn geworden.

Het betoog faalt.

Conclusie

7.    Het beroep is ongegrond.

8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.G. Driessen, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 11 november 2020

634.