Uitspraak 202003010/4/R4


Volledige tekst

202003010/4/R4.
Datum uitspraak: 8 oktober 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) inzake de beroepen van:

1.    [verzoekster sub 1A] en [verzoeker sub 1B] (hierna: tezamen en in enkelvoud: [verzoeker sub 1]), te Buurmalsen, gemeente West Betuwe,

2.    [verzoeker sub 2], wonend te Buurmalsen,

tegen het besluit als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van het college van burgemeester en wethouders van West Betuwe van 23 juli 2020.

Openbare zitting gehouden op 8 oktober 2020 om 10:00 uur.

Tegenwoordig:

Staatsraad mr. H.G. Sevenster, voorzieningenrechter

griffier: mr. W.D. Kamphorst-Timmer

Verschenen:

[verzoeker sub 2], bijgestaan door mr. J.C. Hoogendoorn, advocaat te Alphen aan den Rijn;

[verzoeker sub 1B];

het college, vertegenwoordigd door mr. L.C. Koster-van ’t Hof en mr. J. Leenders.

Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van 10 april 2020 van de rechtbank. Bij besluit van 23 juli 2020 heeft college een last onder dwangsom opgelegd aan [verzoeker sub 1]. Dit besluit is een besluit als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De verzoeken richten zich tegen het besluit van 23 juli 2020.

De voorzieningenrechter

I.    wijst het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen van [verzoekster sub 1A] en [verzoeker sub 1B] toe;

II.    wijst het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen van [verzoeker sub 2] af;

III.    bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de bij besluit van 23 juli 2020 door het college van burgemeester en wethouders van West Betuwe opgelegde last onder dwangsom wordt geschorst tot vier weken na de bekendmaking van het besluit op de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de bestendiging van de aanplant van een boomgaard binnen de 50 m spuitzone, ingediend op 30 april 2018;

IV.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van West Betuwe aan [verzoekster sub 1A] en [verzoeker sub 1B] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 265,00 (zegge: tweehonderdvijfenzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de andere.

Daartoe overweegt de voorzieningenrechter het volgende.

De voorzieningenrechter acht een spoedeisend belang aanwezig.

De voorzieningenrechter heeft de belangen afgewogen van [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2]. De voorzieningenrechter weegt bij dit oordeel mee dat [verzoeker sub 1] schade zal lijden wanneer de last moet worden uitgevoerd, wat door [verzoeker sub 2] niet is weersproken, dat in de komende periode weinig zal worden gespoten, omdat het oogstseizoen voorbij is, en dat de beslissing op de aanvraag van 30 april 2018 om een omgevingsvergunning voor de bestendiging van de aanplant van een boomgaard binnen de 50 m spuitzone, zoals door het college ter zitting is gezegd, deze maand wordt verwacht en door het college ter zitting niet is uitgesloten dat een omgevingsvergunning wordt verleend voor een spuitzone van minder dan 20 m.

Het verzoek van [verzoeker sub 2] wordt afgewezen omdat het verwijderen van bomen tot een afstand van 50 m vanaf de perceelsgrens te verstrekkend is. Voor zover ook is bedoeld te verzoeken om een haag te plaatsen op de perceelsgrens is de voorzieningenrechter van oordeel dat een dergelijk verzoek ook te verstrekkend is in deze procedure.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

776.