Uitspraak 202004049/2/R1


Volledige tekst

202004049/2/R1.
Datum uitspraak: 5 oktober 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

1.    [verzoeker sub 1A] en [verzoeker sub 1B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker sub 1]), beiden wonend te Muiden,

2.    [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B], beiden wonend te Muiden,

en

de raad van de gemeente Gooise Meren,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 mei 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Het Anker 2 Muiden" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] beroep ingesteld.

[verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 17 september 2020, waar [verzoeker sub 1A] en [verzoeker sub 1B], bijgestaan door [gemachtigde A], [verzoeker sub 2A], [verzoeker sub 2B], bijgestaan door [gemachtigden B] en de raad, vertegenwoordigd door mr. Q.W.J. de Ruijter, zijn verschenen. Verder is Stichting Wooncorporatie Het Gooi en Omstreken (hierna: de Wooncorporatie), vertegenwoordigd door [gemachtigde C], daar gehoord.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    Het plan voorziet in 47 nieuwe woningen ter plaatse van het voormalige gemeentehuis van Muiden. Daartoe is voorzien in een hoefijzervorming bouwblok met in het midden ruimte voor een parkeerterrein. Op de gronden bedoeld voor het parkeerterrein staat nu grotendeels het gemeentehuis. Het plan voorziet in een maximale toegestane bouwhoogte van 10 m. Aan de noordoostzijde en de zuidoostzijde zijn op enkele plaatsen de maximale bouwhoogtes beperkt tot 4 m en 7 m.

[verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] wonen aan De Lange Gangh. Die weg ligt ten oosten van het plangebied. Tussen de achtertuinen van hun woningen en het plangebied ligt een smalle weg.

3.    Ter zitting heeft de Wooncorporatie te kennen gegeven een aanvraag om een omgevingsvergunning in te dienen als het plan in werking treedt. [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] hebben daarom een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.

4.    [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] betogen dat het plan een onaanvaardbare aantasting van hun uitzicht en privacy met zich zal brengen. Volgens hen is onvoldoende rekening gehouden met hun belangen. Verder vrezen zij schaduwhinder van de bebouwing en geluidhinder van de parkeerplaats en warmtepompen.

5.    Ter zitting hebben [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] te kennen gegeven dat hun verzoeken, voor zover het gaat om het uitzicht en de privacy, met name zien op het voorkomen van de bebouwing in de zuidoostelijke hoek van het plangebied, waar de bouwhoogte maximaal 7 m is. Volgens hen zou het plan hier in plaats van twee bouwlagen slechts één bouwlaag mogelijk moeten maken.

6.    Over het verlies van uitzicht en privacy heeft de raad gesteld dat het plangebied in het stedelijk gebied van de gemeente ligt. Verder wijst de raad er op dat rekening is gehouden met de belangen van omwonenden. Zo zijn naar aanleiding van de zienswijzen van omwonenden het plan en het bouwplan aangepast ten opzichte van het ontwerp. Zo is in het plan de bouwhoogte in de zuidoosthoek van het plangebied verlaagd naar 4 en 7 m, waardoor nog maar twee bouwlagen mogelijk zijn. Ook is in de zuidoosthoek het bouwvlak enigszins verkleind, waardoor de grens van het bouwvlak verder van de woningen van verzoekers is komen te liggen. Volgens de raad komt dit ten gunste van de privacy. Verder wijst de raad er op dat in de huidige situatie het gemeentehuis dichter bij de achtertuinen staat dan de toekomstige bebouwing. Het plan zal daarom niet tot een onaanvaardbare  aantasting van het uitzicht en de privacy leiden.

De voorzieningenrechter ziet vooralsnog in het aangevoerde geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dat standpunt heeft kunnen stellen. Daarbij wijst de voorzieningenrechter er nog op dat de Wooncorporatie ter zitting heeft toegezegd dat in de bouwaanvraag de slaapkamerramen in de gevels gericht naar De Lange Gangh en De Duyf worden verplaatst naar de voorgevel, waarmee directe inkijk naar de naastgelegen woningen en achtertuinen wordt voorkomen. Ook zal op de galerij van de eerste verdieping aan de binnenzijde van het gebouw een groenscherm worden geplaatst ter verdere voorkoming van inkijk.

6.1.    Over het verlies van zonlicht overweegt de voorzieningenrechter dat [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] een bezonningsstudie hebben laten opstellen door Blauwdruk Bouw B.V. In deze studie zijn de gevolgen van de nieuwe bebouwing voor de schaduw over het perceel [locatie], de woning van [verzoeker sub 1], onderzocht. De resultaten hiervan zijn in een rapport van 2 juli 2020 weergegeven. In het rapport is vermeld dat in februari en maart de schaduwhinder tussen 14.00 uur en 16.00 toeneemt met percentages variërend van 3 tot 69 procent. Na 16.00 uur neemt de lichtinval toe, met 17 procent. Op 21 juni blijft de zoninval nagenoeg gelijk. Op 21 december neemt de lichtinval tussen 13.00 uur en 15.00 uur af met percentages tussen de 14 en 89. De raad heeft naar voren gebracht dat door de planaanpassing die is doorgevoerd met het oog op uitzicht en privacy eveneens is beoogd en ook is bereikt dat het aantal uren zon voor de aangrenzende percelen is verhoogd. De raad heeft erkend dat de bezonningsstudie die ten grondslag is gelegd aan de conclusie in de plantoelichting over de bezonning per abuis niet als bijlage aan de plantoelichting is toegevoegd. Dit doet echter volgens de raad niet af aan de conclusie dat de schaduwhinder aanvaardbaar is. De raad heeft over het tegenrapport, de bezonningsstudie van Blauwdruk B.V., opgemerkt dat daarin niet een planologische vergelijking is gemaakt, maar een vergelijking tussen wat het plan qua bouwmassa mogelijk maakt en de feitelijk aanwezige bebouwing. In zoverre is de vergelijking niet juist. Hij heeft verder toegelicht dat uit het tegenrapport blijkt dat bij de aldaar toegepaste vergelijking de grootste afname van lichtinval beperkt is tot de wintermaanden. Gelet op het voorgaande stelt de raad zich op het standpunt dat de gevolgen voor de bezonning bij omwonenden aanvaardbaar zijn. De voorzieningenrechter ziet in het aangevoerde vooralsnog geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen.

6.2.    Over het geluid afkomstig van het parkeerterrein overweegt de voorzieningenrechter dat het aannemelijk is dat de geluidbelasting op de gevels van de woningen van [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] zal toenemen vanwege het gebruik van het parkeerterrein. In het rapport "Onderzoek geluid parkeerterrein" van 9 december 2019, behorende bij de plantoelichting, is vermeld dat de richtwaarde van 55 dB(A) voor de nachtperiode bij de woningen aan [locaties] met 1 dB zal worden overschreden als gevolg van het plan. Verder zal volgens het rapport door de reflectie van de nieuwe bebouwing rond het parkeerterrein de geluidbelasting op de gevels met 0,11 dB(A) toenemen. In het rapport is vermeld dat met een geluidwerende voorziening aan de 55dB(A)waarde kan worden voldaan. Ter zitting heeft de Wooncorporatie bevestigd dat die geluidwerende voorziening, in de vorm van een afschermende haag, zal worden gerealiseerd. Verder heeft de Wooncorporatie over de warmtepompen toegelicht  dat deze achter 1 m hoge dakopstanden zullen worden geplaatst en aan de geldende geluidsnormen zullen voldoen. Het geluid van het parkeerterrein en de pompen zal gelet op het voorgaande  niet tot onaanvaardbare geluidhinder leiden, aldus de raad. De voorzieningenrechter ziet in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich in redelijkheid niet op dit standpunt heeft kunnen stellen.

7.    Gelet op het voorgaande heeft de raad naar het oordeel van de voorzieningenrechter na afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan het realiseren van de woningen dan aan de belangen van [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B]. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst de verzoeken af.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2020

361.