Uitspraak 202004423/2/R4


Volledige tekst

202004423/2/R4.
Datum uitspraak: 22 september 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker] en anderen, allen wonend te Winterswijk,

verzoekers,

en

1.    de raad van de gemeente Winterswijk,

2.    het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Winterswijk,

verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 18 juni 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Logistiek Centrum Obelink Vrijetijdsmarkt" vastgesteld.

Bij besluit van 24 juni 2020 heeft het college aan Obelink Vrijetijdsmarkt B.V. een omgevingsvergunning verleend voor bouwen van een logistiek centrum en het vellen van 10 bomen.

De besluiten tot vaststelling van het bestemmingsplan en verlening van de omgevingsvergunning zijn gecoördineerd voorbereid en bekend gemaakt met toepassing van artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro).

Tegen deze besluiten hebben [verzoeker] en anderen beroep ingesteld. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 10 september 2020, waar [verzoeker] en anderen, in persoon en bijgestaan door [gemachtigde A] en mr. F.H. Damen, advocaat te Drunen en de raad en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. V. Brus, M. van Moorsel en mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord Obelink Vrijetijdsmarkt B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde B], [gemachtigde C], [gemachtigde D] en mr. J.H.B. Averdijk, advocaat te Enschede.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding

2.    Het plangebied ligt aan de westzijde van de bebouwde kom van de kern Winterswijk. Het bestaat grotendeels uit braakliggend terrein waarop voorheen de kaasfabriek van Coberco was gevestigd. Obelink wil ter plaatse een logistiek centrum realiseren gericht op haar eigen activiteiten (retail in de fysieke winkel en via internet). Het plangebied wordt daarom herontwikkeld van kaasfabriek naar logistiek centrum. Het college heeft aan Obelink een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een logistiek centrum met een bruto vloeroppervlakte van ongeveer 26.150 m2 en het vellen van 10 bomen.

Het verzoek van [verzoeker] en anderen

3.    [verzoeker] en anderen hebben in beroep tegen het bestemmingsplan een groot aantal gronden aangevoerd. De voorlopige voorzieningenprocedure leent zich niet voor een integrale beoordeling van al deze beroepsgronden. Wel is de voorzieningenrechter van oordeel dat ten minste enkele van de aangevoerde gronden aanleiding geven voor gerede twijfel of het bestemmingsplan in de bodemprocedure in stand zal kunnen blijven. De voorzieningenrechter beperkt zich hieronder tot overwegingen over die gronden.

Maximale planologische mogelijkheden

4.    [verzoeker] en anderen betogen dat in de plantoelichting en de aan het bestemmingsplan ten grondslag liggende onderzoeken, betrekking hebbend op geluid, luchtkwaliteit, stikstof en verkeer, ten onrechte uitsluitend is uitgegaan van de realisatie van het logistiek centrum van Obelink. Gelet hierop zijn ten onrechte de maximale planologische mogelijkheden van het bestemmingsplan niet onderzocht. Uit artikel 3.1. van de planregels volgt immers dat ter plaatse een "regulier" logistiek centrum wordt toegestaan. Een regulier logistiek centrum zal tot een veel groter aantal verkeersbewegingen leiden dan het logistiek centrum van Obelink, aldus [verzoeker] en anderen.

4.1.    Artikel 3, lid 3.1 van de planregels behorende bij het bestemmingsplan luidt: "De voor "Bedrijf - Logistiek Centrum" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. een logistiek centrum;

b. kantoren ten behoeve van het logistiek centrum met bijbehorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, (ontsluitings)wegen en paden, parkeerplaatsen, water en voorzieningen voor waterhuishouding, tuinen, erven en overig groen."

Ingevolge artikel 1, lid 1.24, van de planregels wordt onder "logistiek centrum" verstaan: "een bedrijf in de milieucategorie 3.1 bestaande uit een distributiecentrum met bijbehorende kantoren voor onder meer productontwikkeling, transportplanning en marketing."

4.2.    In de plantoelichting is vermeld dat voor het bedrijventerrein reeds een eindgebruiker bekend is, te weten Obelink. Obelink wil een logistiek centrum realiseren dat is gericht op de eigen activiteiten (retail in de fysieke winkel en via internet) en is daarmee niet vergelijkbaar met logistieke distributiecentra zoals transportbedrijven. Voor dit logistiek centrum is een uitgewerkt bouwplan opgesteld. Daarom wordt de coördinatieregeling toegepast op grond van afdeling 3.6 van de Wro, waarbij de herziening van het bestemmingsplan en het verlenen van een omgevingsvergunning worden samengenomen in één procedure, aldus de plantoelichting.

De voorzieningenrechter leidt hieruit af dat bij de vaststelling van het plan is uitgegaan van de realisatie van het logistiek centrum van Obelink, terwijl uit artikel 3.1. van de planregels volgt dat ter plaatse een logistiek centrum wordt toegestaan waaronder volgens de definitiebepaling in artikel 1, lid 1.24, van de planregels, een bedrijf in de milieucategorie 3.1 bestaande uit een distributiecentrum met bijbehorende kantoren voor onder meer productontwikkeling, transportplanning en marketing wordt verstaan. Er is daarmee niet uitgesloten dat een ander bedrijf dan Obelink zich zal vestigen op deze locatie. Niet is gebleken dat in de onderzoeken die aan de vaststelling van het bestemmingsplan ten grondslag hebben gelegen is uitgegaan van deze maximale planologische mogelijkheid. Gelet hierop heeft de voorzieningenrechter twijfel of de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening.

Ladder voor duurzame verstedelijking

5.    [verzoeker] en anderen betogen voorts dat, gelet op de toename van het bebouwingsoppervlak met ongeveer 8.450 m2  en de functiewijziging van zuivelfabriek naar logistiek centrum, sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro). De raad heeft zich volgens [verzoeker] en anderen ten onrechte op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling in vorenbedoelde zin en heeft ten onrechte niet gemotiveerd of deze stedelijke ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

5.1.    In artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro (zoals dat na 1 juli 2017 luidt) is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Dit artikel luidt als volgt: "de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien".

5.2.    Met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren. Deze bepaling is geen blauwdruk voor een optimale ruimtelijke inpassing van alle nieuwe ontwikkelingen, maar bewerkstelligt dat de wens om in een nieuwe stedelijke ontwikkeling te voorzien aan de hand van het toetsingskader van dit artikellid nadrukkelijk in de plantoelichting wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied en met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. Deze bepaling schrijft geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

5.3.    De voorzieningenrechter stelt vast dat in de plantoelichting is vermeld dat de herbestemming van een bestaand bedrijventerrein in bestaand stedelijk gebied geen dusdanige bouw- of gebruikswijziging is dat gesproken kan worden van een stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. De ladder voor duurzame verstedelijking staat dan ook niet in de weg aan de vaststelling van dit plan, aldus de plantoelichting.

Ter zitting is van de zijde van de raad meegedeeld dat niet wordt betwist dat sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De voorzieningenrechter stelt vast dat hiermee sprake is van een standpuntwijziging van de raad.

In verweer heeft de raad weliswaar alsnog gewezen op algemene onderzoeken naar de behoefte aan bedrijfsterreinen, maar daarmee is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in onvoldoende mate alsnog gemotiveerd dat behoefte bestaat aan het type bedrijfsterrein dat het plan mogelijk maakt. Evenmin is gebleken dat Obelink zich heeft vergewist van locatiemogelijkheden buiten het plangebied.

Nu uit de plantoelichting niet blijkt dat de raad het plan heeft getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking, is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.

Conclusie

6.    Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter in verschillende aangevoerde beroepsgronden gerede twijfel of het bestemmingsplan stand zal houden in de bodemprocedure. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

Proceskosten

7.    De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Winterswijk van 18 juni 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Logistiek Centrum Obelink Vrijetijdsmarkt";

II.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van de gemeente Winterswijk van 24 juni 2020, kenmerk 198424, OM 202000034;

III.    veroordeelt de raad van de gemeente Winterswijk tot vergoeding van bij [verzoeker] en anderen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.050,00 (zegge: duizendvijftig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

IV.    gelast dat de raad van de gemeente Winterswijk aan [verzoeker] en anderen het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,00 (zegge: honderdachtenzeventig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, griffier.

w.g. Helder    w.g. Melenhorst
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 september 2020

490.