Uitspraak 201907481/1/A3


Volledige tekst

201907481/1/A3.
Datum uitspraak: 12 augustus 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellante B], wonend te Bergen op Zoom,

en

het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom,

verweerder.

Procesverloop

Bij uitspraak van 8 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1479, heeft de Afdeling het hoger beroep van [appellant A] tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 28 mei 2018 in zaak nr. 17/1595 gegrond verklaard, die uitspraak vernietigd, het beroep tegen het besluit op bezwaar van het college van 23 januari 2017, kenmerk U17-000102, gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, en bepaald dat tegen het door het college nieuw te nemen besluit op bezwaar slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld. Deze uitspraak is aangehecht.

Bij besluit op bezwaar van 4 september 2019 heeft het college het verzoek van [appellant A] om openbaarmaking van informatie deels ingewilligd.

Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellante B] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant A] en [appellante B] hebben de Afdeling toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) verleend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juli 2020, waar [appellant A] en [appellante B], en het college, vertegenwoordigd door mr. S.M. Schipper, advocaat te Breda, zijn verschenen. De Afdeling heeft het onderzoek ter zitting geschorst om het college in de gelegenheid te stellen te reageren op een nader stuk van [appellant] van 7 juli 2020.

Het college heeft bij brief van 21 juli 2020 aan de Afdeling meegedeeld dat het afziet van de mogelijkheid om alsnog een inhoudelijke reactie op het nadere stuk van [appellant] in te dienen.

Geen van de partijen heeft binnen de daarvoor bij brief van de Afdeling van 23 juli 2020 gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht op een nadere zitting te worden gehoord.

De Afdeling heeft het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb gesloten.

Overwegingen

Ontvankelijkheid beroep, voor zover ingesteld door [appellante B]

1.1.    Het beroepschrift is mede ingediend door [appellante B].

Naar het oordeel van de Afdeling is zij geen belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb bij het besluit van 4 september 2019. Het besluit is niet aan [appellante B], maar aan [appellant A] gericht en ook anderszins is ten aanzien van [appellante B] niet gebleken van rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen, nu zij niet als partij heeft deelgenomen aan het geding dat tot dit besluit heeft geleid. Ingevolge artikel 8:1 van de Awb kan [appellante B] daarom geen beroep tegen het besluit instellen.

2.    Het beroep is niet-ontvankelijk.

Beroep van [appellant A]

3.    [appellant A] (hierna: [appellant]) heeft het college verzocht om met toepassing van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) een rapport van Deloitte Forensic & Dispute Services B.V. van 3 april 2014 openbaar te maken. Het rapport bevat de resultaten van een in opdracht van de burgemeester uitgevoerd onderzoek naar de betrokkenheid van voormalig wethouder Linssen (hierna: de oud-wethouder) bij de realisatie van zogenoemde ruimte voor ruimte kavels aan de Fort de Roverweg in Halsteren.

Bij de uitspraak van 8 mei 2019 heeft de Afdeling het college opgedragen in het nieuw te nemen besluit de geheimhouding van het rapport op te heffen voor zover daarin gegevens zijn vervat die niet op grond van een belang als genoemd in artikel 10 van de Wob kunnen worden geheimgehouden. Voor zover in het rapport gegevens zijn vervat die met toepassing van artikel 55, eerste lid, van de Gemeentewet mogen worden geheimgehouden, moet het college aan de hand van een belangenafweging beoordelen of grond bestaat de geheimhouding voort te zetten.

Bij het besluit van 4 september 2019 heeft het college het rapport deels openbaar gemaakt.

4.    [appellant] betoogt dat het college ten onrechte de openbaarmaking heeft geweigerd van de in het rapport opgenomen namen en andere persoonlijke gegevens van de hoofdpersonen bij het onderzoek en van de door hen afgelegde verklaringen. Deze personen hebben te kennen gegeven dat de hen betreffende informatie openbaar gemaakt mag worden. Met hun verklaringen kan worden vastgesteld dat de oud-wethouder valse verklaringen heeft afgelegd, aldus [appellant].

5.    De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennisgenomen van de inhoud van het rapport dat door het college vertrouwelijk is overgelegd.

5.1.    Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat uit de door [appellant] overgelegde artikelen met interviews met de oud-wethouder en de e-mailwisseling tussen het college en [persoon A], waarin haar zienswijze over de openbaarmaking van het rapport is gevraagd, niet blijkt dat zij hebben ingestemd met openbaarmaking van de hen betreffende informatie in het rapport en afstand hebben gedaan van de bij het onderzoek aan hen toegezegde bescherming van hun persoonlijke levenssfeer. Het college heeft in redelijkheid op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob kunnen weigeren deze informatie openbaar te maken.

Niet in geschil is dat [persoon B] heeft ingestemd met openbaarmaking van de hem betreffende informatie uit het rapport.

Bij de gedeeltelijke openbaarmaking van het rapport is daarom zijn naam niet geanonimiseerd. Het college heeft echter in redelijkheid de openbaarmaking van hetgeen door [persoon B] bij het onderzoek is verklaard ten dele kunnen weigeren ter bescherming van het belang van het voorkomen van onevenredige benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden, als bedoeld in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob.

De door [appellant] bij brief van 7 juli 2020 ingebrachte brief van [persoon B] en [persoon A] van 24 oktober 2019 leidt niet tot een ander oordeel. De laatstgenoemde brief dateert van na het bestreden besluit en kan reeds daarom de rechtmatigheid ervan niet aantasten.

5.2.    Ten overvloede zij overwogen dat de weggelakte informatie in het rapport mede verklaringen van anderen dan de drie door [appellant] bedoelde personen betreffen. Voorafgaand aan hun deelname aan het onderzoek is vertrouwelijkheid aan de betrokkenen toegezegd. Zoals het college heeft gesteld, kan openbaarmaking van de bij het onderzoek verstrekte informatie leiden tot onevenredige benadeling van de gemeente, omdat aannemelijk is dat ingeval van openbaarmaking bij toekomstige onderzoeken mensen minder bereidwillig zijn daaraan mee te werken, en weegt het belang dit te voorkomen zwaarder dan het belang van openbaarmaking.

6.    Ter zitting bij de Afdeling heeft [appellant] meegedeeld dat de beroepsgrond, dat niet kenbaar is welke van de in het besluit van 4 september 2019 vermelde weigeringsgronden van artikel 55, eerste lid, van de Gemeentewet en artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob volgens het college aan de openbaarmaking van de verschillende weggelakte delen uit het rapport in de weg staan, wordt ingetrokken, nu het college in het verweerschrift alsnog heeft vermeld welke weigeringsgronden met welke reden op welke gemaskeerde tekstdelen uit het rapport van toepassing zijn geacht.

7.    Het beroep is ongegrond.

8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep van [appellante B] niet-ontvankelijk;

II.    verklaart het beroep van [appellant A] ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.C.J. de Wilde, griffier.

w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2020

598.

BIJLAGE

Wet openbaarheid van bestuur

Artikel 10

[-]

2. Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:

[-]

e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;

[-]

g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.

[-]

Gemeentewet

Artikel 55

1. Het college kan op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, omtrent het in een besloten vergadering behandelde en omtrent de inhoud van de stukken die aan het college worden overgelegd, geheimhouding opleggen.

[-]