Uitspraak 201906229/1/R1


Volledige tekst

201906229/1/R1.
Datum uitspraak: 20 mei 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Uitgeest,

en

de raad van de gemeente Uitgeest,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 juni 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Fort aan den Ham" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Stadsherstel Amsterdam N.V. (hierna: Stadsherstel) heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De raad, [appellant] en Stadsherstel hebben toestemming, als bedoeld in artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht verleend, waarna de Afdeling het onderzoek heeft gesloten.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het bestemmingsplan heeft betrekking op de gronden van Fort aan Den Ham (hierna: het fort) dat tot de Stelling van Amsterdam behoort. Het plan voorziet in een verruiming van de gebruiksmogelijkheden van het fort. Stadsherstel Amsterdam N.V. is de ontwikkelaar van de verruiming.

[appellant] woont op het perceel [locatie], dat grenst aan het plangebied. Hij kan zich niet verenigen met het plan, aangezien het plan volgens hem ten onrechte niet verzekert dat ter plaatse van de genieloods uitsluitend een museum met legervoertuigen zal worden geëxploiteerd.

Procedureel

2.    [appellant] betoogt dat het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel is voorbereid en genomen. Hij wijst in dit verband op een subsidieaanvraag van € 200.000,00 om de loods verhuurbaar te maken, zonder dat het voorliggende plan onherroepelijk is.

2.1.    [appellant] heeft niet bestreden dat de bestemmingsplanprocedure volgens de regels in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening is verlopen. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan in strijd met de bij de voorbereiding van het plan te betrachten zorgvuldigheid heeft vastgesteld.

Voor zover [appellant] in dit verband wijst op de subsidieaanvraag, overweegt de Afdeling dat in deze procedure de rechtmatigheid van het bestreden besluit ter beoordeling voorligt. In deze procedure kunnen dan ook alleen beroepsgronden die daarop betrekking hebben aan de orde komen. Het betoog over de subsidieaanvraag heeft geen betrekking op dit besluit en zal daarom in deze procedure buiten inhoudelijke bespreking blijven.

Het betoog faalt.

Toetsingskader

3.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Aanvaardbare gebruiksfuncties

4.    [appellant] betoogt dat wat betreft de gebruiksfuncties die in het plan mogelijk worden gemaakt ter plaatse van de genieloods ten onrechte eveneens is gekozen voor de mogelijkheid van lichte horecabedrijven. Een bestemming die enkel opslag en expositie van legervoertuigen mogelijk maakt is volgens hem voor de genieloods passender. Hij onderbouwt dit door erop te wijzen dat een museum minder hinder veroorzaakt dan horeca. In dit verband stelt [appellant] verder dat de verbouwing met het oog op de door het bestemmingsplan mogelijk gemaakte gebruiksfuncties ten koste gaat van de originele staat van het gebouw.

4.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat de met het plan mogelijk gemaakte functies ruimtelijk aanvaardbaar zijn. Verder wijst de raad erop dat het plan een expositieruimte voor legervoertuigen mogelijk maakt, voor zover het een museum betreft.

4.2.    Artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a, d en e, van de planregels luidt: "De voor ‘Fort’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. maatschappelijke en educatieve activiteiten;

d. ter plaatse van de aanduiding ‘gemengd’: tevens voor een horecabedrijf uit ten hoogste categorie 1b van de Staat van Horeca-activiteiten in de dag- en beperkte avondperiode;

e. ter plaatse van de aanduiding ‘gemengd’: tevens voor ambachtelijke bedrijvigheid;

Artikel 3, lid 3.3, a, b, en c, luidt:

"a. De functies zoals genoemd in artikel 3.1 zijn uitsluitend toegestaan indien deze verenigbaar zijn met de cultuurhistorische en landschapswaarde van het fort en de omgeving;

b. In aanvulling op het bepaalde in dit lid onder a worden onder verenigbare maatschappelijke en educatieve activiteiten en cultuur en ontspanning de volgende functies verstaan:

c. Een horecabedrijf zoals genoemd in artikel 3.1 is uitsluitend toegestaan indien voldaan wordt aan de volgende regels:

1. het betreft een horecabedrijf waar in hoofdzaak etenswaren en alcoholische dranken worden verstrekt voor consumptie ter plaatse;

2. het bieden van horeca ten behoeve van het bieden van recreatief nachtverblijf is niet toegestaan;

3. het gebruik ten behoeve van het horecabedrijf is niet toegestaan tussen 20.00 uur en 07.00 uur."

4.3.    De Afdeling begrijpt het betoog aldus dat de raad ten onrechte ook de gebruiksfunctie voor horeca aan de gronden ter plaatse van de genieloods heeft toegekend, nu gebruik van museale aard van de genieloods volgens hem passender is.

Vast staat dat op de gronden ter plaatse van de genieloods de bestemming "Fort" met de functieaanduiding "gemengd" is toegekend. Op grond van artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a, in samenhang gelezen met artikel 3.3, onder b, van de planregels zijn deze gronden bestemd voor maatschappelijke en educatieve activiteiten, waaronder een museum. Verder volgt uit artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder d, van de planregels, in samenhang gelezen met de Staat van Horeca-activiteiten, dat ter plaatse lichte horeca (horeca van categorie 1) is toegestaan. In artikel 3, lid 3.3, onder c, van de planregels is een beperking van de toegestane openingstijden opgenomen. Over het betoog van [appellant] dat een museale gebruiksfunctie minder hinder veroorzaakt dan lichte horeca, overweegt de Afdeling dat [appellant] dit niet heeft geconcretiseerd.

Ten aanzien van het betoog dat de verbouwwerkzaamheden als gevolg van de bestemde activiteiten ten koste gaan van de originele staat van het gebouw, overweegt de Afdeling als volgt. Op 12 april 2018 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het uitvoeren van een project dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit de activiteiten "het bouwen van een bouwwerk" als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) en de activiteit "het onderhouden, restaureren, veranderen of slopen van een monument" als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder b, van de Wabo met het oog op het verbouwen van de genieloods. Deze omgevingsvergunning is inmiddels in rechte onaantastbaar. Overigens heeft de raad toegelicht dat de huidige uitstraling van de genieloods en de eenheid ervan met het fort behouden zullen blijven. De Afdeling acht dit niet onaannemelijk.

Gelet op het voorgaande kan in wat [appellant] heeft aangevoerd naar het oordeel van de Afdeling geen aanleiding worden gevonden voor het oordeel  dat de raad niet in redelijkheid ter plaatse van de genieloods ook  lichte horeca mogelijk heeft kunnen maken.

Het betoog faalt.

Verzoek om bemiddeling

5.    [appellant] betoogt dat zijn verzoek aan de gemeente om te bemiddelen in de onderhandelingen tussen Stadsherstel en Defensie over de hoogte van de erfpacht met het oog op de exploitatiemogelijkheden ter plaatse van het fort ten onrechte niet is beantwoord.

5.1.    De Afdeling overweegt dat in deze procedure de rechtmatigheid van het bestreden besluit ter beoordeling voorligt. In deze procedure kunnen dan ook alleen beroepsgronden die daarop betrekking hebben aan de orde komen. Het betoog van [appellant] zal in zoverre daarom in deze procedure buiten inhoudelijke bespreking blijven.

Het betoog faalt.

Alternatieven

6.    [appellant] betoogt verder dat ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar een alternatieve invulling van het plangebied in de vorm van bijvoorbeeld "maatschappelijk beheer".

6.1.    De raad heeft een gemotiveerde keuze gemaakt voor de bestemming "Fort" en de aanduiding "gemengd" zoals in de planregels uitgewerkt. De enkele omstandigheid dat ook een andere invulling van de gebruiksmogelijkheden ter plaatse denkbaar is, betekent op zichzelf niet dat de raad ten tijde van de vaststelling van het plan daarmee rekening had moeten houden. De Afdeling ziet in wat is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre niet zorgvuldig is voorbereid.

Het betoog faalt.

Conclusie

7.    Het beroep is ongegrond.

8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2020

91-890.