Uitspraak 201707781/1/R2


Volledige tekst

201707781/1/R2.
Datum uitspraak: 1 april 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.    [appellant sub 1], wonend te Duizel, gemeente Eersel,

2.    [appellant sub 2], wonend te Hapert, gemeente Bladel,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Bladel,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 juli 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Bladel 2014, eerste herziening 2016" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant sub 1] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

Bij besluit van 21 maart 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Bladel 2014, tweede herziening 2018" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant sub 2] beroep ingesteld.

[appellant sub 1] heeft haar zienswijzen over het besluit van 21 maart 2019 naar voren gebracht.

[appellant sub 2] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 januari 2020, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2], bijgestaan door mr. W. Krijger, rechtsbijstandverlener te Ulicoten, en de raad, vertegenwoordigd door mr. T. van der Putten en ing. T.A.J. van Rijssel, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het bestemmingsplan "Buitengebied Bladel 2014, eerste herziening 2016" (hierna: de eerste herziening) betreft een herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied Bladel 2014", vastgesteld bij besluit van 24 maart 2016 (hierna: het plan uit 2014) ten behoeve van het buitengebied van de gemeente Bladel. De eerste herziening strekt ertoe een aantal omissies in de planregels en de verbeelding te herstellen. Daarnaast zijn enkele ambtshalve wijzigingen aangebracht in planregels en verbeelding en is een aantal particuliere initiatieven mogelijk gemaakt.

[appellant sub 1] heeft een recreatiewoning op gronden aan de [locatie 1] te Bladel. Zij stelt dat de bestemming op een groot deel van haar gronden ten onrechte is gewijzigd van "Recreatie" naar "Bos".

1.1.    Op 21 maart 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Bladel 2014, tweede herziening 2018" (hierna: de tweede herziening) vastgesteld. Met deze tweede herziening beoogt de raad te voldoen aan zijn plicht om de wijzigingen in de Verordening ruimte Noord-Brabant te verwerken in de planregels en de verbeelding, zoals door het vervallen van de landbouwontwikkelingsgebieden. Daarnaast is het gewijzigde gemeentelijke beleid neergelegd in de Omgevingsvisie betrokken. Verder is beoogd enkele omissies uit de eerste herziening te herstellen.

[appellant sub 2] heeft alleen beroep ingesteld tegen het besluit van 21 maart 2019. Hij woont aan [locatie 2] te Bladel en stelt dat de bijgebouwen op deze gronden in deze tweede herziening ten onrechte opnieuw onder het overgangsrecht zijn gebracht.

1.2.    Artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) luidt: "1. Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partij daarbij onvoldoende belang hebben.

[…]."

1.3.    De Afdeling merkt het besluit van 21 maart 2019 tot vaststelling van het plan "Buitengebied Bladel 2014, tweede herziening 2018" aan als besluit zoals bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, omdat het betrekking heeft op gronden die ook tot het plangebied van het plan "Buitengebied Bladel 2014, eerste herziening 2016" behoren. Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb wordt het beroep van [appellant sub 1] tegen het besluit van 6 juli 2017 geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 21 maart 2019.

[appellant sub 1] heeft evenwel ter zitting te kennen gegeven dat zij niet opkomt tegen de tweede herziening. Gelet hierop moet haar van rechtswege ontstane tegen de tweede herziening geacht worden te zijn ingetrokken. Bij de behandeling van het beroep van [appellant sub 1] wordt daarom alleen het besluit van 6 juli 2017 tot vaststelling van de eerste herziening besproken.

Bij de behandeling van het beroep van [appellant sub 2] wordt enkel het besluit van 21 maart 2019 tot vaststelling van het plan "Buitengebied Bladel 2014, tweede herziening 2018" besproken.

Het beroep van [appellant sub 1]

2.    [appellant sub 1] betoogt dat in de eerste herziening voor een deel van haar perceel aan de [locatie 1] in Bladel ten onrechte de bestemming is gewijzigd van "Recreatie" naar "Bos". Deze bestemmingswijziging heeft de raad op geen enkele manier gemotiveerd, aldus [appellant sub 1]. [appellant sub 1] heeft voorts verzocht om in het kader van dit geschil de Stichting Advisering Advisering Bestuursrechtspraak (hierna: de STAB) in te schakelen.

2.1.    Uit de stukken, waaronder de plantoelichting en nota van zienswijzen, en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de raad met de eerste herziening niet alleen ambtelijke wijzigingen in de planregels heeft willen doorvoeren, maar ook een aantal omissies in het plan uit 2014 heeft willen herstellen. Eén van de geconstateerde fouten in het plan uit 2014 is dat de bestemming "Recreatie", gelet op bestaande rechten, aan een te beperkt oppervlak van de gronden van [appellant sub 1] is toegekend. De raad heeft dit hersteld door de bestaande, legale recreatiewoning en het bijbehorende toiletgebouw op het perceel aan de [locatie 1] opnieuw in te meten en in de eerste herziening de gronden waarop de recreatiewoning en het toiletgebouw staan als zodanig te bestemmen. De rest van dit perceel is buiten deze eerste herziening gelaten. De Afdeling begrijpt het betoog van [appellant sub 1] zo, dat zij stelt dat de raad hiermee de geconstateerde fout in het plan uit 2014 niet heeft hersteld omdat deze alleen hersteld is als haar hele perceel aan de [locatie 1] een recreatieve bestemming krijgt.

De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat met de eerste herziening de door hem geconstateerde fout is hersteld. Daartoe acht de Afdeling van belang dat, anders dan [appellant sub 1] kennelijk meent, in voorgaande plannen niet aan het gehele perceel van [appellant sub 1] een recreatieve bestemming was toegekend. Het overgrote deel van dit perceel was in de verbeelding van het plan "Buitengebied 2010" immers donkergroen gekleurd. Dit is in het opvolgende plan uit 2014 overgenomen. Deze kleur geeft, zoals blijkt uit de legenda bij de verbeelding van het plan uit 2010, overgenomen in het plan uit 2014, dat aan die gronden de bestemming "Bos" is toegekend. Enkel daar waar de recreatiewoning staat was, zo blijkt uit de kleur voor die locatie in de verbeelding en de legenda bij die verbeelding, een recreatieve bestemming toegekend. De door [appellant sub 1] overgelegde afdrukken van plankaarten behorende bij vorige plannen, waaronder die van het bestemmingsplan "Buitengebied 2010", maken dat niet anders. Aan de op die afdrukken weergegeven letter "R" en het lijntje van die letter naar het bestemmingsvlak waar de recreatiewoning staat, komt in de betreffende digitale plannen geen juridisch bindende betekenis toe. Voor het bepalen van de bestemming van gronden in deze digitale plannen is enkel de weergegeven kleur in de verbeelding en benaming bij deze kleur in de legenda van belang. Dit is anders dan het geval was bij de analoge plannen waarnaar [appellant sub 1] ter zitting verwees, waar wel in de kaart én in de daarbij behorende legenda met een combinatie van kleuren en letters werd gewerkt. Overigens betekenende ook bij dat soort plannen de enkele omstandigheid dat een letter "R" met een lijntje naar een bestemmingsvlak met de bij "R" behorende kleur, geprojecteerd was op ander deel van de gronden niet dat de toegekende bestemming van die gronden wijzigde. Een dergelijke intekening van de kaart werd vaak gebruikt bij kleine bestemmingsvlakken waar een letter niet leesbaar in paste. Met dat lijntje werd dan alleen aangewezen bij welk bestemmingsvlakje de letter "R" hoorde.

Het betoog van [appellant sub 1] dat alle gronden behorende bij haar perceel aan de [locatie 1] gelet op bestaande rechten de bestemming "Recreatie" moet worden toegekend, faalt. De raad heeft dan ook in hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding hoeven zien om het gehele perceel aan de [locatie 1] in de eerste herziening te betrekken.

Voor zover [appellant sub 1] heeft verzocht de STAB in te schakelen, overweegt de Afdeling dat in dit concrete geval geen aanleiding bestaat om deskundigenonderzoek uit te laten voeren.

3.    Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.

4.    Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Het beroep van [appellant sub 2]

5.    [appellant sub 2] betoogt dat de bijgebouwen bij zijn woning aan [locatie 2] te Hapert in de tweede herziening ten onrechte voor een tweede keer onder het overgangsrecht zijn gebracht door de wijzing van artikel 28, lid 28.2.3, onder h, van de planregels. Volgens hem heeft de raad niet onderzocht of er zicht bestaat op verwijdering van deze gebouwen. Hij geeft aan dat dat zicht er niet is.

5.1.    De Afdeling stelt vast dat bij de tweede herziening van artikel 28, lid 28.2.3, onder h, van de planregels is gewijzigd. In deze bepaling staat na die wijziging dat voor bijgebouwen mag worden afgeweken van de maximale oppervlakte voor deze gebouwen genoemd in onder b of weergegeven in de verbeelding als wordt voldaan aan de bepalingen van de ‘verruimde sloopregeling’, opgenomen in bijlage 11 bij de planregels. Deze bepaling biedt [appellant sub 2] de mogelijkheid om een groter oppervlak aan bijgebouwen te realiseren dan de 100 m² die het plan bij recht op zijn gronden toestaat, als hij een bepaald oppervlak aan bijgebouwen op zijn gronden waarop het overgangsrecht reeds van toepassing is, sloopt. Deze bepaling legt het maximum oppervlak aan bijgebouwen dat bij recht op grond van het plan is toegestaan niet vast, noch brengt het daarin wijzigingen aan. Deze bepaling heeft dan ook niet tot gevolg dat er bijgebouwen onder het overgangsrecht worden gebracht. Het betoog van [appellant sub 2] mist gelet daarop feitelijke grondslag.

Gelet daarop komt de Afdeling dan ook niet toe aan hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd over onderzoek naar en zicht op de verwijdering van bijgebouwen op zijn gronden.

6.    Het beroep is ongegrond.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep van [appellant sub 1] tegen het besluit van de raad van de gemeente Bladel van 6 juli 2017, waarbij het bestemmingsplan "Buitengebied Bladel 2014, eerste herziening 2016" is vastgesteld ongegrond;

II.    verklaart het beroep van [appellant sub 2] tegen het besluit van de raad van de gemeente Bladel van 21 maart 2019, waarbij het bestemmingsplan "Buitengebied Bladel 2014, tweede herziening 2018" is vastgesteld, ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Vogel-Carprieaux, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 1 april 2020

458-911.