Uitspraak 202001085/2/V3


Volledige tekst

202001085/2/V3.
Datum uitspraak: 2 maart 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

verzoeker,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 30 januari 2020 in zaak nr. 19/6933 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 1 maart 2019 heeft de staatssecretaris de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingetrokken.

Bij besluit van 4 september 2019 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 30 januari 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1.    De griffier heeft de vreemdeling er bij brief op gewezen dat hij voor het verzoek om voorlopige voorziening griffierecht moet betalen. Hem is daarbij verzocht het griffierecht uiterlijk op 25 februari 2020 te voldoen. In die brief staat ook dat als het griffierecht niet op die datum is ontvangen, het verzoek alleen al daarom niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Het griffierecht is niet betaald. De vreemdeling heeft geen redenen aangevoerd waarom het verzoek toch in behandeling moet worden genomen.

2.    Het verzoek is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, griffier.

w.g. Verheij    w.g. Bechinka
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2020

371.