Uitspraak 201908860/2/R1


Volledige tekst

201908860/2/R1.
Datum uitspraak: 19 februari 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker], wonend te Enkhuizen, en anderen,

verzoekers,

en

de raad van de gemeente Enkhuizen,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 september 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Partiële herziening bestemmingsplan Gommerwijk West-west" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen beroep ingesteld. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De raad en [verzoeker] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 februari 2020, waar [verzoeker] en anderen, bij monde van [verzoeker A], [verzoeker] en [verzoeker B], bijgestaan door mr. J.T.A.M. van Mierlo, advocaat te Zwolle, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.M. Schaper en J. Eenkoren, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    Op 19 februari 2008 heeft de raad het bestemmingsplan "Gommerwijk West-west" vastgesteld. Dit plan voorziet in een uitwerkingsplicht van de bestemming "Wonen - uit te werken" waarmee kan worden voorzien in maximaal 700 woningen op onder meer de gronden van [verzoeker] en anderen aan de westkant van Enkhuizen. Op grond van artikel 6, lid 6.2, van de planvoorschriften werkt de raad de bestemming uit.

Met de partiële herziening heeft de raad een van de uitwerkingsregels gewijzigd. Dit betreft artikel 6, lid 6.2.1, onder b, van de planvoorschriften. Deze bepaling luidt in het bestemmingsplan "Gommerwijk West-west": "b. het aantal woningen zal ten hoogste 700 bedragen". Met de partiële herziening is deze bepaling als volgt gewijzigd: "b. de kwantitatieve woningprogrammering dient in overeenstemming te zijn met de Regionale woonvisie West Friesland en het uitvoeringsprogramma daarvan, zoals opgenomen in het Regionaal Actieplan (RAP), met dien verstande dat ter plaatse van het plangebied Gommerwijk West-west het maximale aantal toegelaten woningen 700 bedraagt".

Met deze partiële herziening beoogt de raad blijkens de plantoelichting te bereiken dat de maximaal 700 woningen waarin de uitwerkingsplicht voorziet niet langer tot de harde plancapaciteit worden gerekend, zodat de mogelijkheid ontstaat ook in andere delen van de gemeente Enkhuizen medewerking te verlenen aan de bouw van nieuwe woningen. In de toelichting bij de partiële herziening is in dit verband vermeld dat het bestemmingsplan "Gommerwijk West-west" met de uitwerkingsplicht voor maximaal 700 woningen reeds ruimschoots voorziet in de behoefte aan nieuwe woningen in de gemeente tot 2026. Dit heeft tot gevolg dat bij andere plannen voor nieuwe woningen buiten het uitwerkingsgebied de behoefte niet kan worden aangetoond, aldus de toelichting. Omdat naar verwachting niet de gehele plancapaciteit van het bestemmingsplan "Gommerwijk West-west" benut zal worden en de raad het wenselijk acht dat woningbouw ook op andere locaties in de gemeente kan worden gefaciliteerd, heeft de raad blijkens de planstukken de partiële herziening vastgesteld.

3.    [verzoeker] en anderen vrezen dat de partiële herziening tot gevolg heeft dat de raad voor hun gronden niet op korte termijn een uitwerkingsplan zal vaststellen en in plaats daarvan medewerking zal verlenen aan de ontwikkeling van nieuwe woningbouwlocaties elders in de gemeente. Zij voeren in dit verband aan dat met de toekenning van de uit te werken bestemming aan hun gronden, hun agrarisch bedrijf sinds 2008 onder het algemene overgangsrecht is gebracht. Daarnaast geldt op grond van artikel 6, lid 6.3, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Gommerwijk West-west" voor hun gronden als gevolg van de uit te werken bestemming een bouwverbod. Zij ondervinden hiervan aanzienlijke belemmeringen voor hun bedrijfsvoering, aldus [verzoeker] en anderen. Gelet hierop hebben zij de raad in 2017 en in 2018 verzocht een uitwerkingsplan vast te stellen. Naar aanleiding van het verzoek uit 2018 heeft de Afdeling in haar uitspraak van 17 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1221, de raad opgedragen om uiterlijk binnen 26 weken na verzending van de uitspraak een besluit op het verzoek te nemen. [verzoeker] en anderen wijzen erop dat deze termijn inmiddels is verstreken en dat de raad, ondanks de dwangsom die de Afdeling heeft verbonden aan de termijnoverschrijding, tot op heden nog geen besluit heeft genomen op hun verzoek uit 2018. Zij kunnen gelet op de onzekerheid waarin zij met hun bedrijf al jaren verkeren, er niet mee instemmen dat de raad de partiële herziening heeft vastgesteld om woningbouw elders in de gemeente te kunnen faciliteren.

Spoedeisend belang

4.    [verzoeker] en anderen stellen dat met hun verzoek een spoedeisend belang is gemoeid. Zo vrezen [verzoeker] en anderen dat de raad, voordat de Afdeling in de bodemprocedure op hun beroep heeft beslist, medewerking zal verlenen aan nieuwe woningbouwlocaties elders in de gemeente, met als gevolg dat niet op korte termijn voor hun gronden een uitwerkingsplan zal worden vastgesteld. Ook vrezen [verzoeker] en anderen dat met de gewijzigde uitwerkingsregel voor de raad een extra mogelijkheid is ontstaan om, voordat uitspraak is gedaan in de bodemprocedure, hun aanvraag om een uitwerkingsplan vast te stellen af te wijzen. Zonder de gewijzigde uitwerkingsregel bestaat er volgens [verzoeker] en anderen voor de raad namelijk geen mogelijkheid om het uitwerkingsplan te beoordelen in het licht van de regionale woningbouwbehoefte.

4.1.    De raad heeft naar aanleiding van het verzoek van [verzoeker] en anderen schriftelijk medegedeeld dat in Enkhuizen nog maximaal 600 woningen gebouwd mogen worden, waarvan ongeveer 510 woningen binnen het bestemmingsplan "Gommerwijk West-west" zijn voorzien. Wat betreft andere woningbouwplannen, heeft de raad verwezen naar het bestemmingsplan "De Cuyp", vastgesteld op 24 september 2019. Dit plan maakt de bouw van 21 nieuwe woningen in de gemeente mogelijk en is inmiddels onherroepelijk, aldus de raad. Verder is ruimte gereserveerd voor inbreilocaties, maar daarvoor zijn nog geen concrete plannen, zo stelt de raad in zijn schriftelijke reactie.

4.2.    Ter zitting is gebleken dat geen locaties voor woningbouw in de gemeente Enkhuizen beschikbaar zijn waaraan de raad, voordat uitspraak is gedaan in de bodemprocedure, planologische medewerking zal verlenen. Zo heeft de raad ter zitting gesteld dat de locatie Westeinde, waar [verzoeker] en anderen op hebben gewezen, naar verwachting pas over enkele jaren tot ontwikkeling zal worden gebracht, vanwege de samenhang van dit project met een project voor nieuwe woningen in de aangrenzende gemeente Stede Broec. Volgens de raad zal, voordat uitspraak is gedaan in de bodemprocedure, uitsluitend aan enkele kleine ontwikkelingen, zoals een nieuwe woning boven een winkel, medewerking worden verleend. Gelet hierop volgt de voorzieningenrechter [verzoeker] en anderen niet in hun vrees dat, voordat op hun beroep is beslist, planologische medewerking zal worden verleend aan woningbouwlocaties elders in de gemeente die afbreuk doen aan de mogelijkheid om voor hun gronden een uitwerkingsplan vast te stellen. In dit verband wijst de voorzieningenrechter erop dat de raad ter zitting heeft gesteld dat de voorbereiding van het uitwerkingsplan inmiddels ter hand is genomen en dat onder meer overleg wordt gevoerd met de familie [verzoeker]. Volgens de raad is het streven erop gericht om het uitwerkingsplan medio 2020, naar verwachting uiterlijk september 2020, te hebben vastgesteld. In dit verband heeft de raad ter zitting gesteld dat ook daadwerkelijk kan worden verwacht dat een uitwerkingsplan zal worden vastgesteld, omdat hij het opnieuw toekennen van een agrarische bestemming aan de gronden van [verzoeker] en anderen, in plaats van het vaststellen van een uitwerkingsplan, niet wenselijk acht.

4.3.    De voorzieningenrechter volgt [verzoeker] en anderen evenmin in hun vrees dat met de gewijzigde uitwerkingsregel voor de raad een extra mogelijkheid is ontstaan om, voordat uitspraak is gedaan in de bodemprocedure, hun aanvraag om een uitwerkingsplan vast te stellen af te wijzen. Ook zonder de gewijzigde uitwerkingsregel dient de raad het uitwerkingsplan naar het oordeel van de voorzieningenrechter te beoordelen in het licht van de woningbehoefte. Zo heeft de Afdeling in haar uitspraak van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724, onder 7.10, overwogen dat bij het vaststellen van een uitwerkingsplan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) in acht moet worden genomen indien het uitweringsplan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. De voorzieningenrechter verwijst in dit verband ter vergelijking naar de uitspraken van de Afdeling van 15 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:100, overweging 11, 24 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1272, overweging 7, en 4 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1145, overwegingen 6 en 7, waarin de Afdeling een uitwerkingsplan gebaseerd op een vergelijkbare uitwerkingsplicht als nu aan de orde heeft getoetst aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Dit artikel vereist, ook indien de uitwerkingsregel niet zou zijn gewijzigd, een beschrijving van de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling, in dit geval de nieuwe woningen in het uitwerkingsgebied.

4.4.    Gelet op het vorenstaande concludeert de voorzieningenrechter dat hetgeen [verzoeker] en anderen naar voren hebben gebracht geen aanknopingspunten biedt voor de conclusie dat met het verzoek een spoedeisend belang is gemoeid dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt.

Conclusie

5.    Omdat geen spoedeisend belang bestaat bij het treffen van een voorlopige voorziening, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. F.C. van Zuijlen, griffier.

w.g. Michiels    w.g. Van Zuijlen
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2020

810.