Uitspraak 201907849/3/V6


Volledige tekst

201907849/3/V6.
Datum beslissing: 7 februari 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 september 2019 in zaak nr. 18/8211 in het geding tussen:

[appellant]

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 september 2019 in zaak nr. 18/8211.

De staatssecretaris heeft stukken overgelegd en de Afdeling verzocht vast te stellen dat dit geen op de zaak betrekking hebbende stukken zijn als bedoeld in artikel 8:42, eerste lid, van de Awb. De staatssecretaris heeft verder met verwijzing naar artikel 8:29 van de Awb medegedeeld dat, mocht de Afdeling oordelen dat het wel zulke stukken zijn, uitsluitend de Afdeling kennis zal mogen nemen van deze stukken.

Het betreft een nota met twee bijlagen, inzake bestuurlijke inbreng van verschillende partijen, te weten Gemeente Zoetermeer, Openbaar Ministerie, Politie Eenheid Haaglanden (Bureau Zoetermeer), Reclassering Nederland, Dienst Terugkeer en Vertrek en Ministerie van Buitenlandse Zaken.

Overwegingen

1.    De stukken gaan over de bestuurlijke inbreng die is gegeven naar aanleiding van het voornemen van de staatssecretaris om het Nederlanderschap van [appellant] in te trekken. Anders dan de staatssecretaris betoogt, zijn dit op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 8:42, eerste lid, van de Awb.

2.    De staatssecretaris heeft wegens het bestaan van gewichtige redenen verzocht te bepalen dat alleen de Afdeling van de stukken kennis zal nemen.

3.    Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de Afdeling of de weigering dan wel beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het hoger beroep relevante informatie en het belang dat de bestuursrechter beschikt over alle informatie die nodig is om de zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden.

4.    Naar het oordeel van de Afdeling weegt het belang van de mogelijkheid van vertrouwelijk overleg en bestuurlijke inbreng van betrokken partijen in dit geval zwaarder dan het belang dat [appellant] kennis neemt van de stukken.

5.    De Afdeling acht daarom het verzoek tot beperkte kennisneming gerechtvaardigd.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek toe.

Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.

w.g. Van Eck    w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2020

488.