Uitspraak 201809061/1/R3


Volledige tekst

201809061/1/R3.
Datum uitspraak: 5 februari 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Rockanje, gemeente Westvoorne,

en

de raad van de gemeente Westvoorne,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 18 september 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie] Rockanje" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 januari 2020, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. M.P.Ph.M. Weerts, advocaat te Dordrecht, en de raad, vertegenwoordigd door S. Dekker en mr. N.J.H.M. Slaats, bijgestaan door mr. R.J.G. Bäcker, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellant] is eigenaar van het perceel aan de [locatie] te Rockanje (hierna: het perceel). In het bestemmingsplan "Dorpsgebied Rockanje" had zijn perceel de bestemming "Wonen" met onder meer de functieaanduiding "seksinrichting". Het plan "[locatie] Rockanje" kent de bestemming "Wonen" toe aan het perceel. Het gebruik van het pand op dit perceel ten behoeve van een seksinrichting is niet langer toegestaan.

[appellant] heeft beroep ingesteld tegen het plan "[locatie] Rockanje", omdat hij van mening is dat de functieaanduiding "seksinrichting" had moeten worden toegekend aan het perceel.

Toetsingskader

2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Procedureel

3.    [appellant] betoogt dat de raad ten onrechte geen overleg met hem heeft gevoerd bij de voorbereiding van het plan.

3.1.    Een ieder kan voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan zijn reactie op het plan kenbaar maken door middel van een zienswijze over het ontwerpbestemmingsplan. Dit heeft de wetgever voor belanghebbenden toereikend geacht om hun visie over het plan naar voeren te brengen. [appellant] heeft in dit geval van die mogelijkheid gebruik gemaakt. Het betoog van [appellant] dat voorafgaand aan de vaststelling van het plan overleg met hem had moeten worden gevoerd, treft geen doel.

Het betoog faalt.

Inhoudelijk

4.    [appellant] betoogt dat ten onrechte de functieaanduiding "seksinrichting" niet langer is toegekend aan het perceel. Daartoe stelt hij dat het perceel deze functieaanduiding had onder het vorige bestemmingsplan "Dorpsgebied Rockanje" en hij ervan uitging dat het perceel deze functieaanduiding zou behouden. Hij wijst erop dat de seksinrichting tot 2016 een goedlopend bedrijf was en dit ook nu nog zou kunnen zijn. Daarbij komt dat er volgens [appellant] geen ruimtelijke redenen zijn om de functieaanduiding "seksinrichting" weg te halen. In dit verband stelt hij dat van overlast geen sprake is.

4.1.    De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. De enkele omstandigheid dat de bestemming in het bestreden plan afwijkt van het vorige plan, geeft dan ook op zichzelf geen reden voor vernietiging van het bestreden besluit.

4.2.    Niet in geschil is dat ten tijde van de vaststelling van het plan het pand op het perceel niet meer in gebruik was als seksinrichting.

4.3.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad in redelijkheid kunnen besluiten om de functieaanduiding "seksinrichting" niet langer toe te kennen aan het perceel. Hierbij betrekt de Afdeling dat het perceel is gelegen in een woon- en recreatieomgeving. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad een seksinrichting mede vanwege het tijdstip waarop het gebruik zal plaatsvinden en de verkeersaantrekkende werking van dit gebruik in redelijkheid niet passend kunnen vinden bij een dergelijke omgeving. De raad heeft ter zitting toegelicht dat hij met het niet langer toekennen van de functieaanduiding "seksinrichting" de woon- en recreatiefunctie ter plaatse wil versterken en dat de vraag of al dan niet sprake was van een goedlopend bedrijf voor hem van ondergeschikt belang is. De Afdeling overweegt dat de raad, gelet op de wens om de karakteristieken van het gebied te versterken, dan ook geen doorslaggevende betekenis hoefde toe te kennen aan de door [appellant] gestelde omstandigheid dat hij tot 2016 een goedlopend bedrijf kon exploiteren op het perceel.

Voor zover de waarde van het perceel door de gewijzigde planregeling zou verminderen, kan [appellant] een verzoek indienen tot vergoeding van planschade.

Het betoog faalt.

Conclusie

5.    Het beroep is ongegrond.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, griffier.

w.g. Van Diepenbeek    w.g. Lap
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2020

288-926.