Uitspraak 201810168/1/R2


Volledige tekst

201810168/1/R2.
Datum uitspraak: 11 december 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.    [appellant sub 1],

2.    [appellant sub 2],

3.    [appellant sub 3A] en [appellant sub 3B] (hierna: [appellanten sub 3]),

4.    [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 4]),

allen wonend te Genderen, gemeente Altena,

en

de raad van de gemeente Altena,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 oktober 2018 heeft de raad van de gemeente Aalburg, thans de gemeente Altena, het bestemmingsplan "Genderen" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellanten sub 3] en [appellant sub 4] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De raad heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 oktober 2019, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. J.T.F. van Berkel, rechtsbijstandverlener te Utrecht, [appellant sub 2], [appellant sub 3A] en [appellant sub 4A], allen bijgestaan door mr. W. Koster, rechtsbijstandverlener te Apeldoorn, en de raad, vertegenwoordigd door D.S.H. Plaggenmarsch-Fluit, bijgestaan door ing. I. de Lange-Verschuren, zijn verschenen.

Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. R. Stiekema, advocaat te ’s-Hertogenbosch, gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan voorziet in een actualisatie van het planologische regime voor de bebouwde kom van Genderen met de aangrenzende agrarische gronden. Het doel van het plan is om de bestaande planologische situatie te verankeren in een actuele regeling en uniformiteit in de bouw- en gebruiksmogelijkheden aan te brengen. Ook voorziet het plan in enkele planologische ontwikkelingen, zoals een aantal nieuwe woonbestemmingen en wijzigingsbevoegdheden daarvoor.

[appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellanten sub 3] en [appellant sub 4] wonen in het plangebied. Zij vrezen dat de woningbouwmogelijkheden in het plan ten koste zullen gaan van hun woon- en leefklimaat en, voor wat betreft [appellant sub 1], van de bedrijfsactiviteiten en uitbreidingsmogelijkheden van zijn agrarisch bedrijf.

Toetsingskader

2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Intrekking

3.    Ter zitting hebben [appellant sub 2], [appellanten sub 3] en [appellant sub 4] hun beroepsgrond over de mogelijke effecten van het plan op de verkeersstructuur ingetrokken.

Ontvankelijkheid

4.    De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep van [appellant sub 2] niet-ontvankelijk is, aangezien hij geen zienswijze naar voren heeft gebracht over het ontwerpplan.

4.1.    Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.

[appellant sub 2] heeft geen zienswijze over het ontwerpplan naar voren gebracht.

Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door een belanghebbende die over het ontwerpplan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.

De Afdeling overweegt dat in de publicatie van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan is vermeld dat het plangebied bestaat uit gronden gelegen in de kern van Genderen en dat het plangebied wordt begrensd door de Nieuwe Steeg, Genderensedijk, Provincialeweg-Zuid, Hoofdstraat, Buitenstraat en de aangrenzende gronden. Gelet op de tekst van de publicatie wordt de indruk gewekt dat het plangebied binnen de begrenzing van deze straten ligt en daarmee ten noorden van de Hoofdstraat. Het door [appellant sub 2] bestreden wijzigingsgebied heeft betrekking op gronden ten zuiden van de Hoofdstraat, die ook deel uitmaken van het plangebied. Daarmee is aannemelijk dat [appellant sub 2] door de publicatie een onjuiste indruk heeft gekregen van de omvang van het plangebied. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant sub 2] verschoonbaar geen zienswijze over het ontwerpplan ingediend. Het beroep van [appellant sub 2] is ontvankelijk.

Beroepen [appellant sub 2], [appellanten sub 3] en [appellant sub 4]

5.    [appellant sub 2], [appellanten sub 3] en [appellant sub 4] zijn de eigenaren van de [locatie 1], [locatie 2] respectievelijk [locatie 3]. Zij kunnen zich niet verenigen met de in artikel 17, lid 17.2.1, van de planregels opgenomen wijzigingsbevoegdheid om de agrarische bestemming van de gronden met de aanduiding "wetgevingszone - wijzigingsgebied 2" grenzend aan hun woonpercelen te wijzigen in de bestemming "Wonen".

Locatieafweging aanduiding "wetgevingszone - wijzigingsgebied 2"

6.    [appellant sub 2], [appellanten sub 3] en [appellant sub 4] stellen dat de raad niet inzichtelijk heeft gemaakt welke afweging ten grondslag ligt aan de aanduiding "wetgevingszone - wijzigingsgebied 2" aan de zuidzijde van de kern van Genderen, zoals opgenomen in de verbeelding. Zij wijzen erop dat het zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling ten noorden van de kern van Genderen ligt. Evenmin is gebleken dat, nu concrete plannen ontbreken, binnen een redelijke termijn gebruik zal worden gemaakt van deze wijzigingsbevoegdheid.

6.1.    De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het plangebied reeds als potentiële woningbouwlocatie is aangewezen in de "Structuurvisie Land van Heusden en Altena" van 2 juli 2013 en nader is begrensd in de "Structuurvisie Genderen-Zuid" van 30 oktober 2018. In deze structuurvisies is onderbouwd dat de uitbreiding van de kern van Genderen aan de zuidzijde vanuit ruimtelijk oogpunt logischer is. Daar komt bij dat de uitbreiding van de kern van Genderen aan de zuidzijde vanuit milieuhygiënisch oogpunt beter haalbaar is. Daarnaast heeft de raad reeds verzocht om verplaatsing van de aanduiding "zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling". Het provinciebestuur is in principe bereid om hieraan mee te werken. Gelet hierop heeft de raad in artikel 17, lid 17.2.2, onder c, van de planregels de voorwaarde opgenomen dat gelijktijdig met de terinzagelegging van het ontwerpwijzigingsplan de procedure tot herbegrenzing van het bestaand stedelijk gebied dient te worden doorlopen.

6.2.    [appellant sub 2], [appellanten sub 3] en [appellant sub 4] hebben ter zitting toegelicht dat de beroepsgrond zo dient te worden opgevat dat de raad de wenselijkheid en de noodzaak van de woningbouw ten zuiden van de kern van Genderen en daarmee buiten het huidige zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, hoewel de Verordening Ruimte van de provincie Noord-Brabant (hierna: Verordening) daartoe de mogelijkheid biedt, niet heeft aangetoond. In de plantoelichting staat dat in de "Structuurvisie Land van Heusden en Altena" van 2 juli 2013 in afwijking van de Verordening het zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling is aangewezen aan de zuidzijde van de kern van Genderen. Deze keuze is ingegeven door de historische groei van het dorp in zuidelijke richting en de belemmeringen wat betreft bedrijvigheid en infrastructuur aan de noordzijde van de kern van Genderen. Ook staat in de plantoelichting dat uitbreiding aan de zuidzijde van de kern van Genderen vanuit landschappelijk oogpunt beter inpasbaar is vanwege de beperkte zichtrelatie en de belemmering van de dijk. De raad heeft de uitbreiding van de kern van Genderen aan de zuidzijde verder uitgewerkt in de "Structuurvisie Genderen-Zuid" van 30 oktober 2018, welke tegelijkertijd met het plan is vastgesteld. In deze structuurvisie wordt ingegaan op de mogelijkheid om met de provincie af te stemmen dat de ontwikkelgebieden worden toegevoegd aan het bestaand stedelijk gebied door middel van een herbegrenzingsprocedure. Hiertoe heeft de raad artikel 17, lid 17.2.2, onder c, van de planregels opgenomen, waarin staat dat gelijktijdig met de terinzagelegging van het ontwerpwijzigingsplan de procedure voor herbegrenzing van het bestaand stedelijk gebied dient te worden doorlopen.

Gelet op het vorenstaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom op deze planlocatie wordt voorzien in de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 17, lid 17.2.1, van de planregels.

De raad heeft de behoefte aan de met de wijzigingsbevoegdheid toegelaten woningbouw onderbouwd. Gelet hierop bestaat evenmin aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand ervan had moeten uitgaan dat geen gebruik zal worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat bij het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid in een plan niet is vereist dat er al concrete plannen zijn.

Het betoog faalt.

Begrenzing wijzigingsbevoegdheid

7.    [appellant sub 2], [appellanten sub 3] en [appellant sub 4] stellen dat de in artikel 17, lid 17.2.1, van de planregels opgenomen wijzigingsvoorwaarden onvoldoende objectief en concreet zijn. Zij wijzen erop dat in dit artikel het door de raad berekende aantal van 58 woningen voor deze locatie niet is vastgelegd. Weliswaar bevat artikel 17, lid 17.2.1, aanhef en onder b, van de planregels een verwijzing naar het gemeentelijk woningbouwprogramma en -beleid waarin een relatie is gelegd met de bestaande harde plancapaciteit, maar in de plantoelichting lijkt enkel rekening te zijn gehouden met de harde plancapaciteit. Daar komt bij dat het gemeentelijke woningbouwprogramma tijdens de planperiode kan wijzigen. Het ontbreken van een maximum aantal woningen kan leiden tot grootschalige woningbouw, in verhouding tot de relatief kleine omvang van de kern van Genderen. Daar komt bij dat op grond van de planregels vrijwel alle woningtypen zijn toegelaten. Het is onduidelijk op welke wijze invulling zal worden gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid, nu voorwaarden ontbreken. Daarmee is de wijzigingsbevoegdheid volgens hen rechtsonzeker.

7.1.    Artikel 17, lid 17.2.1, van de planregels luidt:

"Het bevoegd gezag kan, met in achtneming van het bepaalde in 17.3, met toepassing van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening, de bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied' wijzigen in de bestemmingen 'Wonen', 'Tuin', 'Verkeer', 'Water' en 'Groen', indien:

a. dit inpasbaar is vanuit ruimtelijke oogpunt;

b. dit inpasbaar is in het gemeentelijk woningbouwprogramma en -beleid voor wat betreft de woningaantallen en -categorieën, waarbij een relatie wordt gelegd met de bestaande harde plancapaciteit;

c. regionale afstemming heeft plaatsgevonden over de nieuw te bouwen woningen;

d. wordt voldaan aan het gemeentelijk parkeerbeleid;

e. door initiatiefnemer een zekerheidstelling is afgeven met betrekking tot de (plan)kosten;

f. wordt voldaan aan de regels voor de kwaliteitsverbetering van het landschap;

g. er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn;

h. de belangen van de waterhuishouding niet onevenredig worden geschaad en vooraf een positief advies van de waterbeheerder is verkregen. "

Artikel 17, lid 17.2.2, van de planregels luidt:

"Specifieke regels per wijzigingsgebied

a. In wijzigingsgebied 1 mogen uitsluitend Ruimte-voor-Ruimte- woningen worden gebouwd;

b. In de wijzigingsgebieden 2 en 3 mogen Ruimte-voor-Ruimte-, vrijstaande, half-vrijstaande en aaneengebouwde woningen worden gebouwd;

[…]."

7.2.    Artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) luidt: "Bij een bestemmingsplan kan worden bepaald dat met inachtneming van de bij het plan te geven regels burgemeester en wethouders binnen bij het plan te bepalen grenzen het plan kunnen wijzigen."

Mede gelet op de rechtszekerheid van belanghebbenden dient in een wijzigingsbepaling in voldoende mate te worden bepaald in welke gevallen en op welke wijze hiervan gebruik mag worden gemaakt. Een op artikel 3.6 van de Wro berustende wijzigingsbevoegdheid dient derhalve in deze beide opzichten door voldoende objectieve normen te worden begrensd. De vraag of een wijzigingsbepaling door voldoende objectieve normen wordt begrensd hangt af van de omstandigheden van het geval. Hierbij kan onder meer belang worden gehecht aan de aard van de wijziging, de omvang van het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid ziet en de aanleiding voor het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid. Onder omstandigheden kan voldoende zijn dat duidelijk is welke bij het plan gelegde bestemming in welke andere bestemming kan worden gewijzigd.

7.3.    De Afdeling overweegt met betrekking tot de vraag of de in artikel 17, lid 17.2.1, van de planregels neergelegde wijzigingsbevoegdheid door voldoende objectieve normen wordt begrensd het volgende. Uit de voorwaarde in artikel 17, lid 17.2.1, aanhef en onder b, waarin staat dat de woonbestemming inpasbaar is in het gemeentelijk woningbouwprogramma en -beleid, blijkt niet welk gemeentelijk woningbouwprogramma in acht moet worden genomen bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid en dat indien het gemeentelijk woningbouwprogramma gedurende de planperiode wordt gewijzigd, rekening dient te worden gehouden met die wijziging. Verder overweegt de Afdeling dat artikel 17, lid 17.2.1, aanhef en onder b, uitsluitend verwijst naar het woningbouwprogramma en -beleid, maar geen regels bevat over de woningbouwmogelijkheden die de wijzigingsbevoegdheid toelaat. Dit klemt temeer nu het gebied met deze aanduiding in verhouding tot de kern van Genderen relatief groot is en door het ontbreken van regels over aantallen of woningdichtheid ook veel meer woningen kunnen worden gerealiseerd, als het woningbouwprogramma voor de hele gemeente dit toelaat, dan de 58 woningen waar in de plantoelichting vanuit is gegaan. Ruimtelijke randvoorwaarden die betrekking hebben op de inpassing van de woningen, waaronder de door de raad van belang geachte landschappelijke inpassing en de door de raad beoogde lage woningdichtheid, ontbreken. De wijzigingsvoorwaarden in artikel 17, lid 17.2.1, aanhef en onder a en f, dat de woonbestemming inpasbaar moet zijn vanuit ruimtelijk oogpunt en moet voldoen aan de regels voor kwaliteitsverbetering van het landschap, zijn onvoldoende concreet en objectief begrensd. Naar het oordeel van de Afdeling is de aanduiding "wetgevingszone - wijzigingsgebied 2" dan ook vastgesteld in strijd met artikel 3.6 van de Wro. Het betoog slaagt.

7.4.    In hetgeen [appellant sub 2], [appellanten sub 3] en [appellant sub 4] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover dat ziet op de vaststelling van de aanduiding "wetgevingszone - wijzigingsgebied 2" is genomen in strijd met artikel 3.6 van de Wro. De beroepen zijn gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

Opdracht

8.    Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

Proceskosten

9.    De raad dient ten aanzien van [appellant sub 2], [appellanten sub 3] en [appellant sub 4] in de proceskosten te worden veroordeeld. De Afdeling ziet bij het toekennen van de proceskosten aanleiding toepassing te geven aan artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Door mr. W. Koster zijn namens [appellant sub 2], [appellanten sub 3] en [appellant sub 4], in deze zaak nagenoeg gelijkluidende beroepen ingediend. Ook is hij ter zitting opgetreden namens [appellant sub 2], [appellanten sub 3] en [appellant sub 4]. Nu het onderwerp en het toetsingskader in deze zaken in zodanige mate overeenkomen, is het redelijk er vanuit te gaan dat in vergelijking met de behandeling van één zaak de behandeling van drie zaken voor de rechtshulpverlener geen reële extra inspanning hoefde te vergen. Voor de bepaling van de hoogte van de te vergoeden kosten in beroep worden deze zaken daarom beschouwd als één zaak, waaraan een wegingsfactor van 1 wordt toegekend. Dit komt neer op een vergoeding van € 1.024,00.

Beroep [appellant sub 1]

10.    [appellant sub 1] is eigenaar van het perceel aan de [locatie 4], waar hij een agrarisch bedrijf exploiteert. Hij vreest dat ten gevolge van de in het plan voorziene woning op het perceel aan de [locatie 5] zijn bedrijfsactiviteiten en uitbreidingsmogelijkheden zullen worden belemmerd. Daarnaast stelt hij dat de raad de gewenste uitbreiding van zijn agrarisch bedrijf ten onrechte niet heeft betrokken bij de vaststelling van het plan.

Uitbreidingsmogelijkheden

10.1.    [appellant sub 1] stelt dat het plan ten aanzien van zijn perceel aan de [locatie 4] ten onrechte niet voorziet in de uitbreiding van het bestaande agrarische bouwvlak ten noorden van de garage en de verbreding van het bestaande bouwvlak in oostelijke richting. Volgens hem heeft de raad niet inzichtelijk gemaakt waarom de gewenste uitbreiding niet kon worden meegenomen bij de vaststelling van het plan. Daartoe voert hij aan dat de raad van de gewenste uitbreiding op de hoogte was, nu [appellant sub 1] in het verleden hierover meerdere keren overleg heeft gevoerd met het college van burgemeester en wethouders (hierna: college). Ook heeft hij al verschillende verzoeken ingediend voor het vergroten van het agrarische bouwvlak. De raad heeft ten onrechte geen rekening gehouden met deze tijdige en concrete initiatieven. Uit gesprekken met ambtenaren van de gemeente en de wethouder bleek dat bodemonderzoek en andere onderzoeken niet nodig waren en een onderhoudsvrije strook aan oostelijke zijde evenmin. Inmiddels heeft hij voor de uitbreiding van zijn agrarisch bedrijf een positief advies ontvangen van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen (hierna: AAB). Verder heeft het college inmiddels besloten om in principe medewerking te verlenen aan de uitbreiding van het agrarisch bouwvlak ten noorden van de garage.

10.2.    De Afdeling overweegt dat het verzoek om uitbreiding van het agrarisch bouwvlak, dat is ingediend op 30 juli 2018, ziet op de uitbreiding van het bestaande agrarisch bouwvlak tot aan de noordzijde van de garage en de verbreding van het bestaande bouwvlak in oostelijke richting. De raad heeft in de zienswijzennota gemotiveerd dat hij geen medewerking wil verlenen aan de gevraagde uitbreiding van het bouwvlak in oostelijke richting. De raad heeft gesteld dat dit ruimtelijk niet gewenst is, omdat hij verrommeling van het landschap wil voorkomen en de bestaande watergang en zichtlijnen vrij wil houden. Dat is naar het oordeel van de Afdeling niet onredelijk. Daarmee heeft de raad het initiatief om het bouwvlak in oostelijke richting uit te breiden wel bezien, maar ongewenst geacht. Reeds hierom hoefde de raad, wat er ook zij van de door [appellant sub 1] betwiste noodzaak van een onderhoudsvrije strook nabij de watergang en de relevantie van voor de beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid benodigde onderzoeken, de gevraagde uitbreiding van het bouwvlak in zowel oostelijke als noordelijke richting niet bij het onderhavige plan te betrekken. Voor zover [appellant sub 1] heeft gesteld dat het college op 18 december 2018 een principebesluit tot medewerking heeft genomen voor de uitbreiding van het agrarische bouwvlak ten noorden van de garage, overweegt de Afdeling dat dit besluit van het college is en dateert van na de vaststelling van het plan. Het betoog faalt.

Belemmering bedrijfsactiviteiten

11.    [appellant sub 1] stelt dat de bedrijfsactiviteiten van zijn agrarisch bedrijf zullen worden belemmerd door de woon- en tuinbestemming voor het perceel aan de [locatie 5]. Volgens hem kan door de mogelijkheid om op het deel van het perceel met de bestemming "Tuin" erkers en overkappingen te realiseren niet aan de door de raad uit het oogpunt van milieuregelgeving aan te houden afstand van 30 meter tot gevoelige objecten worden voldaan. De gevraagde en volgens het advies van de AAB ook noodzakelijke uitbreiding van het agrarisch bouwvlak wordt met de bestemmingen "Wonen" en "Tuin" op het naastgelegen perceel aan de [locatie 5] onmogelijk, omdat het agrarisch bouwvlak, gezien de bouwmogelijkheden op deze bestemmingen voor erkers en overkappingen, dan binnen 30 meter van gevoelige objecten komt te liggen, waardoor het agrarisch bedrijf zal worden belemmerd in haar bedrijfsvoering. Ten slotte heeft [appellant sub 1] erop gewezen dat binnen 30 meter van de woonbestemming transportbewegingen plaatsvinden.

11.1.    De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de afstand tussen het bouwvlak van het agrarisch bedrijf en de bestemming "Wonen", die is toegekend aan een deel van het perceel aan de [locatie 5], ongeveer 30 meter bedraagt. De raad stelt dat binnen de bestemming "Tuin" erkers en overkappingen vergunningvrij alleen aan het oorspronkelijke hoofdgebouw kunnen worden gerealiseerd en dat de afstand van 30 meter door de woon- en tuinbestemming in acht wordt genomen. Bovendien zijn overkappingen geen permanente verblijfsruimten, zodat daarmee geen rekening hoefde te worden gehouden bij de beoordeling van de afstand tussen het agrarisch bedrijf en de woning. Daarnaast stelt de raad dat bedrijfsactiviteiten van het agrarisch bedrijf uitsluitend binnen het bouwvlak mogen plaatsvinden, zodat geen rekening hoefde te worden gehouden met de bedrijfsactiviteiten, zoals transportbewegingen, buiten het bestaande bouwvlak. In dat verband heeft de raad erop gewezen dat uitbreiding van het bestaande bouwvlak in oostelijke richting ruimtelijk onaanvaardbaar is.

11.2.    Op de verbeelding van het plan zijn aan de gronden behorend tot het perceel aan de [locatie 5] de bestemmingen "Wonen" en "Tuin" toegekend. Aan een deel van de woonbestemming is een bouwvlak toegekend.

Artikel 8, lid 8.1, van de planregels luidt:

"De voor "Tuin" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. tuinen;

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, erven, water(voorzieningen) en parkeerplaatsen op de eigen oprit."

Artikel 8, lid 8.2.1, van de planregels luidt:

"Erkers

Uitbouwen, zoals een erker aan de op de aangrenzende bestemming gelegen woning, mogen worden gebouwd, mits de:

a. diepte van de erker maximaal 1,5 m bedraagt;

b. ligging uit de perceelsgrens minimaal 2 m bedraagt;

c. breedte niet groter is dan 2/3 van de breedte van de gevel van de woning;

d. bouwhoogte maximaal 3 m bedraagt."

Artikel 11, lid 11.1, van de planregels luidt:

"De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. de woonfunctie;

[…]"

Artikel 11, lid 11.2.2, onder d, sub 1, van de planregels luidt:

"Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd en voldoen aan de volgende kenmerken:

d. bij een hoofdgebouw, met dien verstande dat:

1. aanbouwen en uitbouwen tot het verlengde van de voorgevel, danwel de voorste bouwgrens van het hoofdgebouw mogen worden gebouwd, mits de:

- bouwhoogte maximaal 3 m bedraagt;

- diepte van de aan- en uitbouw maximaal 1,5 m bedraagt;

- ligging uit de voorste perceelgrens minimaal 2 meter bedraagt;

- breedte niet groter is dan 2/3 van de breedte van de gevel van de woning."

11.3.    De Afdeling stelt voorop dat het Besluit akkerbouwbedrijven milieubeheer, waarop [appellant sub 1] de aan te houden afstand van 30 meter baseert, op 6 december 2006 is ingetrokken. [appellant sub 1] heeft desgevraagd ook niet onderbouwd dat op grond van de thans geldende milieuregelgeving een dergelijke afstand tot aan gevoelige objecten als hier aan de orde dient te worden aangehouden. Niettemin is de raad bij de vaststelling van het plan uitgegaan van een uit oogpunt van milieuzonering aan te houden afstand van 30 meter tot gevoelige objecten. De Afdeling overweegt daarover dat op grond van de planregels erkers zowel binnen de bestemming "Wonen" als binnen de bestemming "Tuin" kunnen worden gebouwd. In artikel 8, lid 8.2.1, en artikel 11, lid 11.2.2, van de planregels staat echter dat een erker aan het hoofdgebouw moet worden gebouwd en een diepte van maximaal 1,5 meter mag hebben. Nu het bouwvlak van de voorziene woning ligt op een afstand van ongeveer 35 meter van het agrarisch bouwvlak en erkers binnen de bestemmingen "Tuin" en "Wonen" een diepte van maximaal 1,5 meter mogen hebben, kan in zoverre worden voldaan aan de door de raad aangehouden afstand van 30 meter.

Voor zover [appellant sub 1] ter zitting heeft gewezen op de mogelijkheid van een vergunningvrije uitbouw aan een woning die na realisering daarvan buiten het bouwvlak is uitgebreid met een aan- of uitbouw, overweegt de Afdeling het volgende. In artikel 2 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) zijn voorwaarden opgenomen waaronder voor daar genoemde bouwactiviteiten en gebruiksactiviteiten geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant sub 1] niet aannemelijk kunnen maken dat in de door hem ter zitting geschetste situatie, gelet op de voorwaarden uit artikel 2 van bijlage II bij het Bor, binnen de door de raad aangehouden afstand van 30 meter gevoelige objecten kunnen worden gerealiseerd. Daarnaast overweegt de Afdeling dat overkappingen geen gevoelige objecten zijn, zodat het plan ook in zoverre niet kan leiden tot beperking van de uitbreidingsmogelijkheden van het agrarisch bedrijf van [appellant sub 1].

Zoals de Afdeling in 10.2 heeft overwogen, heeft de raad in de zienswijzennota gemotiveerd dat hij geen medewerking wilde verlenen aan de gevraagde uitbreiding van het bouwvlak in oostelijke richting en was die afwijzing naar het oordeel van de Afdeling niet onredelijk. In zoverre ontstaat ten gevolge van de in het plan toegelaten woningbouwmogelijkheid geen extra belemmering voor toekomstige uitbreiding van het bedrijf van [appellant sub 1]. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de door [appellant sub 1] genoemde transportbewegingen op grond van de gebruiksregels bij het plan niet zijn toegestaan buiten het agrarisch bouwvlak. Bovendien kan een eventuele uitbreiding van het agrarische bouwvlak tot aan de noordzijde van de bestaande garage ook anderszins worden ontsloten, bijvoorbeeld via de Kelderstraat.

Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het agrarisch bedrijf van [appellant sub 1] ten gevolge van de in het plan toegelaten ontwikkeling onaanvaardbaar in zijn bedrijfsactiviteiten zal worden beperkt.

Het betoog faalt.

Conclusie en proceskosten

12.    Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.

13.    Ten aanzien van [appellant sub 1] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep van [appellant sub 1] ongegrond;

II.    verklaart de beroepen van [appellant sub 2], [appellanten sub 3] en [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] gegrond;

III.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Altena van 30 oktober 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Genderen", voor zover het betreft de aanduiding "wetgevingszone - wijzigingsgebied 2";

IV.    draagt de raad van de gemeente Altena op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel III, wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

V.    veroordeelt de raad van de gemeente Altena tot vergoeding van bij [appellant sub 2], [appellanten sub 3] en [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.024,- (zegge: duizendvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

VI.    gelast dat de raad van de gemeente Altena aan [appellant sub 2] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro) vergoedt;

gelast dat de raad van de gemeente Altena aan [appellanten sub 3] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

gelast dat de raad van de gemeente Altena aan [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, voorzitter, en mr. B.P.M. van Ravels en mr. A. ten Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, griffier.

w.g. Kramer    w.g. Boermans
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 december 2019

429-914.