Uitspraak 201900080/1/R1


Volledige tekst

201900080/1/R1.
Datum uitspraak: 11 december 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Venray,

appellant,

en

de raad van de gemeente Venray,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 oktober 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Loobeek-Deelgebied De Spurkt en Venrays Broek" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft onder meer [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

Het dagelijks bestuur van het Waterschap Limburg heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 september 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. E.M. Oskam, advocaat te Utrecht, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Backbier en ing. J.E. Kikkert, zijn verschenen.

Tevens is ter zitting het dagelijks bestuur van het Waterschap Limburg, vertegenwoordigd door I.E.M. Eggels, K. Baeten en S. Fiers, gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan voorziet in bebossing in de omgeving van de Loobeek. De Loobeek bevindt zich ten westen en ten noorden van Venray. Met het plan wordt beoogd het dal rondom de Loobeek te herinrichten om de ecologische kwaliteit in en langs de Loobeek te verbeteren. Het overgrote deel van het plangebied is momenteel in agrarisch gebruik.

2.    [appellant] woont aan de [locatie] op een afstand van ongeveer 100 m van de voorziene bebossing. Hij keert zich tegen het plan, omdat de voorziene bebossing volgens hem de verkeersveiligheid, het open landschap en zijn uitzicht daarop zal aantasten. [appellant] stelt daarom een alternatieve locatie voor.

Ontvankelijkheid

3.    De raad stelt zich op het standpunt dat het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk is, omdat [appellant] in zijn beroepschrift gronden aanvoert die niet eerder in de door hem ingediende zienswijze naar voren zijn gebracht. Voorts stelt de raad dat het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk is voor zover hij betoogt dat de raad de alternatieven onvoldoende heeft onderzocht, omdat de locatie is bepaald in het projectplan van het Waterschap Limburg en [appellant] tegen het projectplan geen beroep heeft ingesteld.

3.1.     De Afdeling stelt vast dat de beroepsgronden van [appellant] betrekking hebben op de percelen kadastraal bekend gemeente Venray, sectie V, nummer 78 en nummer 108, voor zover daaraan de bestemming "Natuur" is toegekend. [appellant] heeft deze bestemming in zijn zienswijze bestreden.

Binnen de door de wet en de goede procesorde begrensde mogelijkheden staat geen rechtsregel eraan in de weg dat bij de beoordeling van het beroep gronden worden betrokken die na het nemen van het bestreden besluit zijn aangevoerd en niet als zodanig in de uniforme openbare voorbereidingsprocedure met betrekking tot het desbetreffende besluitonderdeel naar voren zijn gebracht. Voorts leidt de omstandigheid dat [appellant] geen beroep heeft ingesteld tegen het projectplan, niet tot het oordeel dat het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

Het beroep van [appellant] is ontvankelijk.

Toetsingskader

4.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Bespreking beroepsgronden

5.    [appellant] betoogt dat het plan mogelijk maakt dat het perceel ten noorden van zijn woning waaraan de bestemming "Natuur" is toegekend, geheel wordt voorzien van bebossing, terwijl de raad dit volgens [appellant] niet heeft beoogd.

5.1.    Artikel 4, lid 4.1, van de planregels luidt:

"De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor bos- en natuurgebieden […]."

5.2.    De Afdeling stelt vast dat op de verbeelding aan de percelen kadastraal bekend gemeente Venray, sectie V, nummer 78 en nummer 108, onder meer de bestemming "Natuur" is toegekend. Ingevolge artikel 4,

lid 4.1, van de planregels zijn de gronden binnen deze bestemming bestemd voor bos- en natuurgebieden. De raad heeft ter zitting toegelicht dat hij heeft beoogd om planologisch mogelijk te maken dat deze percelen geheel kunnen worden voorzien van bebossing, maar dat feitelijk geen gebruik zal worden gemaakt van de maximale planologische mogelijkheden. De Afdeling ziet daarom in hetgeen [appellant] betoogt geen aanleiding voor het oordeel dat het plan afwijkt van hetgeen de raad heeft beoogd.

6.    [appellant] betoogt dat de voorziene bebossing aan weerszijden van de Laagheidseweg zal zorgen voor een onveilige verkeerssituatie. Door de bebossing zal volgens [appellant] de Laagheidseweg een donker en onoverzichtelijk stuk straat worden voor de vele scholieren, hardlopers en wandelaars die gebruikmaken van de Laagheidseweg. Bovendien zullen de zich in het bos bevindende dieren de weg door de bebossing als onderdeel van het bos zien en daardoor niet waakzaam zijn, waardoor gevaar kan ontstaan voor zowel  dier als mens, aldus [appellant].

6.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat de voorziene bebossing geen verandering zal brengen in de bestaande verkeerssituatie ten aanzien van overstekend wild. Vanuit het bestaande bosgebied aan de Laagheidseweg steken volgens de raad reeds dieren over. De Laagheidseweg is gelegen buiten de bebouwde kom. Dat wegen in het buitengebied donkerder zijn en dat daar dieren kunnen oversteken, is volgens de raad inherent aan het wonen in een buitengebied.

6.2.    Niet in geschil is dat de voorziene bebossing aan beide zijden van de Laagheidseweg mag worden gerealiseerd. Verder staat vast dat zich aan de Laagheidseweg reeds bebossing bevindt. De verkeerssituatie verandert niet wezenlijk door de voorziene bebossing. In hetgeen [appellant] aanvoert kan geen grond worden gevonden om te veronderstellen dat de aanwezigheid van bebossing aan de Laagheidseweg leidt tot onveilige verkeerssituaties vanwege overstekend wild of een gebrek aan lichtval. De Afdeling is daarom van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan geen onaanvaardbare gevolgen zal hebben voor de verkeersveiligheid op de Laagheidseweg.

Het betoog slaagt niet.

7.    [appellant] voert verder aan dat door de voorziene bebossing langs de Laagheidseweg het landschap en zijn uitzicht daarop onaanvaardbaar zal worden aangetast.

7.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat de voorziene bebossing het open landschap niet onaanvaardbaar zal aantasten. Een beekdal bestaat volgens de raad niet alleen uit open en weids landschap, maar ook uit bosgebieden en beek begeleidende begroeiing in de vorm van bomen en struiken. Deze landschapsstructuur zal met de voorziene bebossing behouden blijven. De voorziene bebossing langs een deel van de Loobeek is volgens de raad een essentieel onderdeel van het projectplan ten behoeve van het behalen van waterdoelen, onder meer vanwege de ontstane schaduwwerking van het bos. Verder voert de raad aan dat de voorziene bebossing nodig is om te kunnen voldoen aan de compensatieplicht van in het verleden uitgevoerde ruimtelijke ontwikkelingen. Deze begroeiing is eveneens van landschappelijk toegevoegde waarde en ecologisch waardevol voor het beekdal, aldus de raad.

7.2.    De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen dan in het voorgaande bestemmingsplan golden.     Niet in geschil is dat de openheid van het landschap en daarmee het uitzicht van [appellant] op het open landschap door de voorziene bebossing zal veranderen. De Afdeling is evenwel van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het uitzicht van [appellant] door het plan niet onaanvaardbaar wordt aangetast. In dat kader acht de Afdeling van belang dat de afstand tussen het perceel van [appellant] en de voorziene bebossing ongeveer 100 m bedraagt en er geen recht bestaat op een blijvend vrij uitzicht.

De raad heeft aangevoerd dat de voorziene bebossing nodig is om de waterdoelen te kunnen behalen en om de ontwikkelingen van eerder gerealiseerde ruimtelijke ontwikkelingen te kunnen compenseren. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad bij de vaststelling van het plan aan het belang van [appellant] bij het behoud van het open landschap een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die zijn gediend met de voorziene bebossing.

Het betoog slaagt niet.

8.    [appellant] voert verder aan dat de voorziene bebossing aan de westzijde van de Laagheidseweg verplaatst dient te worden in westelijke richting, aansluitend op de bestaande bebossing aldaar. In dat geval zullen de verkeersveiligheid en het open landschap volgens [appellant] niet worden aangetast.

8.1.    De raad dient bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsruimte. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.

De raad heeft aangevoerd dat het vanuit een ecologisch oogpunt wenselijk is om zoveel mogelijk bos langs het stroomgebied van de beek aan te leggen. Een bosgebied op de door [appellant] voorgestelde locatie zou volgens de raad niet de gewenste bijdrage leveren aan het Loobeekplan, omdat die locatie aan de noordzijde van de beek is gelegen. De raad heeft voorts toegelicht dat de bebossing niet op de door [appellant] voorgestelde locatie kan worden gerealiseerd, omdat die gronden niet in eigendom zijn van het Waterschap Limburg.

De raad heeft gelet hierop in redelijkheid niet hoeven kiezen voor de door [appellant] voorgestelde alternatieve locatie.

Het betoog slaagt niet.

9.    [appellant] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

10.    Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

11.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.

w.g. Hagen    w.g. Sparreboom
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 december 2019

195-927.