Uitspraak 201903079/1/A3


Volledige tekst

201903079/1/A3.
Datum uitspraak: 13 november 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], gevestigd te [plaats],

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg (hierna: de rechtbank) van 15 april 2019 in zaak nrs. 19/592 en 19/593 in het geding tussen:

[appellante]

en

TÜV Nederland QA B.V.

Procesverloop

Bij besluit van 21 juni 2018 heeft TÜV het aan [appellante] verstrekte procescertificaat asbestverwijdering voorwaardelijk geschorst.

Bij besluit van 27 september 2018 heeft TÜV het aan [appellante] verstrekte procescertificaat asbestverwijdering onvoorwaardelijk geschorst voor de duur van 30 dagen.

Bij besluit van 1 februari 2019 heeft TÜV de door [appellante] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 15 april 2019 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

TÜV, Vereniging voor Verwijdering van Toxische en Gevaarlijke Bouwmaterialen (hierna: VVTB) en VOAM-VKBA - Vereniging voor kwaliteitsborging asbestonderzoek (hierna: VOAM-VKBA) hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellante] en TÜV hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 oktober 2019, waar [appellante], vertegenwoordigd door haar [directeur], bijgestaan door mr. P.W.M. Huisman, advocaat te Bussum, en [gemachtigde A], en TÜV, vertegenwoordigd door [gemachtigde B], bijgestaan door mr. V.J. Rakovitch en mr. J.P.M. van Beers, beiden advocaat te Den Bosch, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting VVTB, vertegenwoordigd door [gemachtigde C], bijgestaan door [gemachtigde D], en VOAM-VKBA, vertegenwoordigd [gemachtigde D], gehoord.

Overwegingen

Regelgeving

1.    De relevante bepalingen uit de Arbeidsomstandighedenwet (hierna: de Arbowet), het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna: het Arbobesluit) en de Arbeidsomstandighedenregeling (hierna: de Arboregeling) zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Inleiding

2.    [appellante] is een asbestsaneringsbedrijf. Voorafgaand aan het saneren van asbest moet een daartoe gecertificeerd bedrijf de aanwezigheid van asbest of asbesthoudende producten volledig inventariseren. Daarbij moet onder andere worden bepaald in welke risicoklasse de werkzaamheden vallen. De resultaten van de inventarisatie en de indeling in een risicoklasse moeten worden neergelegd in een inventarisatierapport. Als de concentratie van asbestvezels is ingedeeld in risicoklasse 2 of 2A, mogen de werkzaamheden alleen worden uitgevoerd door een bedrijf dat beschikt over een certificaat asbestverwijdering. Aan [appellante] is zo'n certificaat verleend. Een certificaat kan worden geschorst, gewijzigd of ingetrokken indien de certificaathouder niet meer voldoet aan de met betrekking tot het certificaat gestelde eisen of zijn wettelijke verplichtingen niet meer naar behoren nakomt. TÜV houdt als certificerende instelling toezicht op de naleving van deze eisen door [appellante].

3.    In de kern gaat het hoger beroep van [appellante] over de vraag of zij bij twee projecten in Maastricht en Sittard verplicht was om te werken volgens de regels die gelden voor risicoklasse 2 dan wel 2A. [appellante] werkte bij die projecten volgens protocollen die zijn opgesteld door de Nederlandse Asbest Associatie (dNAA). Zij stelt dat door het volgen van die protocollen bij de werkzaamheden minder asbestvezels vrijkomen, zodat de grenzen van risicoklasse 1 niet worden overschreden. Zij stelt dat zij daarom niet gebonden was aan de risicoklasse 2 of 2A die bij de asbestinventarisatie was bepaald met behulp van SMART. SMART staat voor 'stoffenmanager asbest risico-indelingstechniek', een gevalideerd systeem waarmee de risicoklasse voor verwijdering wordt bepaald.

Besluiten van TÜV

4.    Op 16 november 2017 en 26 januari 2018 heeft de Inspectie SZW (hierna: Inspectie) controles uitgevoerd bij asbestsaneringen in een woning te Maastricht en in een schoolgebouw te Sittard. Bij die twee controles heeft de Inspectie onregelmatigheden geconstateerd, die zij heeft gemeld aan TÜV. Bij brief van 12 april 2018 heeft TÜV aan [appellante] gemeld dat zij naar aanleiding van de melding van de Inspectie twee afwijkingen heeft geconstateerd. De eerste afwijking is dat in het werkplan op de locatie te Sittard niet de verwijderingstechnieken waren beschreven die overeenkomen met die uit het inventarisatierapport. Dit is een afwijking van artikel 36, aanhef en onder b, van bijlage XIIIa bij de Arboregeling. De tweede afwijking is dat de eindbeoordeling bij zowel de werkzaamheden in Sittard als de werkzaamheden in Maastricht is uitgevoerd door een Deskundig Toezichthouder Asbestverwijdering (hierna: DTA) en daarmee niet door een persoon als bedoeld in artikel 4.47, zevende lid, van het Arbobesluit. Dit is een afwijking van artikel 45, eerste lid, van bijlage XIIIa. De eerste afwijking valt in categorie III van bijlage XIIIe bij de Arboregeling, de tweede afwijking in categorie II.

5.    Bij het besluit van 21 juni 2018 heeft TÜV het aan [appellante] verstrekte procescertificaat asbestverwijdering voorwaardelijk geschorst. Daarbij heeft [appellante] tot en met 23 juli 2018 de tijd gekregen om een afwijkingsbericht in te dienen, voorzien van een passende oorzaakanalyse en herstel- en corrigerende maatregelen. Tegen dat besluit heeft [appellante] bezwaar gemaakt.

Omdat [appellante] niet binnen de daartoe gestelde termijn een afwijkingsbericht had ingediend, heeft TÜV het procescertificaat asbestverwijdering bij het besluit van 27 september 2018 onvoorwaardelijk geschorst voor een periode van 30 dagen. Ook tegen dit besluit heeft [appellante] bezwaar gemaakt.

Bij het besluit van 1 februari 2019 heeft TÜV de bezwaren tegen de besluiten van 21 juni en 27 september 2018 ongegrond verklaard, waartegen [appellante] beroep heeft ingesteld bij de rechtbank.

Aangevallen uitspraak

6.    De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Zij heeft vastgesteld dat in de asbestinventarisatierapporten staat dat de werkzaamheden in Maastricht in risicoklasse 2 en de werkzaamheden in Sittard in risicoklasse 2A zijn ingedeeld. Dat betekent volgens de rechtbank dat [appellante] de werkzaamheden had moeten uitvoeren met inachtneming van de regels die gelden voor werkzaamheden die in deze categorieën vallen. Daarom had [appellante] de eindbeoordelingen moeten laten verrichten door een geaccrediteerde inspectie-instelling en had zij voor de locatie Sittard in het werkplan moeten opnemen dat de werkzaamheden in containment moesten worden uitgevoerd. TÜV heeft zich volgens de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat hiermee afwijkingen in de categorieën II en III hebben plaatsgevonden. TÜV heeft bovendien geen aanleiding hoeven zien om de hardheidsclausule toe te passen, aldus de rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

Nadere stukken van [appellante]

7.    Op 4 oktober 2019 heeft [appellante] nadere stukken ingediend. TÜV heeft de Afdeling verzocht om deze stukken buiten beschouwing te laten. TÜV stelt dat zij door de late indiening van de stukken niet in de gelegenheid is geweest om adequaat op de stukken te reageren.

7.1.    Ingevolge artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kunnen partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken indienen. [appellante] heeft de nadere stukken op de elfde dag voor de zitting ingediend. Ter zitting van de Afdeling heeft TÜV kort op de stukken gereageerd. Mede gelet op de beperkte rol die deze stukken spelen bij de afdoening van deze zaak, is TÜV door de late indiening van de stukken niet belemmerd in een adequate reactie op de stukken. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding om de nadere stukken wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing te laten.

Eén of twee afwijkingen?

8.    [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het in deze procedure alleen kan gaan over de door TÜV geconstateerde afwijking van artikel 45, eerste lid, van bijlage XIIIa bij de Arboregeling betreffende het niet correct uitvoeren van een eindbeoordeling. Het kan volgens haar niet gaan over de afwijking van artikel 36, aanhef en onder b, betreffende het niet overeenkomen van de in het werkplan beschreven verwijderingstechnieken met die uit het asbestinventarisatierapport. Daartoe voert zij aan dat ingevolge artikel 23, zevende lid, van bijlage XIIIe een certificaat slechts voorwaardelijk kan worden geschorst in geval van een categorie II-afwijking. Omdat de afwijking van artikel 36, aanhef en onder b, van bijlage XIIIa een categorie III-afwijking is, kan die niet aan de voorwaardelijke schorsing en de daaropvolgende onvoorwaardelijke schorsing ten grondslag zijn gelegd, aldus [appellante].

8.1.    Een afwijking die valt in categorie II leidt ingevolge artikel 23, zevende lid, van bijlage XIIIe tot voorwaardelijke schorsing van het certificaat. Voor een afwijking die valt in categorie III wordt ingevolge artikel 23, tiende lid, van bijlage XIIIe volstaan met een waarschuwing. In dit geval heeft TÜV voor de twee afwijkingen tezamen één besluit genomen. Tussen partijen is niet in geschil dat de categorie III-afwijking, voor zover die zich voordoet, niet aan de voorwaardelijke schorsing en de daaropvolgende onvoorwaardelijke schorsing ten grondslag kon worden gelegd. TÜV heeft kennelijk geen aanleiding gezien om naast de voorwaardelijke schorsing voor de categorie II-afwijking ook een waarschuwing voor de categorie III-afwijking op te leggen. Dat betekent echter niet dat TÜV zich niet langer op het standpunt stelt dat zich ook een afwijking van artikel 36, aanhef en onder b, van bijlage XIIIa heeft voorgedaan.

Het betoog faalt.

Welke risicoklasse?

9.    Verder betoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij de werkzaamheden had moeten uitvoeren volgens de regels die gelden voor risicoklasse 2 onderscheidenlijk 2A. Zij voert aan dat TÜV ten onrechte niet heeft beoordeeld of de protocollen van dNAA voldoen aan SCi-548 (Protocol voor het bepalen van de concentratie aan respirabele asbestvezels in de lucht tijdens het op projectniveau uitvoeren van asbestverwijderingshandelingen), SCi-547 (Protocol voor het valideren van nieuwe werkmethoden en/of innovatieve technieken met betrekking tot asbestverwijdering ten behoeve van het indelen in een risico-klasse (t.b.v. SMART)) dan wel SCa-100 (Nadere interpretaties certificatieschema's). Het in artikel 4.2, vierde lid, van het Arbobesluit neergelegde gelijkwaardigheidsbeginsel noopt daar wel toe. Het werken volgens de protocollen van dNAA vervangt de aanvankelijke indeling in een risicoklasse uit het asbestinventarisatierapport. In de asbestinventarisatierapporten staat dat [appellante] volgens de protocollen van dNAA mocht werken en dus mocht afwijken van de risico-indeling volgens SMART. Aan de hand van meer dan 1.250 validatie- en blootstellingsmetingen heeft dNAA aangetoond dat bij het verrichten van werkzaamheden volgens haar protocollen de grenswaarden van artikel 4.46 van het Arbobesluit niet worden overschreden. In aanvulling op de protocollen is bij het project in Sittard ook een monster genomen van de luchtmeting. Daarvan is een rapport opgesteld door Nomacon Asbestlaboratorium B.V. Daaruit blijkt dat de grenswaarde van de vezelconcentratie niet is overschreden en dat dus risicoklasse 1 van toepassing was, aldus [appellante].

9.1.    Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, is het ingevolge artikel 3 van de Arbowet aan de werkgever om zorg te dragen voor de veiligheid en gezondheid van werknemers inzake alle met de arbeid verbonden aspecten. Ingevolge artikel 5 is het aan de werkgever om de aan het werk verbonden risico's te inventariseren. Voor gevaarlijke stoffen is dit uitgewerkt in artikel 4.2 van het Arbobesluit. Ingevolge deze bepaling moeten de aard, de mate en de duur van de blootstelling aan gevaarlijke stoffen worden beoordeeld. In dit artikel staat niet door wie en op welke manier dat moet gebeuren. Voor zover het gaat om - kort gezegd - het verwijderen van asbest, is de in artikel 4.2 neergelegde verplichting gespecificeerd in artikel 4.54a. Daarin is bepaald dat voorafgaand aan het verwijderen van asbest de aanwezigheid van asbest volledig moet worden geïnventariseerd. Dit moet gedaan worden door een bedrijf dat in het bezit is van een certificaat asbestinventarisatie. Dat bedrijf moet op grond van de inventarisatie bepalen of de werkzaamheden vallen in risicoklasse 1, 2 of 2A. De inventarisatie en de indeling in een risicoklasse moeten worden opgenomen in een inventarisatierapport. De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit deze wettelijke bepalingen volgt dat [appellante] als asbestverwijderingsbedrijf niet zelf de aanwezigheid van asbest en de bijbehorende risicoklasse mocht inventariseren. Zij moest dit laten doen door een daartoe gecertificeerd asbestinventarisatiebedrijf. Bovendien was zij verplicht om het asbestinventarisatierapport te volgen. Uit artikel 4.54d, vierde lid, van het Arbobesluit volgt dat [appellante] bij het verwijderen van het asbest de risicoklasse uit het asbestinventarisatierapport als ondergrens moest hanteren. De regelgeving biedt niet de ruimte om door te werken volgens bepaalde protocollen, in dit geval protocollen van dNAA, af te wijken van de risicoklasse uit het inventarisatierapport. Indien de werkzaamheden volgens het asbestinventarisatierapport vallen in risicoklasse 2 of 2A, moet worden voldaan aan de eisen die gelden voor het verwijderen van asbest in die risicoklasse. Dat, zoals [appellante] stelt, uit onderzoek van een monsterneming door Nomacon bij de uitvoering van de werkzaamheden is gebleken dat de vezelconcentratie onder de grenswaarde van risicoklasse 1 is gebleven, betekent niet dat niet langer volgens de eisen van risicoklasse 2 dan wel 2A behoefde worden gewerkt. Uit het voorgaande volgt immers dat de bij de asbestinventarisatie bepaalde risicoklasse leidend is.

9.2.    [appellante] heeft gewezen op de volgende passage in de asbestinventarisatierapporten:

"Het is conform art. 37 Bijlage Xllla Arboregeling toegestaan dat een Gecertificeerde hoger Veiligheidskundige of een gecertificeerd Arbeidshygiënist 1 of meer bronnen in een andere risicoklasse of omgevingsfactor stelt. Echter dient zijn/haar rapport dan van een later datum te zijn dan onderhavig rapport.

Bij het risicogericht saneren volgens het principe van dNAA is geen aanpassing van de SMA-rt nodig en geldt primair het gestelde in het protocol behorende bij de bron.

Risicogericht saneren conform deze protocollen is enkel toegestaan voor saneerders welke hiervoor werken onder licentie van dNAA."

Deze passage wijzigt de in de asbestinventarisatierapporten opgenomen risicoklassen niet. Verder is in hoger beroep niet in geschil dat, zoals de rechtbank heeft overwogen, artikel 37 van bijlage XIIIa bij de Arboregeling [appellante] niet kan baten. Deze passage is dan ook geen rechtsgeldige grondslag om bij het verwijderen van het asbest af te wijken van de in de asbestinventarisatierapporten opgenomen risico-indeling.

9.3.    Tot 1 april 2019 moest een gecertificeerd asbestinventarisatiebedrijf zich bij de inventarisatie houden aan de eisen die waren neergelegd in bijlage XIIIa bij de Arboregeling. Uit artikel 22, vijfde lid, aanhef en onder l, en achtste lid, van bijlage XIIIa volgt dat bij de inventarisatie in beginsel met behulp van SMART moet worden bepaald in welke risicoklasse de werkzaamheden vallen. Uit het tiende lid van dit artikel volgt dat de indeling in een risicoklasse ook kan worden bepaald door middel van een validatieonderzoek. Het rapport van dat onderzoek moet dan wel als bijlage in het asbestinventarisatierapport zijn opgenomen. Ingevolge de definitie van het begrip validatieonderzoek in artikel 1 van bijlage XIIIa moet een dergelijk onderzoek worden uitgevoerd overeenkomstig SCi-547, SCi-548 of een methode die aantoonbaar een gelijkwaardig resultaat en zekerheid oplevert. In dit geval is bij de asbestinventarisatie geen validatieonderzoek uitgevoerd. In het asbestinventarisatierapport is ook geen rapport van een validatieonderzoek opgenomen. Dat aan de protocollen van dNAA, naar [appellante] stelt, vele validatiemetingen en blootstellingsmetingen ten grondslag liggen, laat onverlet dat bij de asbestinventarisatie geen validatieonderzoek heeft plaatsgevonden. De asbestinventarisatie heeft niet plaatsgevonden volgens de protocollen van dNAA. Daarom mocht TÜV in het midden laten of deze protocollen voldoen aan SCi-547 en SCi-548.

9.4.    Ter zitting heeft [appellante] toegelicht dat inmiddels bij de asbestinventarisatie wordt uitgegaan van toepassing van de protocollen van dNAA. In het asbestinventarisatierapport wordt de risicoklasse opgenomen die hoort bij het werken volgens die protocollen. Ook worden de protocollen bij het rapport gevoegd. Omdat deze situatie zich niet voordeed in de gevallen die in deze zaak aan de orde zijn, geeft de Afdeling hierover geen oordeel.

9.5.    De conclusie is dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat [appellante] de werkzaamheden in Maastricht en Sittard had moeten uitvoeren volgens de regels die gelden voor onderscheidenlijk risicoklasse 2 en 2A.

Het betoog faalt.

Afwijking van artikel 45, eerste lid, van bijlage XIIIa in Maastricht

10.    Tot slot betoogt [appellante] dat de rechtbank heeft miskend dat zich bij het project in Maastricht geen afwijking heeft voorgedaan. Daargelaten dat de eindbeoordeling door een DTA mocht worden uitgevoerd, is deze bij dit project gevolgd door een volledige risicobeoordeling die aan de eisen van artikel 4.51a van het Arbobesluit voldoet, aldus [appellante].

10.1.    In het boeterapport staat dat de arbeidsinspecteurs op 16 november 2017 het volgende hebben waargenomen: "Om 16.58 hoorde ik de heer Cox zeggen dat de werkzaamheden in de verontreinigde ruimte klaar waren. Ik zag even later dat de personen die eerder de verontreinigde ruimte in waren gegaan weer in hun normale werkkleding buiten de ruimte stonden. Om 17.16 ging de heer Cox een eindbeoordeling uitvoeren. Nadat de heer Cox een eindbeoordeling had uitgevoerd en had medegedeeld dat alles schoon was keek ik vanuit de tweetrapssluis de schoongemaakte ruimte in. Ik zag dat de vloer van de ruimte nat was."

Verder heeft Cox tegenover de arbeidsinspecteurs verklaard dat hij zelf de eindbeoordeling uitvoerde. Uit de mededeling van Cox dat alles schoon was, kan worden afgeleid dat hij na zijn beoordeling de ruimte voor anderen heeft vrijgegeven. Niet in geschil is dat Cox niet voldoet aan de eisen van artikel 4.51a, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 4.47, zevende lid, van het Arbobesluit. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat TÜV zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] niet in overeenstemming met artikel 45, eerste lid, van bijlage XIIIa bij de Arboregeling heeft gehandeld. De risicobeoordeling die een dag later nog heeft plaatsgevonden, kan niet als eindbeoordeling worden aangemerkt, alleen al omdat de ruimte in de tussentijd reeds was vrijgegeven. In het midden kan blijven of de risicobeoordeling voldoet aan de eisen van artikel 4.51a van het Arbobesluit.

Het betoog faalt.

Slotoverwegingen

11.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

12.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. B.J. Schueler en mr. A. ten Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Herweijer, griffier.

w.g. Borman    w.g. Herweijer
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2019

640.

BIJLAGE

Arbeidsomstandighedenwet

Artikel 3

1 De werkgever zorgt voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers inzake alle met de arbeid verbonden aspecten en voert daartoe een beleid dat is gericht op zo goed mogelijke arbeidsomstandigheden, waarbij hij, gelet op de stand van de wetenschap en professionele dienstverlening, het volgende in acht neemt:

a. tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden gevergd organiseert de werkgever de arbeid zodanig dat daarvan geen nadelige invloed uitgaat op de veiligheid en de gezondheid van de werknemer;

b. tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden gevergd worden de gevaren en risico's voor de veiligheid of de gezondheid van de werknemer zoveel mogelijk in eerste aanleg bij de bron daarvan voorkomen of beperkt; naar de mate waarin dergelijke gevaren en risico's niet bij de bron kunnen worden voorkomen of beperkt, worden daartoe andere doeltreffende maatregelen getroffen waarbij maatregelen gericht op collectieve bescherming voorrang hebben boven maatregelen gericht op individuele bescherming; slechts indien redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat maatregelen worden getroffen die zijn gericht op individuele bescherming, worden doeltreffende en passende persoonlijke beschermingsmiddelen aan de werknemer ter beschikking gesteld;

[…]

Artikel 5

1 Bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid legt de werkgever in een inventarisatie en evaluatie schriftelijk vast welke risico's de arbeid voor de werknemers met zich brengt. Deze risico-inventarisatie en -evaluatie bevat tevens een beschrijving van de gevaren en de risico-beperkende maatregelen en de risico's voor bijzondere categorieën van werknemers.

[…]

Artikel 20

1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld op grond waarvan werkgevers, werknemers, andere personen of instellingen in het bezit moeten zijn van een of meer certificaten waaruit blijkt dat zij voldoen aan voorschriften, gesteld bij of krachtens deze wet.

2 Onze Minister dan wel een door Onze Minister op verzoek aangewezen instelling beslist op aanvraag over de afgifte van het certificaat en is tevens bevoegd een afgegeven certificaat in te trekken of te schorsen. De Kaderwet zelfstandige bestuursorganen is niet van toepassing op aangewezen instellingen als bedoeld in de eerste zin.

[…]

4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld onder meer met betrekking tot:

[…];

b. de gronden waarop een aanwijzing kan worden gegeven, gewijzigd, geschorst of ingetrokken;

[…].

Arbeidsomstandighedenbesluit

Artikel 1.1 Definities algemeen

[…]

7 In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder certificerende instelling: een door Onze Minister krachtens artikel 20, tweede lid, van de wet aangewezen instelling die beslist over de afgifte van een certificaat als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de wet.

Artikel 1.5f. Verzoek tot afgifte van een certificaat

1 Een certificaat als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de wet, wordt door Onze Minister of, indien Onze Minister een certificerende instelling heeft aangewezen, deze instelling, op verzoek afgegeven indien is voldaan aan de bij of krachtens dit besluit met betrekking tot het certificaat gestelde eisen.

2 Bij ministeriële regeling kunnen, zo nodig uitgesplitst naar werkveld, nadere regels worden gesteld met betrekking tot het afgeven van een certificaat als bedoeld in het eerste lid en de eisen waaraan voldaan moet worden om het certificaat te behouden.

[…]

Artikel 1.5g De weigering, schorsing, wijziging of intrekking van een certificaat

[…]

3 Een certificaat kan worden geschorst, ten nadele van de certificaathouder worden gewijzigd of ingetrokken:

[…]

c. indien de certificaathouder niet meer voldoet aan de bij of krachtens dit besluit met betrekking tot het certificaat gestelde eisen of zijn wettelijke verplichtingen niet meer naar behoren nakomt;

[…]

Artikel 4.2. Nadere voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie, beoordelen

1 Indien werknemers worden of kunnen worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen, ongeacht of met deze stoffen daadwerkelijk arbeid wordt of zal worden verricht, worden, in het kader van de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet, de aard, de mate en de duur van die blootstelling beoordeeld teneinde de gevaren voor de werknemers te bepalen.

2 Met betrekking tot de aard van de blootstelling wordt in ieder geval vastgesteld aan welke gevaarlijke stoffen werknemers worden of kunnen worden blootgesteld, wat de gevaren zijn die aan die stoffen zijn verbonden, in welke situaties blootstelling zich kan voordoen en op welke wijze blootstelling kan plaatsvinden.

3 Met betrekking tot de mate van blootstelling aan gevaarlijke stoffen wordt in ieder geval vastgesteld wat het blootstellingniveau is.

4 Voor het doeltreffend vaststellen van het blootstellingniveau wordt gebruik gemaakt van geschikte, genormaliseerde meetmethodes, dan wel andere voor het doel geschikte meetmethodes of kwantitatieve evaluatiemethodes.

[…]

10 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 4.44. Risicoklasse 1

Deze paragraaf is van toepassing indien uit de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, blijkt dat in de lucht waaraan werknemers in verband met de arbeid kunnen worden blootgesteld, de som van de concentratie asbestvezels van het type chrysotiel als fractie van de grenswaarde, bedoeld in artikel 4.46, eerste lid, en van de concentratie amfibole asbestvezels actinoliet, amosiet, anthofylliet, tremoliet en crocidoliet als fractie van de grenswaarde, bedoeld in artikel 4.46, tweede lid, kleiner is dan 1.

Artikel 4.46. Grenswaarden

1 De concentratie van asbestvezels van het type chrysotiel overschrijdt niet de grenswaarde van 2.000 vezels per kubieke meter, berekend over een referentieperiode van acht uur per dag.

2 De concentratie van de amfibole asbestvezels actinoliet, amosiet, anthofylliet, tremoliet en crocidoliet overschrijdt gezamenlijk niet de grenswaarde van 2.000 vezels per kubieke meter, berekend over een referentieperiode van acht uur per dag.

Artikel 4.47. Meten en monsterneming

[…]

7 Het nemen van monsters wordt uitgevoerd door een persoon die de daarvoor vereiste deskundigheid bezit.

8 De na het nemen van monsters uit te voeren monsteranalyse wordt uitgevoerd in een laboratorium dat daarvoor adequaat is toegerust alsmede ervaring heeft met de vereiste identificatietechnieken.

[…]

Artikel 4.48. Risicoklasse 2

Indien uit de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, blijkt dat in de lucht waaraan werknemers in verband met de arbeid kunnen worden blootgesteld, de som van de concentratie asbestvezels van het type chrysotiel als fractie van de grenswaarde, bedoeld in artikel 4.46, eerste lid, en van de concentratie amfibole asbestvezels actinoliet, amosiet, anthofylliet, tremoliet en crocidoliet als fractie van de grenswaarde, bedoeld in artikel 4.46, tweede lid, groter is dan of gelijk is aan 1, dan is in aanvulling op paragraaf 3 tevens deze paragraaf van toepassing.

Artikel 4.50. Werkplan

1 Voordat wordt aangevangen met de werkzaamheden wordt door de werkgever van het bedrijf, bedoeld in artikel 4.54d, eerste lid, een schriftelijk werkplan opgesteld dat doeltreffende, op de specifieke situatie van de betreffende arbeidsplaats toegespitste, maatregelen bevat ter bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de betrokken werknemers.

2 Indien een inventarisatierapport als bedoeld in artikel 4.54a, derde lid, is opgesteld, worden de resultaten van dat rapport opgenomen in het werkplan.

[…]

Artikel 4.51a. Eindbeoordeling

1 Na de werkzaamheden wordt na reiniging van de arbeidsplaats en voordat met andere werkzaamheden een aanvang wordt gemaakt, op de betreffende arbeidsplaats in een binnenruimte een eindbeoordeling uitgevoerd waarbij de monsterneming wordt uitgevoerd door een persoon als bedoeld in artikel 4.47, zevende lid, en de monsteranalyse door een laboratorium als bedoeld in artikel 4.47, achtste lid.

2 De eindbeoordeling, bedoeld in het eerste lid, betreft een visuele inspectie gevolgd door een eindmeting, teneinde vast te stellen of de concentratie van asbestvezels in de lucht lager is dan 10.000 vezels per kubieke meter, uitgaande van een referentieperiode van ten minste twee uur.

[…]

Artikel 4.54a. Asbestinventarisatie

1 In het kader van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2, wordt de aanwezigheid van asbest of asbesthoudende producten volledig geïnventariseerd voordat wordt aangevangen met de volgende werkzaamheden:

a. het geheel of gedeeltelijk afbreken of uit elkaar nemen van bouwwerken, met uitzondering van grondwerken, of objecten waarin asbest of asbesthoudende producten is respectievelijk zijn verwerkt;

b. het verwijderen van asbest of asbesthoudende producten uit de bouwwerken of objecten, bedoeld in onderdeel a;

c. het opruimen van asbest of asbesthoudende producten die ten gevolge van een incident zijn vrijgekomen.

2 Op grond van de inventarisatie, bedoeld in het eerste lid, wordt in het kader van de risicobeoordeling, bedoeld in artikel 4.2, door het bedrijf, bedoeld in het vierde lid, bepaald in welke risicoklasse als bedoeld in de artikelen 4.44, 4.48 of 4.53a de werkzaamheden vallen.

3 De resultaten van de inventarisatie, bedoeld in het eerste lid, en de indeling in een risicoklasse, bedoeld in het tweede lid, worden opgenomen in een inventarisatierapport.

4 De inventarisatie, bedoeld in het eerste lid, en het inventarisatierapport, bedoeld in het derde lid, worden uitgevoerd, onderscheidenlijk opgesteld, door een bedrijf dat in het bezit is van een certificaat asbestinventarisatie dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling.

5 Een afschrift van het inventarisatierapport wordt verstrekt aan het bedrijf dat asbest verwijdert.

[…]

Artikel 4.54d. Deskundigheid bij het werken met asbest

1 De volgende werkzaamheden, indien de concentratie van asbestvezels is ingedeeld in risicoklasse 2 of 2A, worden verricht door een bedrijf dat in het bezit is van een certificaat asbestverwijdering, dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling:

a. de werkzaamheden, bedoeld in artikel 4.54a, eerste lid;

b. het reinigen van de arbeidsplaats nadat een handeling als bedoeld in artikel 4.54a, eerste lid, onderdeel a of b, is uitgevoerd.

[…]

3 Voordat wordt aangevangen met het verwijderen van asbest is het bedrijf, bedoeld in artikel 4.54a, vijfde lid, in het bezit van een afschrift van een inventarisatierapport als bedoeld in artikel 4.54a, derde lid, voorzover van toepassing.

4 Bij de uitvoering van de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, wordt in het kader van de risicobeoordeling, bedoeld in artikel 4.2, de indeling van de risicoklasse in het inventarisatierapport als ondergrens gehanteerd.

[…]

Arbeidsomstandighedenregeling, zoals die luidde tot 1 april 2019

Artikel 4.27. Eisen voor afgifte van certificaten in het werkveld asbest

Een certificaat kan worden afgegeven indien:

a. in geval van het certificaat, bedoeld in artikel 4.54a, vierde lid, van het besluit, de aanvrager voldoet aan de eisen, vastgelegd in het Werkveldspecifiek certificatieschema voor de Procescertificaten Asbestinventarisatie en Asbestverwijdering, zoals opgenomen in bijlage XIIIa bij de regeling;

b. in geval van het certificaat, bedoeld in artikel 4.54d, eerste lid, van het besluit, de aanvrager voldoet aan de eisen, vastgelegd in het Werkveldspecifiek certificatieschema voor de Procescertificaten Asbestinventarisatie en Asbestverwijdering, zoals opgenomen in bijlage XIIIa bij de regeling;

[…]

Bijlage XIIIa. behorend bij artikel 4.27

Artikel 1. Definities en afkortingen

In deze bijlage en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

[…]

Beheerstichting: Stichting Ascert, statutair gevestigd te Wageningen, zijnde de beheerstichting, bedoeld in artikel 1.5a, eerste lid, onderdeel f, van het besluit;

[…]

Risicobeoordeling: beoordeling van de risico’s van de aanwezige asbestconcentraties uitgevoerd overeenkomstig de NEN 2991;

Risicoklasse 1: wanneer sprake is van de concentraties asbestvezels als omschreven in de artikelen 4.44 en 4.46 van het besluit;

Risicoklasse 2: wanneer sprake is van de concentraties asbestvezels als omschreven in de artikelen 4.46 en 4.48 van het besluit;

Risicoklasse 2A: wanneer sprake is van de concentraties asbestvezels als omschreven in de artikelen 4.46 en 4.53a van het besluit;

SCi: nadere uitwerking van een eis uit deze bijlage in een interpretatiedocument of protocol dat na afstemming met de minister wordt vastgesteld door de beheerstichting;

SCi-547: protocol voor het valideren van werkmethoden of innovatieve technieken met betrekking tot asbestverwijdering ten behoeve van het indelen in een risicoklasse, uitgegeven door de beheerstichting, zoals dat luidde op 1 mei 2015;

SCi-548: protocol voor het bepalen van de concentratie aan respirabele asbestvezels in de lucht tijdens het op projectniveau uitvoeren van asbestverwijdering, uitgegeven door de beheerstichting, zoals dat luidde op 1 mei 2015;

[…]

SMART: stoffen manager asbest risico-indelingstechniek, een gevalideerd systeem waarmee de risicoklasse voor verwijdering wordt bepaald, uitgegeven door de beheerstichting;

Validatieonderzoek: onderzoek naar de blootstelling aan inadembare asbestvezels tijdens het uitvoeren van werkzaamheden met asbest of asbesthoudend materiaal met het doel deze werkzaamheden in een risicoklasse in te delen overeenkomstig de SCi-547, SCi-548 of een methode die aantoonbaar een gelijkwaardig resultaat en zekerheid oplevert;

[…]

Artikel 22. Asbestinventarisatierapport

1. Het asbestinventarisatiebedrijf stelt een asbestinventarisatierapport op met daarin een beschrijving van de asbesthoudende materialen met inachtneming van de reikwijdte, bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, en de geschiktheid, bedoeld in het tweede lid, onderdeel e, en met daarin een beschrijving van het af te bakenen gebied of de af te bakenen ruimte bij de asbestverwijdering.

[…]

5. Het asbestinventarisatierapport bevat een overzicht van al het aangetroffen asbesthoudende materiaal met vermelding van:

[…]

l. de risicoklasse 1, 2 of 2A die is gebaseerd op de SMART waaronder het asbesthoudende materiaal verwijderd moet worden;

[…]

8. Het asbestinventarisatierapport bevat de SMART-risicoclassificaties met een verwijzing naar de asbesthoudende materialen, bedoeld in het vijfde lid.

[…]

10. Indien de risicoklasse gebaseerd is op een validatieonderzoek wordt het rapport van dat onderzoek als bijlage opgenomen in het asbestinventarisatierapport.

[…]

Artikel 36. Werkplan

Het asbestverwijderingsbedrijf stelt voor het begin van het asbestverwijderingswerk een werkplan op dat is toegespitst op de uit te voeren asbestverwijderingswerkzaamheden:

a. dat voldoet aan de eisen uit artikel 4.50, vierde lid, van het besluit;

b. waarin de beschreven verwijderingstechnieken overeenkomen met die uit het asbestinventarisatierapport; en

c. waarin de best bestaande technieken om emissie van asbestvezels naar de lucht zoveel mogelijk te voorkomen zijn beschreven en hoe deze worden toegepast.

Artikel 37. Afwijkende werkmethoden

1. Indien bij de uit te voeren asbestverwijderingswerkzaamheden sprake is van ernstige risico’s die niet aan asbest zijn gerelateerd, is een andere werkmethode dan de werkmethode die is opgenomen in het inventarisatierapport uitsluitend toegestaan na goedkeuring van een gecertificeerde hogere veiligheidskundige als bedoeld in artikel 2.15 van de Arbeidsomstandighedenregeling of een gecertificeerd arbeidshygiënist als bedoeld in artikel 2.16 van de Arbeidsomstandighedenregeling in het bezit van Diploma-ADK of certificaat Asbestdeskundige (ADK) of een diploma of certificaat waaruit een gelijkwaardig asbestkennisniveau blijkt.

2. De gecertificeerde hogere veiligheidskundige of de gecertificeerde arbeidshygiënist motiveert schriftelijk waarom de afwijkende werkmethode nodig en verantwoord is, gelet op risico’s die niet asbestgerelateerd zijn.

3. Een afschrift van de schriftelijke motivatie, bedoeld in het tweede lid, is aanwezig op de projectlocatie.

4. Bij toepassing van een afwijkende werkmethode mag niet worden afgeweken van de risicoklasse-indeling uit het asbestinventarisatierapport.

Artikel 43. Asbestverwijdering

[…]

2. De werkzaamheden worden uitgevoerd overeenkomstig de risicoklasse en werkwijze die zijn vastgelegd in het asbestinventarisatierapport en het werkplan.

[…]

Artikel 45. Eindbeoordeling

1. De eindbeoordeling wordt uitgevoerd overeenkomstig artikel 9, eerste en tweede lid, van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 en de artikelen 4.51a en 4.53c van het besluit.

[…]

Bijlage XIIIe. behorend bij artikel 4.28

Artikel 23. Bepalen van een waarschuwing of sanctie

1. Indien de certificaathouder niet voldoet of voldaan heeft aan of één meer bepalingen uit bijlage XIIIa, is sprake van een afwijking en wordt het procescertificaat van de certificaathouder door de certificerende instelling ingetrokken, onvoorwaardelijk geschorst voor 30 dagen, voorwaardelijk geschorst voor ten hoogste 90 dagen of geeft de certificerende instelling de certificaathouder een waarschuwing.

2. De certificerende instelling volgt bij het toepassen van het eerste lid de categorie-indeling van afwijkingen, zoals opgenomen in bijlage 1.

[…]

5. Het procescertificaat wordt onvoorwaardelijk geschorst voor 30 dagen indien:

a. de certificerende instelling tijdens de beoordeling op een projectlocatie drie of meer categorie II afwijkingen constateert;

b. de certificerende instelling binnen een periode van één jaar na de constatering van een categorie II-afwijking voor de zesde keer een categorie II-afwijking constateert;

c. de certificaathouder waarvan het procescertificaat voorwaardelijk is geschorst niet binnen de in artikel 5, onderdeel c, van bijlage XIIIa genoemde termijn aan de certificerende instelling heeft aangetoond dat hij adequate corrigerende maatregelen heeft genomen; of

d. de certificaathouder het werk op de projectlocatie na constatering van een categorie II afwijking aanvangt of voortzet zonder dat herstelmaatregelen zijn genomen en deze door de certificerende instelling adequaat zijn bevonden.

6. Wanneer een procescertificaat onvoorwaardelijk is geschorst mag de certificaathouder van wie het procescertificaat onvoorwaardelijk is geschorst, geen werkzaamheden verrichten waarvoor het bezit van een geldig procescertificaat verplicht is.

7. Het procescertificaat wordt voorwaardelijk geschorst voor ten hoogste 90 dagen in geval van een categorie II afwijking.

8. Wanneer een procescertificaat voorwaardelijk is geschorst mag de certificaathouder de werkzaamheden blijven verrichten waarvoor het bezit van een geldig procescertificaat verplicht is.

[…]

10. Aan de certificaathouder wordt door de certificerende instelling een waarschuwing gegeven in geval van een afwijking uit categorie III en IV.

Bijlage 1., behorende bij artikel 23, tweede lid, van de bijlage XIIIe van de Arbeidsomstandighedenregeling

In onderstaande tabellen wordt per artikellid of -onderdeel van bijlage XIIIa van de Arbeidsomstandighedenregeling aangegeven welke categorie van afwijking van toepassing is.

[…]

2019p03079