Uitspraak 201808349/1/A2


Volledige tekst

201808349/1/A2.
Datum uitspraak: 2 oktober 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

de minister van Infrastructuur en Waterstaat,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 oktober 2016 heeft de minister van Infrastructuur en Milieu [appellant] een schadevergoeding van € 59.100,00, te vermeerderen met wettelijke rente en met een vergoeding voor de kosten van bijstand van een deskundige, toegekend.

Bij besluit van 31 oktober 2017 heeft de minister van Infrastructuur en Waterstaat (hierna: de minister) het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 september 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. H.F. Eijsvogel, advocaat te Amsterdam, en de minister, vertegenwoordigd door mr. F.J.G. Peters-van den Elsen, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Onder de minister wordt hierna tevens verstaan: diens rechtsvoorganger.

Inleiding

2.    [appellant] is eigenaar van de woning aan de [locatie] te Boekelo (hierna: de woning). Op 29 mei 2015 heeft hij de minister verzocht om vergoeding van de schade in de vorm van waardevermindering van de woning die hij ten gevolge van het bij besluit van 20 augustus 2013 vastgestelde Tracébesluit N18 Varsseveld - Enschede (hierna: het Tracébesluit) heeft geleden. Het Tracébesluit voorziet voor het tracégedeelte tussen Haaksbergen en Enschede onder meer in de aanleg van een nieuw tracé voor de N18 in een dichtbij de woning gelegen gebied (hierna: het plangebied). Volgens [appellant] heeft dat tracé geleid tot een aantasting van zijn woongenot, een vermindering van zijn levensverwachting in verband met de toename van fijnstof, een vermindering van de bereikbaarheid van de woning en een toename van geluidoverlast.

Besluitvorming

3.    De minister heeft aan het besluit van 6 oktober 2016 een advies van de adviescommissie als bedoeld in artikel 15 van de Beleidsregel nadeelcompensatie Infrastructuur en Milieu 2014 (hierna: de adviescommissie) van 27 september 2016 ten grondslag gelegd. In dit advies is, samengevat weergegeven, onder meer het volgende uiteengezet.

Uit de jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 3 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:160) valt af te leiden dat de maatstaven voor tegemoetkoming in planschade van overeenkomstige toepassing zijn op schadevergoeding krachtens artikel 22 van de Tracéwet. Daarom is voor het plangebied een vergelijking gemaakt tussen het regime van het Tracébesluit en het onmiddellijk daaraan voorafgaande regime van het bestemmingsplan Buitengebied 1996 van 8 september 1997 (hierna: het oude bestemmingsplan). Uit deze vergelijking is gebleken dat [appellant] als gevolg van het Tracébesluit in een nadeliger planologische situatie is komen te verkeren en dat hij ten tijde van de inwerkingtreding van het Tracébesluit op 12 september 2013 (hierna: de peildatum) zware tot bovenmatige schade heeft geleden. De schadefactoren bestaan uit een aanzienlijke verslechtering van de geluidsituatie, omrijschade, lichthinder, geringe negatieve effecten vanwege fijnstof en een verslechtering van de omgeving.

Volgens een taxatierapport van mr. A.H. Kraak (hierna: Kraak) van 30 augustus 2016 had de woning onder het regime van het oude bestemmingsplan onmiddellijk voorafgaand aan de peildatum een waarde van € 545.000,00. Onder het regime van het Tracébesluit is deze waarde op de peildatum gedaald naar € 475.000,00. De schade bedraagt derhalve € 70.000,00.

De omvang van het normale maatschappelijke risico, bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, is niet groter dan het wettelijk forfait van artikel 6.2, tweede lid, aanhef en onder b. Dat brengt met zich dat een deel van de schade, gelijk aan twee procent van de waarde van de woning onmiddellijk vóór het opkomen ervan (€ 10.900,00), voor rekening van [appellant] blijft.

4.    De minister heeft het besluit van 6 oktober 2016 in bezwaar gehandhaafd onder verwijzing naar een aanvullend advies van de adviescommissie van 8 september 2017.

Beroep

5.    [appellant] betoogt dat het besluit van 31 oktober 2017 onzorgvuldig tot stand is gekomen. Hij voert aan dat de minister het advies van de adviescommissie ten onrechte aan de besluitvorming ten grondslag heeft gelegd, omdat hij bij het tuchtcollege van de Stichting Nederlands Register Vastgoed Taxateurs (hierna: het tuchtcollege) een klacht tegen Kraak heeft ingediend naar aanleiding van het taxatierapport van 30 augustus 2016 en het tuchtcollege, bij uitspraak van 10 mei 2017, die klacht gegrond heeft verklaard. Volgens [appellant] is de schijn gewekt dat Kraak niet onpartijdig is.

5.1.    Het tuchtcollege heeft onder meer overwogen dat het wenselijk is dat de register-taxateur die is benoemd in een commissie die als taak heeft Rijkswaterstaat te adviseren omtrent planschade, niet degene is die een taxatierapport opstelt dat als uitgangspunt dient voor de berekening van de nadeelcompensatie. In deze situatie acht het tuchtcollege de rol van de register-taxateur te nauw verweven met de opdrachtgever om te kunnen voldoen aan het fundamentele beginsel van objectiviteit en onafhankelijkheid. Dat [appellant] zich niet tegen de benoeming van Kraak als lid van de commissie heeft uitgesproken, doet daaraan niet af. Kraak heeft zich onvoldoende gerealiseerd dat hij in de dubbelrol van taxateur en lid van de commissie in strijd zou kunnen handelen met de eisen van objectiviteit en onafhankelijkheid, in wezen en in schijn, aldus het tuchtcollege.

5.2.    Bij het nemen van het besluit van 31 oktober 2017 was de minister niet gebonden aan de uitspraak van het tuchtcollege. Uit deze uitspraak valt verder niet af te leiden waarom naar het oordeel van het tuchtcollege de schijn is gewekt dat niet aan de eisen van objectiviteit en onafhankelijkheid is voldaan. Dat Kraak, in zijn hoedanigheid van register-taxateur, een taxatierapport heeft opgemaakt en de adviescommissie, waarvan hij lid was, dat taxatierapport ten grondslag heeft gelegd aan een advies over een verzoek om nadeelcompensatie, is daarvoor op zichzelf niet voldoende. Deze gang van zaken is in nadeelcompensatiezaken niet ongebruikelijk. Dat Kraak vaker in opdracht van Rijkswaterstaat advies over nadeelcompensatie en planschade heeft uitgebracht, zoals in de uitspraak van het tuchtcollege is vermeld, is evenmin reden voor twijfel aan de onafhankelijkheid of onpartijdigheid van Kraak. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 17 september 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3441). Hetzelfde geldt voor de stelling van [appellant] dat Kraak er, gelet op toekomstige opdrachten, belang bij heeft zijn taxatie in stand te houden. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 14 mei 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1718). Ten slotte heeft de minister ter zitting verklaard dat Kraak alleen als deskundige optrad en niet als gemachtigde of belangenbehartiger. Dit geval komt derhalve niet overeen met het geval dat heeft geleid tot de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1970).

Het betoog faalt.

6.    [appellant] betoogt voorts dat de schade voornamelijk wordt veroorzaakt door een toename van de geluidbelasting, dat die toename de leefbaarheid buitenshuis ernstig heeft aangetast, dat geen geluidscherm wordt opgericht en dat hij daarom op eigen kosten een geluidwal met een lengte van 100 m heeft laten realiseren. Ter zitting van de Afdeling heeft hij daaraan toegevoegd dat een deugdelijke motivering van de schadetaxatie van de adviescommissie ontbreekt en dat hij die taxatie met een rapport van H. Sentker en A.C. Post (hierna: Sentker en Post) van 22 oktober 2015 heeft weerlegd.

6.1.    Met dit betoog komt [appellant] in wezen op tegen de conclusie van de schadecommissie dat de woning op de peildatum onder het regime van het oude bestemmingsplan een waarde van € 545.000,00 had en onder het regime van het Tracébesluit een waarde van € 475.000,00.

maatstaf

6.2. Indien in een advies van een door een bestuursorgaan benoemde onafhankelijke en onpartijdige deskundige op objectieve wijze verslag is gedaan van het door deze deskundige verrichte onderzoek en daarin op inzichtelijke wijze is vermeld welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, mag dat bestuursorgaan bij het nemen van een besluit op een verzoek om nadeelcompensatie van dat advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 28 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2582).

6.3.    De bestuursrechter kan een taxatie slechts terughoudend toetsen. Daarbij is van belang dat de waardering van onroerende zaken niet slechts door het toepassen van een taxatiemethode plaatsvindt, maar daarbij ook de kennis, ervaring en intuïtie van de desbetreffende deskundige een rol spelen.

De maatstaf bij de te verrichten toetsing is niet de eigen waardering door de rechter van de nadelen van de planologische wijziging, maar de vraag of grond bestaat voor het oordeel dat het bestuursorgaan, gelet op de motivering van het advies van de door het bestuursorgaan ingeschakelde deskundige, zich bij de besluitvorming niet in redelijkheid op dat deskundigenoordeel heeft kunnen baseren. Dit laat onverlet dat de besluitvorming dient te voldoen aan de eisen die het recht aan de zorgvuldigheid en de motivering stelt en dat de rechter de besluitvorming daaraan dient te toetsen. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 28 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2582).

oude waarde van de woning

6.4.    In zijn taxatierapport van 30 augustus 2016 heeft Kraak onder 5.1. vermeld dat hij voor het bepalen van de waarde van de woning onder het planologische regime van het oude bestemmingsplan gebruik heeft gemaakt van Funda en vervolgens de vergelijkingsmethode heeft toegepast en dat hij daarbij heeft gekeken naar vergelijkbare objecten binnen een cirkel van 15 km rond de woning. Onder 5.2. is de waardering weergegeven. Daaruit blijkt van een afzonderlijke waardering van de opstallen en de rest van de ondergrond.

6.5.    Dat de onderbouwing van het taxatierapport summier is, in het bijzonder ten aanzien van het gebruik van de drie vermelde vergelijkingsobjecten, maakt niet dat het niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Uit het betoog van [appellant] blijkt niet van concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van de taxatie. Dat Kraak de waarde van de woning op € 545.000,00 heeft vastgesteld, terwijl Sentker en Post zijn uitgekomen op een waarde van € 600.000,00, leidt niet tot een ander oordeel. De adviescommissie heeft in een aanvullend advies van 8 september 2017 uiteengezet waarom aan de taxatie van Sentker en Post niet de betekenis toekomt die [appellant] daaraan wenst te hechten. Volgens de adviescommissie zijn de in het rapport van 22 oktober 2015 vermelde vergelijkingsobjecten minder of in het  geheel niet geschikt als referentie en blijkt uit dat rapport bovendien niet dat daarin rekening is gehouden met de voor [appellant] nadelige planologische mogelijkheden in het plangebied onder het regime van het oude bestemmingsplan.

nieuwe waarde van de woning

6.6.    Uit het advies van 27 september 2016, gelezen in samenhang met het aanvullend advies van 8 september 2017, valt af te leiden dat de adviescommissie rekening heeft gehouden met de door [appellant] gestelde schadefactoren, waaronder de aanzienlijke verslechtering van de geluidsituatie. Voor zover tussen [appellant] en de adviescommissie een verschil van inzicht bestaat over de waardering van de planologische verslechtering, betekent dat niet dat hij aannemelijk heeft gemaakt dat het door de adviescommissie verrichte onderzoek onzorgvuldig of onvolledig is geweest, of dat de schadecommissie het nadeel heeft onderschat.

De schadecommissie heeft de waarde van de woning op de peildatum onder het regime van het Tracébesluit vastgesteld op € 475.000,00. Zij heeft daarvoor verwezen naar de door haar gemaakte vergelijking tussen de planologische mogelijkheden in het plangebied onder het oude bestemmingsplan en het Tracébesluit en naar de mate van de planologische verslechtering. Uit het rapport van Sentker en Post, waarin een waarde van € 450.000,00 is vermeld, valt niet af te leiden dat dit onderdeel van dat advies op een deugdelijke vergelijking berust. Het verschil met de taxatie van de schadecommissie is op zichzelf geen reden voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van die taxatie.

6.7.    Het betoog faalt.

Slotsom

7.    Het beroep is ongegrond.

Proceskosten

8.    [appellant] heeft bij brief van 27 augustus 2019 verzocht om vergoeding van kosten die hij vanwege de aanleg van een nieuw tracé voor de N18 in het plangebied heeft geleden. Uit de bij die brief gevoegde declaraties blijkt dat het gaat om kosten van rechtsbijstand in verband met het door [appellant] tegen het Tracébesluit ingestelde beroep, kosten van rechtsbijstand en andere deskundige bijstand in verband met het indienen van de aanvraag om nadeelcompensatie, kosten van rechtsbijstand in verband met het indienen van het bezwaarschrift en het beroepschrift en kosten ten behoeve van schadebeperkende maatregelen in de vorm van het aanleggen van een geluidwal.

8.1.    Bij uitspraak van 8 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1086) heeft de Afdeling onder meer het door [appellant] tegen het Tracébesluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Uit deze uitspraak blijkt dat de Afdeling geen aanleiding heeft gezien om de minister met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) te veroordelen in de kosten die [appellant] in verband met de behandeling van dat beroep heeft gemaakt.

Vergoeding van proceskosten, die tijdens een beroepsprocedure zijn gemaakt, kan slechts met toepassing van artikel 8:75 van de Awb plaatsvinden. Deze regeling heeft een exclusief karakter. Voor vergoeding van deze kosten door middel van nadeelcompensatie is geen plaats.

8.2.    In het besluit van 6 oktober 2016 heeft de minister een vergoeding van € 820,00 (inclusief BTW) toegekend voor de kosten die [appellant] heeft gemaakt in verband met het indienen van de aanvraag om nadeelcompensatie. [appellant] heeft zich niet op het standpunt gesteld dat die vergoeding ontoereikend is.

Het besluit van 6 oktober 2016 is niet wegens een aan de minister te wijten onrechtmatigheid herroepen, zodat, gelet artikel 7:15, tweede lid, van de Awb, geen grond bestaat voor vergoeding van de kosten die [appellant] in verband met het indienen van het bezwaarschrift heeft gemaakt. Evenmin bestaat aanleiding voor vergoeding van de kosten die hij in verband met de behandeling van het beroepschrift heeft gemaakt.

8.3.    De in verband met schadebeperkende maatregelen gemaakte kosten zijn geen proceskosten. Voor vergoeding van deze kosten langs de weg van artikel 8:75 van de Awb is geen plaats.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, en mr. B.P.M. van Ravels en mr. B.J. Schueler, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.

w.g. Van Ettekoven
voorzitter

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2019

452.