Uitspraak 201803782/1/R1


Volledige tekst

201803782/1/R1.
Datum uitspraak: 12 juni 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.    Stichting Rond Spaarne en Hout (hierna: Stichting Spaarne), gevestigd te Haarlem,

2.    [appellant sub 2] en anderen (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), allen wonend te Haarlem,

en

de raad van de gemeente Haarlem,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 maart 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Watermeterfabriek" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben Stichting Spaarne en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Stichting Spaarne en [appellant sub 2] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 april 2019, waar Stichting Spaarne, vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. J.E. Dijk, advocaat te Haarlem, [appellant sub 2], bijgestaan door mr. A.H. Gaastra, advocaat te Haarlemmermeer, en de raad, vertegenwoordigd door K.W. Glas en C. Weel, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan voorziet in een horecafunctie met een terras ter plaatse van het perceel aan de Noord-Schalkwijkerweg 117 te Haarlem ter hoogte van het Spaarneveer aan de oostzijde van het Spaarne.

2.    Stichting Spaarne behartigt de belangen van de bewoners in de wijken Den Hout en de directe omgeving daarvan. Stichting Spaarne kan zich niet verenigen met het plan, omdat het plan volgens haar leidt tot geluid- en parkeeroverlast in de omgeving van het plangebied. [appellant sub 2] woont in de nabijheid van het plangebied aan de westzijde van het Spaarne en voert onder andere aan dat het voorziene terras leidt tot een onevenredige aantasting van zijn woon- en leefklimaat in de vorm van geluidhinder. [appellant sub 2] stelt tevens dat het plan in strijd met het beginsel van "détournement de procedure" is vastgesteld.

Ontvankelijkheid

3.    De raad stelt dat [appellant sub 2] eerst in beroep heeft aangevoerd dat in strijd met het beginsel van "détournement de procedure" is gehandeld, omdat de raad met het plan de verkoopbaarheid van de watermeterfabriek aan de Noord-Schalkwijkerweg 117 beoogt te bevorderen. Nu dit niet in de zienswijze naar voren is gebracht, dient het beroep volgens de raad in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard.

3.1.    Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de  Awb) kan geen beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 van de Awb naar voren heeft gebracht.

3.2.    Binnen de door de wet en de goede procesorde begrensde mogelijkheden staat geen rechtsregel eraan in de weg dat bij de beoordeling van het beroep gronden worden betrokken die na het nemen van het bestreden besluit zijn aangevoerd en niet als zodanig in de uniforme openbare voorbereidingsprocedure met betrekking tot het desbetreffende besluitonderdeel naar voren zijn gebracht. De Afdeling stelt vast dat de beroepsgrond inzake het bevorderen van de verkoopbaarheid van de watermeterfabriek aan de Noord-Schalkwijkerweg 117 betrekking heeft op de besluitonderdelen die [appellant sub 2] in zijn zienswijze al heeft bestreden. Hierbij neemt de Afdeling in ogenschouw dat [appellant sub 2] in de zienswijze zowel het plandeel met de bestemming "Horeca" als het plandeel met de bestemming "Tuin - 1" met de functieaanduiding "terras" heeft bestreden. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat het beroep van [appellant sub 2] in zoverre niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

Het verweer van de raad faalt op dit punt.

Toetsingskader

4.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Geluid

5.    Stichting Spaarne en [appellant sub 2] voeren aan dat het voorziene terras binnen het plandeel met de bestemming "Tuin - 1" met de functieaanduiding "terras" leidt tot ernstige geluidoverlast. Zij voeren aan dat in het akoestisch rapport "Akoestisch onderzoek stemgeluid terras voormalige Watermeterfabriek in Haarlem", van 18 november 2016, opgesteld door advies- en ingenieursbureau Tauw (hierna: het geluidonderzoek), dat ten grondslag ligt aan het plan, ten onrechte niet alle gevolgen die het plan wat betreft geluid voor hun woon- en leefklimaat heeft, zijn onderzocht. In dit verband betoogt Stichting Spaarne dat in het geluidonderzoek het maximale geluidniveau op de gevel van de omliggende woningen niet is berekend. Tevens voert Stichting Spaarne, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 12 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2690, en de uitspraak van de Afdeling van 28 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3285, aan dat de geluidbelasting in de tuinen van de woningen niet is berekend. Daarnaast betoogt Stichting Spaarne dat op grond van artikel 4, lid 4.4, onder c, van de planregels het terras in de nachtperiode voor andere functies dan het horecabedrijf, bijvoorbeeld in het kader van vergaderfaciliteiten, creativiteitscentrum en bed & breakfast, mag worden gebruikt, hetgeen tot gevolg kan hebben dat omwonenden in de nachtperiode overlast ondervinden. Volgens Stichting Spaarne dient de zinsnede "ten behoeve van het horecabedrijf" in artikel 4, lid 4.4, onder c, van de planregels te worden geschrapt, zodat het gebruik van het terras in de nachtperiode geheel wordt uitgesloten.

[appellant sub 2] betoogt dat ten onrechte een grenswaarde van 50 dB(A) is gehanteerd, nu sprake is van een rustige omgeving. In dit verband voert [appellant sub 2] aan dat de raad het advies in het geluidonderzoek slechts gedeeltelijk heeft opgevolgd, nu het plan niet voorziet in een geluidafscherming. Volgens [appellant sub 2] is voorts in het geluidonderzoek geen rekening gehouden met de cumulatieve geluidbelasting en de geluidbelasting als gevolg van de verkeersaantrekkende werking van de voorziene functie op de omliggende woningen.

5.1.    Artikel 3, lid 3.1, van de planregels luidt:

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

"a. horecabedrijven van categorie 1;

b. restaurant;

c. alsmede nevenactiviteit tentoonstellingsruimte/museum, vergaderfaciliteiten, creativiteitscentrum. Deze functies zijn uitsluitend toegestaan op de begane grond;

d. ondergeschikte detailhandel ten behoeve van de toegestane functies, uitsluitend op de begane grond;

e. een bedrijfswoning tot maximaal 150 m² bvo al dan niet in combinatie met de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep, gastouderopvang of bed & breakfast."

Ingevolge artikel 1, lid 1.31, van de planregels wordt onder "Horeca 1" verstaan:

"horecabedrijven die hoofdzakelijk overdag eenvoudige etenswaren verstrekken en als nevenactiviteit licht- en niet-alcoholische dranken verstrekken, zoals lunchrooms, ijssalons, koffie/theehuizen, broodjeszaken en daarmee gelijk te stellen horecabedrijven."

Artikel 4, lid 4.4, onder c, van de planregels luidt:

"c. het terras mag in de nachtperiode (tussen 22.00 uur - 07.00 uur) niet worden gebruikt ten behoeve van het horecabedrijf."

5.2.    Voor zover de raad zich op het standpunt stelt dat Stichting Spaarne vanwege het relativiteitsvereiste, dat is neergelegd in artikel 8:69a van de Awb, niet met succes kan aanvoeren dat een te hoge geluidbelasting dreigt ter plaatse van de tuinen behorende bij omliggende woningen, overweegt de Afdeling als volgt.

Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of een ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

Het relativiteitsvereiste als vervat in artikel 8:69a van de Awb brengt echter niet met zich dat Stichting Spaarne zich niet op het overschrijden van geluidniveaus in de tuinen van omliggende woningen kan beroepen, nu niet kennelijk is dat die normen niet strekken tot de bescherming van de belangen die zij behartigt. Hierbij is van belang dat het belang waarvoor Stichting Spaarne blijkens haar statuten en feitelijke werkzaamheden bescherming zoekt, is gelegen in het voorkomen van negatieve gevolgen voor het woon- en leefklimaat van bewoners in de nabijheid van het Spaarne. De Afdeling zal de beroepsgrond derhalve inhoudelijk bespreken. Of ook de oostzijde van het Spaarne - waar het plangebied ligt - als zodanig deel uitmaakt van het werkgebied van Stichting Spaarne, kan in dat verband in het midden blijven. Vast staat immers dat de westzijde van het Spaarne tot het werkgebied behoort en dat hoge geluidniveaus aan de oostzijde ook van invloed kunnen zijn op de geluidbelasting aan de westzijde.

5.3.    Ten aanzien van het betoog dat het terras als gevolg van de zinsnede "ten behoeve van het horecabedrijf" in artikel 4, lid 4.4, onder c, van de planregels in de nachtperiode voor andere functies dan het horecabedrijf mag worden gebruikt, overweegt de Afdeling als volgt.

De raad heeft toegelicht dat in geval het terras wordt gebruikt voor de in artikel 3, lid 3.1, onder c, van de planregels, vastgestelde nevenactiviteiten er sprake is van een direct met de bedrijfsmatige horeca-activiteiten samenhangend gebruik, zodat het voorziene terras in de nachtperiode ingevolge artikel 4, lid 4.4, onder c, van de planregels evenmin gebruikt mag worden voor deze andere toegelaten functies binnen de bestemming "Horeca". In dit verband heeft de raad ter zitting toegelicht dat sprake is van gebruik ten behoeve van het horecabedrijf zolang er drank wordt geserveerd. Het bepaalde in artikel 4, lid 4.4, onder c, van planregels staat naar het oordeel van de Afdeling niet in de weg aan een dergelijke uitleg. De Afdeling ziet derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat artikel 4, lid 4.4, onder c, van de planregels niet aldus had mogen worden vastgesteld.

5.4.    De raad heeft bij de vaststelling van het plan voor de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de te verwachten geluidhinder aangesloten bij de in artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) neergelegde geluidnorm van 50 dB(A). In het geluidonderzoek staat dat aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit kan worden voldaan, waarbij rekening is gehouden met het stemgeluid afkomstig van het terras. De Afdeling is van oordeel dat de raad in redelijkheid bij de in het Activiteitenbesluit neergelegde geluidnorm heeft kunnen aansluiten. De Afdeling stelt vast dat in het geluidonderzoek de geluidbelasting op de aan de westzijde van het Spaarne gelegen woningen van onder andere [appellant sub 2] aan de Zonnelaan en Scheltemakade vanwege de voorziene horecafunctie is onderzocht. In het geluidonderzoek staat dat voldaan wordt aan de grenswaarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau, nu als gevolg van de beperking van de sluitingstijd tot 22:00 uur het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau op de gevel van de woning aan de [locatie 1] in de avondperiode 36 dB(A) en in de dagperiode 36 dB(A) bedraagt. Wat betreft de grenswaarde voor het maximale geluidniveau vanwege de inrichting op de gevel van woningen in de avondperiode van 65 dB(A), heeft de raad toegelicht dat de afstand tussen de zuidrand van de terraszone tot de gevel van de dichtstbijzijnde woning aan de [locatie 2] ongeveer 40 m bedraagt, zodat de afname van het geluidniveau als gevolg van de geometrische uitbreiding van het geluidveld 40 dB(A) bedraagt. Volgens de raad bedraagt de maximale geluidbelasting in de avondperiode op de gevel van voornoemde woning - uitgaande van een maximaal geluidniveau van 105 dB(A) - dientengevolge 65 dB(A). Aangezien de afstand van het voorziene terras tot de woningen aan de westzijde van het Spaarne groter is, wordt ter plaatse van die woningen eveneens voldaan aan de grenswaarde van 65 dB(A), aldus de raad. De Afdeling acht die conclusie niet onaannemelijk.

De Afdeling ziet in hetgeen door Stichting Spaarne en [appellant sub 2] naar voren is gebracht geen grond voor het oordeel dat niet alle relevante geluidbronnen die zijn te verwachten in het plangebied zijn meegenomen in het geluidonderzoek en de raad het geluidonderzoek daarom niet bij zijn besluitvorming mocht betrekken. De Afdeling merkt verder op dat Stichting Spaarne en [appellant sub 2] geen concrete feiten of omstandigheden naar voren hebben gebracht die in zoverre aanleiding geven tot twijfel aan de juistheid van de uitgangspunten die in het geluidonderzoek zijn gehanteerd.

Wat betreft het betoog van Stichting Spaarne dat de geluidbelasting in de tuinen van woningen niet is berekend, ziet de Afdeling gelet op de berekende geluidbelasting op de gevel van de woningen aan de Noord-Schalkwijkerweg en de Zonnelaan niet in waarom de raad niet heeft kunnen aannemen dat ook in de tuinen van woningen aan de Noord-Schalkwijkerweg en de Zonnelaan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gegarandeerd. Het beroep van Stichting Spaarne op de uitspraak van de Afdeling van 28 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3285, faalt. Die uitspraak ziet op de situatie waarbij onderzocht is of de activiteiten van een tennisvereniging en de korfbalvereniging ter plaatse van mogelijke nieuwe woningen voldoen aan de geluidnormen uit het Activiteitenbesluit, waarbij uit is gegaan van een situering van de voorziene woningen op een afstand van ongeveer 25 m van de sportterreinen. In de uitspraak van de Afdeling van 12 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2690, waarop Stichting Spaarne zich eveneens beroept, is geoordeeld dat het akoestisch onderzoek niet uitgaat van de maximale planologische mogelijkheden en bij het onderzoek naar de akoestische gevolgen niet is uitgegaan van het juiste bronvermogen van het stemgeluid veroorzaakt door spreken. De aan de orde zijnde situaties in deze uitspraken doen zich in het onderhavige geval niet voor. Gelet hierop bestaat er geen aanleiding om de uitspraak van 28 oktober 2015 en de uitspraak van 12 oktober 2016 in dit geval na te volgen.

Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 2] dat de raad ten onrechte het advies in het geluidonderzoek slechts gedeeltelijk heeft opgevolgd en ten onrechte geen geluidscherm heeft voorgeschreven, overweegt de Afdeling dat de raad in redelijkheid ervoor heeft kunnen kiezen om geen geluidscherm van 3,5 m hoog te verlangen. Hierbij betrekt de Afdeling dat volgens het geluidonderzoek bij de voorgeschreven positionering van het terras aan de noordzijde, een terrasgrootte van 250 m2 en een bezetting van 125 mensen, reeds voldaan wordt aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit. Verder betrekt de Afdeling dat de raad rekening heeft mogen houden met de voorziene status van het pand als gemeentelijk monument. Het plaatsen van een geluidscherm naast het pand zou afbreuk kunnen doen aan die status.

Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 2] dat in het geluidonderzoek ten onrechte geen rekening is gehouden met de geluidbelasting als gevolg van de verkeersaantrekkende werking van de voorziene functie en de cumulatieve geluidbelasting van de activiteiten op het terras en andere bronnen in de omgeving, overweegt de Afdeling als volgt. Gelet op de afstand van het voorziene terras tot de woningen aan de westzijde van het Spaarne en de aanwezigheid van geluidbronnen in de omgeving, zoals bedrijvigheid, luchtverkeer, autoverkeer en het gebruik van het Spaarne, is de raad onder meer op basis van waarnemingen ter plaatse ervan uitgegaan dat bij de woningen van [appellant sub 2] geen sprake is van een toename van de geluidbelasting als gevolg van de verkeersaantrekkende werking van de voorziene functie en de voorziene ontwikkeling geen wezenlijke bijdrage aan de cumulatieve geluidbelasting zal hebben. [appellant sub 2] heeft geen redenen aangevoerd waarom dit standpunt van de raad onjuist zou zijn. Ook zijn geen andere voor cumulatie relevante geluidbronnen vermeld die hadden moeten worden betrokken in het geluidonderzoek.

Het betoog faalt.

Parkeren

6.    Stichting Spaarne vreest dat het plan leidt tot parkeeroverlast in de straten rondom het plangebied, aangezien het plan niet voorziet in voldoende parkeergelegenheid en onvoldoende ruimte beschikbaar is voor parkeren op eigen terrein. Volgens Stichting Spaarne heeft de raad ten onrechte geen onderzoek verricht naar de parkeerbehoefte. Stichting Spaarne betoogt tevens dat de raad bij de berekening van de parkeerbehoefte ten onrechte ervan uit is gegaan dat de zolder van het hoofdgebouw niet als verblijfsruimte gebruikt kan worden. In dit verband voert Stichting Spaarne verder aan dat op grond van artikel 10, lid 10.1, van de planregels de toets aan de beleidsregels parkeernormen van de gemeente Haarlem (hierna: de beleidsregels) ten onrechte pas wordt verricht bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of het gebruiken van gronden of bouwwerken, nu onduidelijk is of de omgevingsvergunning voor bouwen wel kan worden verleend en een omgevingsvergunning wel nodig is. In artikel 10, lid 10.1, van de planregels had bepaald dienen te worden dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning in het algemeen, dan wel bij het gebruik van de gronden ten behoeve van het bestemmingsplan aan de beleidsregels moet worden getoetst, aldus Stichting Spaarne.

6.1.    Artikel 3.1.2, tweede lid, onder a, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro) luidt:

"Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening kan een bestemmingsplan regels bevatten:

a. waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid, afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels;[…]"

6.2.    Artikel 4, lid 4.1, onder c, van de planregels luidt:

"De voor 'Tuin - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

c.(fiets)parkeren ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';"

Artikel 4, lid 4.4, onder a, van de planregels luidt:

"Naast de algemene gebruiksregels genoemd in artikel 8 gelden met betrekking tot het gebruik de volgende regels:

a. tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in elk geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken van onbebouwde gronden voor het parkeren van motorvoertuigen, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven;"

Artikel 4, lid 4.5, tweede lid, van de planregels luidt:

"2. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5 onder a. en parkeren toestaan op plaatsen waar geen aanduiding 'parkeerterrein' is weergegeven, mits geen onevenredige aantasting van de landschappelijke inrichting ontstaat."

Artikel 10, lid 10.1, van de planregels luidt:

"Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of het gebruiken van gronden of bouwwerken geldt dat overeenkomstig de gemeentelijke "Beleidsregels parkeernormen", zoals die gelden ten tijde van de ontvangst van de aanvraag, in voldoende mate ruimte moet zijn aangebracht en in stand worden gehouden op eigen terrein voor:

a. het parkeren van auto's;

b. het laden of lossen van goederen."

Artikel 10, lid 10.2, van de planregels luidt:

"Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.1 overeenkomstig de afwijkingsmogelijkheden die zijn vastgelegd in de in dat lid bedoelde "Beleidsregels parkeernormen"."

6.3.    Voor de horecafunctie hanteert de raad 8 parkeerplaatsen per 100 m2 bedrijfsvloeroppervlak (hierna: bvo). De met het plan mogelijk gemaakte horecafunctie heeft een bvo van 830 m2. De parkeerbehoefte bedraagt volgens de raad derhalve 67 parkeerplaatsen. Blijkens de aanduiding (p) op de verbeelding mag op een groot gedeelte van het perceel worden geparkeerd. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat eveneens aan de Belgiëlaan geparkeerd kan worden en ten noorden van het plangebied ook een parkeerterrein ligt.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat voorzien kan worden in de parkeerbehoefte die door het plan wordt gegenereerd. Daarbij heeft de raad de zolder van het gebouw van ongeveer 350 m2 vanwege de constructie van de kapvorm met monumentale spanten en trekstangen op hoogten die de doorloop hinderen terecht niet als verblijfsruimte aangemerkt. Verder acht de Afdeling relevant dat ingevolge artikel 4, lid 4.5, tweede lid, van de planregels het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning kan afwijken van het bepaalde in artikel 4, lid 4.1, onder c, van de planregels en parkeren kan toestaan op plaatsen waar geen aanduiding 'parkeerterrein' is weergegeven, mits geen onevenredige aantasting van de landschappelijke inrichting ontstaat.

6.4.    Ten aanzien van het betoog dat op grond van artikel 10, lid 10.1, van de planregels de toets aan de beleidsregels ten onrechte pas wordt verricht bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of het gebruiken van gronden of bouwwerken, overweegt de Afdeling als volgt. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 9 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2837, kan de juridische waarborg dat de benodigde parkeergelegenheid wordt gerealiseerd met gebruikmaking van artikel 3.1.2, tweede lid, onder a, van het Bro, in het bestemmingsplan worden geregeld door in een bestemmingsplanregel neer te leggen dat bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen, de regel geldt dat voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd, waarbij voldoende betekent dat wordt voldaan aan de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in een gemeentelijke parkeernota. Daarbij kan ook worden geregeld dat indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging.

In het voorliggende geval heeft de raad met gebruikmaking van artikel 3.1.2, tweede lid, onder a, van het Bro in artikel 10, lid 10.1, van de planregels geregeld dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en/of het gebruiken van gronden of bouwwerken dient te zijn voorzien in voldoende parkeergelegenheid, zoals vastgesteld in de gemeentelijke "Beleidsregels parkeernormen", zoals die geldt ten tijde van de ontvangst van de aanvraag om een omgevingsvergunning. Naar het oordeel van de Afdeling was de raad, na de onder 6.3 gedane vaststelling dat voldoende parkeergelegenheid bestaat, niet gehouden de parkeerbehoefte ook te beoordelen aan de hand van de gemeentelijke "Beleidsregels parkeernormen", zoals Stichting Spaarne kennelijk wenst.

Het betoog faalt.

Strijd met het beginsel van "détournement de procedure"

7.    [appellant sub 2] voert aan dat het bestemmingsplan in strijd met het beginsel van "détournement de procedure" is vastgesteld. Hij betoogt dat de raad het bestemmingsplan alleen maar heeft vastgesteld om de verkoopbaarheid van de watermeterfabriek te bevorderen. Ter zitting heeft [appellant sub 2] in dit verband verwezen naar uitlatingen van de wethouder en een aantal raadsleden over de verkoop van de watermeterfabriek.

7.1.    Met dit bestemmingsplan heeft de raad een actueel juridisch-planologisch kader bepaald voor het perceel aan de Noord-Schalkwijkerweg 117 te Haarlem, gebruik makend van zijn bevoegdheid als omgeschreven in overweging 4. Anders dan [appellant sub 2] suggereert, bestaat er geen andere, met meer waarborgen omklede besluitvormingsprocedure.

In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen grondslag voor de conclusie dat het besluit is genomen in strijd met enig ander rechtsbeginsel.

Het betoog faalt.

Conclusie

8.    De beroepen zijn ongegrond.

9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. F.D. van Heijningen en mr. A. ten Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.

w.g. Van Diepenbeek    w.g. Sparreboom
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2019

191-195-889.