Uitspraak 201806031/1/A3


Volledige tekst

201806031/1/A3.
Datum uitspraak: 1 mei 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Heerlen,

tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 11 juni 2018 in zaak nr. 17/2020 in het geding tussen:

[appellant]

en

de burgemeester van Heerlen.

Procesverloop

Bij besluit van 16 februari 2017 heeft de burgemeester [appellant] onder aanzegging van bestuursdwang gelast zijn woning aan de [locatie] te Heerlen met ingang van 1 maart 2017 te sluiten voor de duur van twaalf maanden.

Bij besluit van 3 juli 2017 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 11 juni 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 maart 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.J. Patelski, advocaat te Maastricht, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. H.J.A. Bertholet, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellant] was huurder van de woning aan de [locatie] te Heerlen. Naar aanleiding van een melding van een buurtbewoner is de politie op 9 januari 2017 in de woning binnengetreden. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 10 januari 2017 blijkt dat de politie tijdens de huiszoeking een ploertendoder, een vouwmes, vier gripzakjes, 29 gram netto amfetamine en 156 gram netto hennep in de woning heeft aangetroffen. Hierin heeft de burgemeester aanleiding gezien de woning op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet te sluiten voor de duur van twaalf maanden.

Gronden hoger beroep

2.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester in redelijkheid tot sluiting van de woning voor de duur van twaalf maanden heeft kunnen overgaan. [appellant] voert daartoe aan dat de aangetroffen drugs niet voor handel bestemd waren. Uit de informatie van de politie blijkt niet dat sprake was van feitelijke handel in drugs, van enige bekendheid van de woning als drugspand of van drugsgerelateerde overlast, zodat er ook geen noodzaak was een loop naar de woning eruit te halen. De politie was ter plekke vanwege geluidsoverlast die hij veroorzaakte. Hij heeft zijn woning verloren en is geconfronteerd met een huurvordering van € 8.556,80, te vermeerderen met de wettelijke rente. De kantonrechter heeft die vordering toegewezen en hem ook veroordeeld tot vergoeding van proceskosten tot een bedrag van € 1.074,01. Aangezien hij een bijstandsuitkering heeft, kan hij deze bedragen niet betalen. De omstandigheden in dit geval moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) die meebrengen dat de gevolgen van de sluiting onevenredig zijn in verhouding tot de doelen die de burgemeester met zijn beleidsregels beoogt te dienen. Ook gelet op de uitspraken van de Afdeling van 29 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3251, en 24 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3482, heeft de burgemeester de bijzondere omstandigheden van dit geval onvoldoende in aanmerking genomen, aldus [appellant].

Wettelijk kader

3.    Artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet luidde in 2017: "De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is."

Amfetamine staat op lijst I, betreffende harddrugs. Hennep staat op lijst II, betreffende softdrugs.

Ter uitvoering van de bevoegdheid van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet heeft de burgemeester beleidsregels vastgesteld die zijn neergelegd in het "Handhavingsbeleid drugs- en overige (woon)overlast" (hierna: de Beleidsregels).

Paragraaf 3.2, tweede alinea, eerste zin, van de Beleidsregels luidt: "Bij constatering van verkoop, aflevering, verstrekking of daartoe aanwezig hebben van middelen als bedoeld in artikel 2 Opiumwet (harddrugs) vanuit een locatie die onder het bereik van artikel 13b Opiumwet valt wordt deze locatie zonder waarschuwing voor de duur van twaalf maanden gesloten."

Artikel 4:84 van de Awb luidt: "Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen."

Oordeel Afdeling

4.    Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 11 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2362, heeft overwogen, is artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet naar zijn tekst niet van toepassing bij de enkele aanwezigheid van een hoeveelheid drugs in een pand. Gezien de woorden "daartoe aanwezig" moeten de drugs met een bepaalde bestemming aanwezig zijn, dat wil zeggen voor verkoop, aflevering of verstrekking. Als uitgangspunt kan worden aanvaard dat bij aanwezigheid van meer dan 0,5 gram harddrugs of 5,0 gram softdrugs, de door het openbaar ministerie gehanteerde grenzen voor eigen gebruik, de aangetroffen drugs in beginsel geacht worden deels of geheel bestemd te zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van de rechthebbende op het pand om het tegendeel aannemelijk te maken. Indien het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is de burgemeester ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd om voor het pand een last onder bestuursdwang op te leggen. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat de aangetroffen hoeveelheden amfetamine en hennep neerkomen op netto 58 respectievelijk 31,2 keer de maximale gebruikershoeveelheid. [appellant] heeft zijn stelling dat de drugs, ondanks de hoeveelheid, een andere bestemming hadden dan verkoop, aflevering of verstrekking, niet met bewijs onderbouwd en daarom niet aannemelijk gemaakt. Derhalve heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de burgemeester op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd was om voor de woning een last onder bestuursdwang op te leggen.

De last tot sluiting voor de duur van twaalf maanden is in overeenstemming met paragraaf 3.2 van de Beleidsregels. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4209, is het in die paragraaf neergelegde beleid niet onredelijk. Daarbij is van belang dat de burgemeester heeft uiteengezet dat de handel in en het gebruik van drugs in Heerlen een groot probleem vormen en dat, indien in of vanuit een woning drugs worden verhandeld of daarin ten behoeve van handel aanwezig zijn, sluiting van de woning voor de duur van twaalf maanden in het algemeen noodzakelijk is om de woning te onttrekken aan het drugscircuit en een aantrekkelijk woon- en vestigingsklimaat te herstellen. In de Beleidsregels staat in dit verband dat de harde aanpak die de burgemeester sinds 2008 heeft gehanteerd, succes bleek te hebben. Dit succes zal niet vanzelfsprekend blijven als niet alert gebleven en opgetreden wordt tegen drugs, straathandel en drugspanden, want ook nu nog wordt in Heerlen overlast ondervonden van drugsgebruikers en blijven panden van waaruit in drugs wordt gehandeld nog steeds in delen van stad de sfeer bepalen, aldus de Beleidsregels.

Dat de last tot sluiting voor de duur van twaalf maanden in overeenstemming is met de Beleidsregels, betekent niet zonder meer dat de burgemeester in redelijkheid daartoe heeft kunnen besluiten. De burgemeester dient eveneens te beoordelen of de gevolgen van een sluiting wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot het doel van de sluiting. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2840, dient de burgemeester alle omstandigheden van het geval in zijn beoordeling te betrekken en te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb die maken dat het handelen overeenkomstig de Beleidsregels gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de Beleidsregels te dienen doelen. De Afdeling is van oordeel dat de door [appellant] aangevoerde omstandigheden niet meebrengen dat het handelen overeenkomstig de Beleidsregels onevenredig is. Daarbij is van belang dat de aangetroffen hoeveelheden hard- en softdrugs de maximale gebruikershoeveelheden ruim overschrijden en dat ook wapens zijn aangetroffen. Daarnaast is van belang dat [appellant] verantwoordelijk is voor de situatie die tot de sluiting heeft geleid. Dat geen drugsgerelateerde overlast of feitelijke drugshandel ter plaatse zou zijn geconstateerd, doet geen afbreuk aan de noodzaak van de last. Gelet op hetgeen in de woning is aangetroffen, mocht immers worden aangenomen dat de woning een rol vervulde binnen de keten van drugshandel. De vergelijking met de uitspraken van de Afdeling van 29 november 2017 en 24 oktober 2018 gaat alleen al daarom niet op, omdat die uitspraken de situatie betreffen waarin in een woning 7,8 gram bruto hennep was aangetroffen. Ten overvloede wordt overwogen dat [appellant] na de sluiting een andere woning heeft gevonden.

Gezien het voorgaande, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de burgemeester in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot sluiting van de woning voor de duur van twaalf maanden. Het betoog faalt.

Conclusie

5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

Proceskosten

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, griffier.

w.g. Van der Beek-Gillessen    w.g. De Vries
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2019

582-893.