Uitspraak 201800273/2/R2


Volledige tekst

201800273/2/R2.
Datum uitspraak: 25 april 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker], wonend te Sint-Oedenrode, gemeente Meierijstad,

en

de raad van de gemeente Meierijstad,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 9 november 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Sint-Oedenrode Noord, [locatie 1]" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.
Voorts heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [belanghebbende A] en [belanghebbende B] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 april 2018, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. R.J. Haakmeester, advocaat te Heesch, en de raad, vertegenwoordigd door J.C.A.M. den Otter, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting gehoord [belanghebbende A] en [belanghebbende B], beiden bijgestaan door mr. A.A.M. van der Aa.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2. Het bestemmingsplan voorziet in twee woningen op het perceel [locatie 1]. Het beroep van [verzoeker] richt zich met name tegen de bouw van de achterste van de twee woningen op het perceel en de ontsluiting daarvan. Nu is op de achterzijde van het perceel een schuur aanwezig. [verzoeker] vreest dat de bouw van een tweede woning negatieve gevolgen heeft voor zijn woon- en leefklimaat.

3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De voorzieningenrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De voorzieningenrechter stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

4. [verzoeker] betoogt dat de raad ten onrechte zonder een onderliggende, structureel ingestoken, visie heeft besloten om mee te werken aan zogenoemde tweedelijnsbebouwing achter de bestaande lintbebouwing. In het verleden was het gemeentebestuur altijd gekant tegen dergelijke tweedelijnsbebouwing. Dat in dit geval toch medewerking is verleend aan de totstandkoming van dergelijke bebouwing acht [verzoeker] blijk geven van willekeurig bestuur. De ontsluiting van die woning zal bovendien plaatsvinden over een toegangsweg op een plaats die [verzoeker] veel overlast zal geven. Ook acht hij het onjuist dat met de vaststelling van het plan de illegale bewoning van de bestaande schuur wordt gelegaliseerd.

[verzoeker] betoogt verder dat aan het plan onvoldoende bodemonderzoek ten grondslag ligt, terwijl ter plaatse mogelijk asbest en andere vervuiling aanwezig is. Daarnaast acht hij het onjuist dat aan de eigenaar van het betreffende perceel een lagere financiële bijdrage wordt gevraagd om ter plaatse te mogen bouwen dan aan anderen die nieuwbouw willen oprichten.

5. De raad heeft uiteengezet dat de bestaande, legaal gebouwde schuur aan de achterzijde van het perceel [locatie 1] zal worden verbouwd tot een woning. Voorheen was aan de grond waarop de schuur is gebouwd de bestemming "Bedrijf" en de nadere aanduiding "hoveniersbedrijf" toegekend. Het perceel ligt in de kern van Sint Oedenrode, binnen bestaand stedelijk gebied en de bouw van de woning past in de gemeentelijke woningprogrammering voor 2014-2024. Het opheffen van de voorheen ter plaatse aanwezige bedrijfsbestemming past in het streven van de raad naar ruimtelijke kwaliteitswinst en het benutten van een locatie in bestaand stedelijk gebied in het kader van een zuinig ruimtegebruik.

6. De voorzieningenrechter ziet voorshands in het door [verzoeker] gestelde geen aanleiding om te oordelen dat het plan niet past binnen het door de raad gevoerde ruimtelijke beleid. [verzoeker] heeft geen concreet gemeentelijk beleidsstuk genoemd waarmee het bestreden besluit in strijd is. Voorts valt niet in te zien dat de door de raad gegeven motivering om in te stemmen met de vervanging van een bestaande, voor bedrijfsmatige doeleinden bestemde, schuur door een woning, een onvoldoende ruimtelijke afweging vormt, zeker waar sprake is van woningbouw binnen bestaand stedelijk gebied. Over de bij het plan mogelijk gemaakte ontsluiting voor de voorziene woning overweegt de voorzieningenrechter dat niet aannemelijk is dat deze wijze van ontsluiting tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van [verzoeker] zal leiden. Daarbij is van belang dat de ontsluiting van de te bouwen woning niet direct langs de woning van [verzoeker] loopt maar op een afstand van ongeveer 20 m daarvandaan ligt; op het tussengelegen stuk grond ligt ook de ontsluiting van de woning van [verzoeker]. Overigens gaat het hier om een bestaande ontsluiting waarover voorheen verkeer ten behoeve van bedrijfsmatig gebruik van de schuur kon plaatsvinden. Over de omstandigheid dat ter plaatse sprake zou zijn van illegale bewoning overweegt de voorzieningenrechter dat, wat er ook zij van de juistheid van hetgeen [verzoeker] hier over heeft gesteld, het de raad vrij staat om, na afweging van alle betrokken belangen, een plan vast te stellen waarin bestaand gebruik als zodanig wordt bestemd.

7. Over de in de bodem van het plangebied mogelijk aanwezige vervuiling overweegt de voorzieningenrechter dat de aanwezigheid van verontreinigingen in de bodem, de noodzaak van sanering van verontreinigde locaties en de wijze waarop deze saneringen moeten worden uitgevoerd, zijn geregeld in afzonderlijke wetgeving met eigen procedures, die thans niet ter beoordeling staan. Daaraan doet niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen indien en voor zover de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de aanwezige bodemverontreiniging aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Naar de aanwezigheid van bodemverontreiniging is in opdracht van [belanghebbende A] onderzoek verricht, naar aanleiding waarvan onderzoeksbureau Milon B.V. op 29 december 2015 het rapport "verkennend bodemonderzoek aan de [locatie 1] te Sint-Oedenrode" heeft uitgebracht. Bij het onderzoek is in de puinverharding asbesthoudend materiaal aangetroffen. Daarna heeft dit bureau vervolgonderzoek verricht en op 20 juli 2016 het rapport "nader asbestonderzoek aan de [locatie 2]" uitgebracht. Vervolgens heeft, zo heeft de raad uiteengezet, een sanering plaatsgevonden, waarbij is geconstateerd dat de asbesthoudende laag niet onder de schuur doorloopt. De inspectie Leefomgeving en Transport heeft vervolgens te kennen gegeven dat de sanering naar behoren heeft plaatsgevonden. In de schuur was een kleinschalig cateringbedrijf gevestigd waarbij, zo stelt de raad, geen bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden. Er is ter plaatse nooit een bedrijfsmatige garage met bijbehorende apparatuur en voorzieningen gevestigd geweest.

Gelet op het voorgaande, heeft de raad zich naar voorlopig oordeel in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aanwezige bodemverontreiniging op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

8. Over de door [verzoeker] gestelde lagere financiële vergoeding die aan de initiatiefnemers zou zijn opgelegd overweegt de voorzieningenrechter dat - daargelaten of dit aan de orde kan komen bij de beoordeling van een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan - de raad heeft ontkend dat aan de initiatiefnemers een lagere bijdrage is gevraagd dan aan anderen in een gelijke situatie. [verzoeker] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het door de raad gestelde onjuist is. Reeds hierom faalt het betoog van [verzoeker] op dit punt.

9. In hetgeen [verzoeker] heeft aangevoerd ziet de voorzieningenrechter gelet op het vorenstaande geen aanleiding voor het oordeel dat onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, griffier.

w.g. Kranenburg w.g. Matulewicz
voorzieningenrechter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2018

45.