Uitspraak 201800753/1/R3


Volledige tekst

201800753/1/R3
Datum uitspraak: 5 december 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellante B], beiden wonend te Delft,

en

de raad van de gemeente Delft,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 november 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Reinier de Graafweg" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellante B] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 oktober 2018, waar [appellant A], bijgestaan door mr. T. van der Weijde, rechtsbijstandverlener te Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door mr. D.J.T. van Rees, ing. C.A. Beekhuis en ing. D.R.F. Polman, zijn verschenen.

Overwegingen

Intrekking

1. Ter zitting is het beroep, voor zover ingesteld door [appellante B], ingetrokken.

Inleiding

2. Het plan voorziet in de aanpassing van de Reinier de Graafweg teneinde deze geschikt te maken als nieuwe westelijke ontsluitingsroute van Delft.

3. [appellant A] woont aan de [locatie] te Delft. De tuin van de [locatie] grenst aan het plangebied. [appellant A] kan zich niet met het besluit verenigen omdat hij vreest voor ernstige geluidhinder en onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat.

Besluit hogere waarden

1. Voor zover [appellant A] in dit beroep gronden heeft aangevoerd die betrekking hebben op het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Delft van 11 oktober 2017 tot vaststelling van hogere waarden overweegt de Afdeling dat die gronden in deze procedure niet inhoudelijk kunnen worden besproken. De Afdeling wijst erop dat die gronden zijn besproken in de uitspraak van de Afdeling van heden, ECLI:NL:RVS:2018:3915, waarbij de Afdeling uitspraak heeft gedaan op het beroep dat [appellant A] tegen het besluit van 11 oktober 2017 heeft ingesteld.

Toetsingskader

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Verkeersintensiteit

2. [appellant A] betoogt dat de raad is uitgegaan van een te lage verkeersintensiteit op de Reinier de Graafweg. Daartoe voert [appellant A] aan dat uit verkeerscijfers van Rijkswaterstaat volgt dat de verkeersintensiteiten op de A4 in 2017 al 8% hoger lagen dan waarvan is uitgegaan in het Tracébesluit "A4 Delft Schiedam" (hierna: het Tracébesluit) voor het jaar 2020. De raad heeft hier bij het bepalen van de verkeersintensiteit op de Reinier de Graafweg ten onrechte geen rekening mee gehouden, aldus [appellant A].

Daarnaast voert [appellant A] aan dat de raad van de gemeente Midden-Delfland in het op 15 juli 2014 vastgestelde bestemmingsplan "Zuidhoornseweg" - dat voorziet in de nieuwe verbindingsweg die loopt van de gemeentegrens tussen Delft en Midden-Delfland tot de A4 - is uitgegaan van een hogere verkeersintensiteit dan de raad van de gemeente Delft. Ter zitting heeft [appellant A] toegelicht dat de verkeersintensiteit van 19.750 voertuigen aan de gemeentegrens tussen Delft en Midden-Delfland waar de raad in het bestemmingsplan "Reinier de Graafweg" van is uitgegaan voor het jaar 2025 hem niet aannemelijk voorkomt, gelet op het aantal van 35.290 voertuigen op het viaduct over de A4 waar in het bestemmingsplan "Zuidhoornseweg" van is uitgegaan.

2.1. De raad heeft de verkeersintensiteiten voor het referentiejaar 2025 berekend met het eigen verkeersmodel Visum. De raad bevestigt dat de verkeersintensiteiten van en naar de A4 relevant zijn voor de verkeersintensiteit op de Reinier de Graafweg, omdat de Reinier de Graafweg via de nieuwe Zuidhoornseweg in Midden-Delfland wordt verbonden met de A4. In het model Visum is daarmee rekening gehouden, aldus de raad.

Ten aanzien van de stelling van [appellant A] dat de verkeersintensiteiten op de A4 in 2017 al 8% hoger lagen dan waarvan is uitgegaan in het Tracébesluit voor het jaar 2020 overweegt de Afdeling als volgt. De raad stelt onder verwijzing naar een vergelijking tussen de prognoses uit het Tracébesluit voor het jaar 2020 met de door Rijkswaterstaat gemeten intensiteiten voor de jaren 2016 en 2017 dat de gemeten intensiteiten op de wegvakken in de omgeving van de afslag Midden-Delfland in het jaar 2017 de prognoses voor het jaar 2020 niet met 8% overschrijden. [appellant A] heeft zijn stelling in het beroepschrift noch ter zitting inzichtelijk gemaakt. Daarbij betrekt de Afdeling dat [appellant A] ter zitting heeft aangegeven de meetresultaten van Rijkswaterstaat niet te bestrijden. Gelet hierop ziet de Afdeling in hetgeen [appellant A] in zoverre naar voren heeft gebracht geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de door de raad berekende verkeersintensiteiten op de Reinier de Graafweg.

Wat betreft de stelling van [appellant A] dat het aantal van 19.750 voertuigen aan de gemeentegrens tussen Delft en Midden-Delfland hem gelet op het aantal van 35.290 voertuigen op het viaduct over de A4 niet aannemelijk voorkomt, overweegt de Afdeling als volgt. De raad heeft er ter zitting op gewezen dat slechts een deel van de voertuigen op het viaduct zich naar de Reinier de Graafweg begeeft. De overige voertuigen takken af richting Westland, Schipluiden en de Harnaschpolder, aldus de raad. Onder verwijzing naar het door Arcadis Nederland BV uitgevoerde onderzoek "Verkeerstoets Hooipolderweg" van 12 maart 2014 dat ten grondslag ligt aan het bestemmingsplan "Zuidhoornseweg", stelt de raad dat de intensiteiten op de relevante wegvakken in het bestemmingsplan "Zuidhoornseweg" niet hoger maar juist lager zijn dan waarvan in het bestemmingsplan "Reinier de Graafweg" is uitgegaan. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat er in het bestemmingsplan "Zuidhoornseweg" van wordt uitgegaan dat 18.000 van de 35.290 voertuigen over de Reinier de Graafweg rijden. Dat in het bestemmingsplan "Reinier de Graafweg" is uitgegaan van 19.750 in plaats van 18.000 voertuigen, verklaart de raad doordat de gemeente Midden-Delfland uitgaat van een ander verkeersmodel en de berekeningen zien op andere jaartallen. Deze toelichting van de raad komt de Afdeling aannemelijk voor. Ook in hetgeen [appellant A] in zoverre naar voren heeft gebracht ziet de Afdeling geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de door de raad berekende verkeersintensiteiten op de Reinier de Graafweg.

De betogen falen.

Luchtkwaliteit

3. [appellant A] betoogt dat niet vaststaat dat in het onderzoek naar de luchtkwaliteit is uitgegaan van de juiste gegevens, gelet op de zogenoemde ‘sjoemelsoftware’ van verschillende automerken.

3.1. De raad stelt dat hij bij het onderzoek naar luchtkwaliteit moet uitgaan van vastgestelde emissiefactoren die jaarlijks worden geactualiseerd. De emissiefactoren worden berekend door TNO waarbij gebruik wordt gemaakt van de meest recente inzichten en praktijkmetingen op de weg. Het is volgens de raad dan ook niet zo dat er bij de vastgestelde emissiefactoren waarvan hij moet uitgaan geen rekening is gehouden met de effecten van ‘sjoemelsoftware’.

3.2. Ten behoeve van de vaststelling van het plan heeft de raad een luchtkwaliteitonderzoek laten verrichten, waarvan de resultaten zijn neergelegd in het rapport "Reconstructie Reinier de Graafweg Delft. Onderzoek luchtkwaliteitseisen" van 31 augustus 2016 uitgevoerd door DPA Cauberg-Huygen (hierna: het luchtkwaliteitrapport).

3.3. Artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer (hierna: de Wm) luidt:

"Bestuursorganen maken bij de uitoefening van een in het tweede lid bedoelde bevoegdheid of toepassing van een daar bedoeld wettelijk voorschrift, welke uitoefening of toepassing gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, gebruik van een of meer van de volgende gronden en maken daarbij aannemelijk:

a. dat een uitoefening of toepassing, rekening houdend met de effecten op de luchtkwaliteit van onlosmakelijk met die uitoefening of toepassing samenhangende maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit, niet leidt tot het overschrijden, of tot het op of na het tijdstip van ingang waarschijnlijk overschrijden, van een in bijlage 2 opgenomen grenswaarde."

3.4. Op grond van artikel 66, aanhef en onder c en d, van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 worden de emissiefactoren per voertuigkilometer waarmee gerekend moet worden ieder jaar vastgesteld. Voor zover [appellant A] aanvoert dat in het luchtkwaliteitrapport ten onrechte geen rekening is gehouden met de gevolgen van het gebruik van ‘sjoemelsoftware’, overweegt de Afdeling dat de raad in het kader van de toepassing van artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wm verplicht was om de uitgangspunten te gebruiken die door de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 zijn voorgeschreven. In hetgeen [appellant A] aanvoert ziet de Afdeling mede gelet op de toelichting die de raad hierover heeft gegeven dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat in het luchtkwaliteitrapport los van die uitgangspunten met dit aspect rekening had moeten worden gehouden. Het betoog faalt.

Belangenafweging

4. [appellant A] voert aan dat de raad het belang van de instandhouding van een gunstig woon- en leefklimaat van omwonenden onvoldoende in de besluitvorming heeft betrokken. Volgens [appellant A] wordt zijn woon- en leefklimaat onaanvaardbaar aangetast. In dat kader voert [appellant A] aan dat er bij het onderzoek naar de gevolgen van het plan onvoldoende rekening is gehouden met de gezondheidsrisico’s die gepaard gaan met het wonen langs een drukke weg en het verhogen van de verkeersintensiteit.

4.1. De raad stelt dat uit de verrichte onderzoeken, waaronder het geluid- en luchtkwaliteitonderzoek, volgt dat aan alle grenswaarden wordt voldaan. De concentraties stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) blijven ruim onder de grenswaarden en de toename van deze concentraties is zeer beperkt. Wat betreft geluidbelasting geldt voor de woning van [appellant A] dat slechts sprake is van een beperkte toename, aldus de raad.

Daarnaast voert de raad aan dat de negatieve gevolgen voor het woon- en leefklimaat zo veel mogelijk worden beperkt door de gekozen inrichting van de weg waarbij het fietspad, voetpad en de groene berm aan de kant van de woningen zijn gesitueerd en ten opzichte van de huidige situatie een grotere afstand wordt gehanteerd tussen de woningen en de rijbaan. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat hij er in verband met de verkeersveiligheid voor heeft gekozen de busbaan niet tussen de woningen aan de Reinier de Graafweg en de rijbaan in te passen maar in plaats daarvan te situeren aan de kant van het ziekenhuis aan de overzijde van [locatie]. Voorts heeft de raad er ter zitting op gewezen dat ten aanzien van de woning van [appellant A] een verplichting bestaat tot het treffen van isolatiemaatregelen.

4.2. In hetgeen door [appellant A] is aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad diens belang onvoldoende bij de besluitvorming heeft betrokken. Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat. Het betoog faalt.

Conclusie

1. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, griffier.

w.g. Kramer w.g. Kuipers
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 5 december 2018

271-896.