Uitspraak 201706689/1/R6


Volledige tekst

201706689/1/R6
Datum uitspraak: 21 november 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellante sub 1], waarvan de maten zijn [maat a] en [maat b], gevestigd te Huissen, gemeente Lingewaard,
2. [appellant sub 2], wonend te Bemmel, gemeente Lingewaard;
3. [appellant sub 3], wonend te Haalderen, gemeente Lingewaard,
4. [appellant sub 4 a] en [appellante sub 4 b] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 4]), beiden wonend te Bemmel, gemeente Lingewaard,
appellanten,

en

provinciale staten van Gelderland,
verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 28 juni 2017 hebben provinciale staten het inpassingsplan "N839 Bemmel - Huissen (gemeente Lingewaard)" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] beroep ingesteld.

Provinciale staten hebben een verweerschrift ingediend.

[appellante sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] en provinciale staten hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaken ter zitting behandeld op 28 augustus 2018, waar
[appellante sub 1], vertegenwoordigd door [maat a], [maat b] en [gemachtigde], [appellant sub 2], bijgestaan door [gemachtigde], [appellant sub 3], [appellant sub 4], bijgestaan door [gemachtigde a], [gemachtigde b] en [appellant sub 3], en provinciale staten, vertegenwoordigd door ing. C.J. Rotteveel, ir. R.L.M. Westerhof, ing. W.A. Schuur, ing. A.C. Kramer-van Kraaij, drs. M. den Hertog, mr. C.E. Barnhoorn (advocaat te Den Haag) en mr. E.C.M. Schippers (advocaat te Den Haag) zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting gehoord het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard, vertegenwoordigd door drs. F. Mulder en E.P.H. Weijde-Leenders, en DELA, vertegenwoordigd door [gemachtigde], mr. T.F.M. Wijgergans (advocaat te Eindhoven) en mr. J.C.W. van Eekeren (advocaat te Eindhoven).

Overwegingen

1. Het inpassingsplan is onder andere vastgesteld met het oog op het zogeheten ViA15-project, waarbij de A15 oostwaarts zal worden doorgetrokken. In het kader van dit project beoogt de provincie ook de bereikbaarheid van een aantal aansluitende wegen, waaronder de N839, te verbeteren. Verder zijn er behalve het ViA15-project ook andere ontwikkelingen, zoals de ontwikkeling van bedrijventerreinen Houtakker (bij Bemmel) en Pannenhuis (bij Huissen) en groeiende mobiliteit aanleiding geweest voor het voorzien in de wegverbreding.

2. Het plan voorziet in een aantal maatregelen aan de provinciale weg N839 tussen Bemmel en Huissen. Deze weg ligt aan het huidige einde van de A15. Ten noorden van de kruising met de A15 heet de N839 Karstraat en ten zuiden daarvan Van Elkweg. Het plangebied bestaat uit twee losliggende delen, waarvan het ene een deel van de Karstraat omvat en het andere een deel van de Van Elkweg. Het deel dat de Karstraat omvat begint op 230 m ten noorden van de huidige kruising met de A15 en eindigt bij een rotonde waar de Karstraat en de Nijverheidstraat bij elkaar komen. Deze rotonde ligt ongeveer 100 m ten noordoosten van de Linge. Direct ten zuiden van de Linge ligt de Lingewal, die toegang biedt tot agrarische gronden ten westen van de Karstraat.

Het andere deel van het plangebied omvat het stuk van de Van Elkweg dat op 150 m ten zuiden van de kruising met de A15 begint en eindigt ongeveer 1.100 m ten zuidoosten daarvan bij de rotonde. Dit deel van de N839 heet de Van Elkweg en passeert binnen dit deel van het plangebied Bemmel aan de oostkant en de buurtschap Baal aan de westkant. Het deel van de Van Elkweg dat binnen dit deel van het plangebied valt is 1.100 m lang en stopt bij een rotonde waar de Baalsestraat, de Van Elkweg en de Van Nispenlaan samenkomen. De Baalsestraat voert via de buurtschap Baal en takt in het noorden aan op de Karstraat waardoor de buurtschap vanaf twee kanten bereikbaar is. Indien de A15 oostwaarts wordt doorgetrokken, zal de Baalsestraat worden doorsneden en niet meer kunnen aansluiten op de Karstraat. Om die reden is voorzien in de eerder genoemde ontsluitingsweg.

3. Het plan maakt het mogelijk om diverse aanpassingen aan de N839 en aanliggende wegen uit te voeren. De N839 wordt verbreed van 2 x 1 naar 2 x 2 rijstroken en er zal ten zuiden van de huidige kruising A15-N839 een weg tussen de Van Elkweg en de Baalsestraat worden aangelegd om de buurtschap Baal te ontsluiten. Aan de westzijde van de kruising van de Van Elkweg en de Baalsestraat, zal een bedrijventerrein genaamd Houtakker worden ontwikkeld. Dit bedrijventerrein wordt ook ontsloten op de hiervoor genoemde kruising. Voorts voorziet het plan in een tweerichtingsfietspad aan de westkant van de N839. Om deze ontwikkelingen mogelijk te maken is de bestemming "Verkeer" toegekend aan de genoemde bestaande delen van de Karstraat en de Van Elkweg en aan enkele stroken grond direct naast die wegen. Ook is aan een strook grond op een agrarisch perceel de bestemming "Verkeer" toegekend om de ontsluitingsweg naar Baal mogelijk te maken.

De beroepen van [appellant sub 3] en [appellant sub 4]

4. [appellant sub 3] exploiteert onder andere op een perceel aan de oostkant van de Karstraat een akkerbouw- en fruitteeltbedrijf. Direct langs de weg staat een boomgaard, die voor het grootste deel op haar perceel staat.

[appellant sub 4] exploiteert aan weerskanten van de Karstraat en aan de oostzijde van de Van Elkweg een agrarisch bedrijf, bestaande uit akkerbouw en fruitteelt. Op haar perceel aan de oostkant van de Karstraat staat het resterende deel van de hierboven genoemde boomgaard.

Onjuistheid plantoelichting

5. [appellant sub 3] en [appellant sub 4] betogen dat in de plantoelichting ten onrechte is vermeld dat er geen agrarische percelen zullen worden doorsneden. Dit is onjuist, aangezien het perceel van [appellant sub 4] aan de oostkant van de Van Elkweg zal worden doorsneden door de nieuwe ontsluitingsweg.

5.1. De toelichting op het bestemmingsplan is niet bindend. Dat ten onrechte is vermeld dat geen perceel wordt doorsneden, kan daarom niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Het betoog faalt.

Aanleg ontsluitingsweg

6. [appellant sub 4] en [appellant sub 3] kunnen zich niet verenigen met het plan voor zover dat voorziet in de nieuwe ontsluitingsweg. De doorsnijding van het agrarische perceel daar zal een verlies van teeltoppervlakte met zich brengen. Ook ontstaat schade doordat meer wendingen van landbouwmachines nodig zijn. Zij betogen verder dat de gekozen ontsluiting niet nodig is. Baal wordt volgens hen nu al voldoende ontsloten via de zuidoostelijke kant met aansluitingen op de Van Elkweg. Ook kunnen met kleine aanpassingen in de ligging van de Baalsestraat minder ingrijpende alternatieven worden gevonden voor de ontsluiting van de buurtschap. Ook bestaan er geen planologische uitbreidingsmogelijkheden voor de agrariërs in het gebied en is er geen bevolkingsgroei in de omgeving te verwachten. Tot slot stellen zij dat provinciale staten niet hebben onderzocht of het aantal landbouwvoertuigen in verhouding tot het overige verkeer op de Van Elkweg aanleiding geeft om een ontsluitingsweg aan te leggen. Daarbij wijzen zij erop dat de N839 2 x 2 rijstroken krijgt en dat landbouwverkeer dus kan worden ingehaald waarmee de verkeersdoorstroming niet in gevaar komt. De doorstroming op de Van Elkweg wordt volgens hen bovendien toch gehinderd, omdat in de eindsituatie binnen een afstand van 1 km vijf sets stoplichten aanwezig zijn.

6.1. Provinciale staten stellen dat als de A15 wordt doorgetrokken de Baalsestraat zonder de ontsluitingsweg niet vanuit noordelijke richting bereikbaar is. Volgens hen is dit niet wenselijk omdat landbouwverkeer uit noordelijke richting dan 1,2 km langer gebruik moet maken van de Van Elkweg. Ongeacht de hoeveelheid landbouwverkeer op de Van Elkweg, achten zij dit soort verkeer op de provinciale weg onwenselijk en dit soort verkeer moet zo veel mogelijk worden voorkomen. De alternatieven die appellanten hebben aangedragen nemen dit probleem niet weg, aldus provinciale staten.

6.2. Niet in geschil is dat landbouwverkeer vanuit het noorden gebruik maakt van de Van Elkweg. De Afdeling acht het standpunt van provinciale staten dat, om de verkeersveiligheid en de doorstroming op de N839 te bevorderen, landbouwverkeer zo veel mogelijk geweerd moet worden van de provinciale weg niet onredelijk. Over het onderzoek naar de intensiteiten overweegt de Afdeling dat provinciale staten, gezien hun uitgangspunt dat landbouwverkeer hoe dan ook zo veel mogelijk geweerd moet worden van de N839, eveneens in redelijkheid kunnen afzien van een onderzoek naar de precieze hoeveelheid (landbouw)verkeer op de Van Elkweg. De precieze verhouding tussen het landbouwverkeer en het overige verkeer is gezien dat uitgangspunt niet van belang. Verder hebben provinciale staten in redelijkheid kunnen afzien van de aangedragen alternatieven, aangezien met geen van die alternatieven wordt voorkomen dat landbouwverkeer uit noordelijke richting over een grotere afstand gebruik maakt van de Van Elkweg. Over het verlies van teeltoppervlakte en de hinder voor de landbouwmachines, overweegt de Afdeling dat aannemelijk is dat de doorsnijding van het perceel hinder voor [appellant sub 4] oplevert bij het bewerken van de resterende delen van het perceel. Provinciale staten hebben zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze hinder niet opweegt tegen de belangen die zij met deze keuze dienen. Het voorgaande leidt de Afdeling tot de slotsom dat in het aangevoerde geen aanleiding ligt voor het oordeel dat provinciale staten niet in redelijkheid hebben kunnen voorzien in een ontsluitingsweg op de door hen gekozen locatie. Het betoog faalt.

Verbreding Karstraat

7. [appellant sub 3] en [appellant sub 4] kunnen zich niet verenigen met de verbreding van de Karstraat naar 2 x 2 rijstroken. Deze verbreding zal ten koste gaan van een deel van hun kersenboomgaard. Dit deel van de kersenboomgaard is noodzakelijk voor de bestuiving van de overige kersenbomen. Tot slot zal de periode waarin kersen geplukt en verkocht kunnen worden korter worden. Ook de bereikbaarheid van de boomgaard en de aangrenzende landbouwgrond zal verminderen, omdat voor de wegverbreding twee van de drie huidige inritten zullen vervallen. [appellant sub 4] wijst er op dat het laten vervallen van de uitritten in strijd is met bestaande rechten.

7.1. Provinciale staten stellen dat de kersenboomgaard voor een klein deel moet wijken voor de verbreding van de N839. De bedrijfsvoering van beide appellanten komt hierdoor echter niet in gevaar, omdat de kersenboomgaard op een relatief klein deel van de landbouwgronden staat en er genoeg landbouwgronden overblijven om de bedrijfsvoering voort te zetten. Zij wijzen er daarbij op dat [appellant sub 4] haar bedrijf voert op een grondoppervlakte van in totaal 56 ha en [appellant sub 3] op 10 ha in de omgeving. Ook bestaat voldoende ruimte rondom de overblijvende boomgaard om nieuwe kersenbomen aan te planten.

Over de in- en uitritten naar de boomgaard en de landbouwgronden stellen provinciale staten dat het doel van het plan is om deze inritten in aantal te verminderen, zodat de doorstroming op de Karstraat kan verbeteren. Van de drie inritten zullen de middelste en de zuidelijke inrit komen te vervallen. De boomgaard en naastliggende gronden van appellanten blijven bereikbaar via de in- en uitrit vlakbij het perceel Karstraat 44a en, aan de zuidkant, via de uitrit ter hoogte van het kruispunt Karstraat - Baalsestraat.

7.2. Tussen partijen is niet in geschil dat ten behoeve van de verbreding van de Karstraat ongeveer anderhalve rij bomen evenwijdig aan de weg moet worden gekapt of verplaatst. [appellant sub 4] en [appellant sub 3] hebben het standpunt van provinciale staten over de overblijvende hoeveelheid landbouwgrond en de mogelijkheid de bomen te herplanten, niet gemotiveerd bestreden. Provinciale staten hebben zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het nadeel niet opweegt tegen de belangen die zij met het plan dienen.

Over de bereikbaarheid van de boomgaard en de omliggende gronden overweegt de Afdeling dat provinciale staten het standpunt mochten innemen dat in zo min mogelijk uitritten op de provinciale weg moet worden voorzien vanwege de verkeersveiligheid en de doorstroming. Verder hebben provinciale staten inzichtelijk gemaakt dat en op welke wijze de boomgaard en de omliggende gronden van [appellant sub 4] en [appellant sub 3] na realisering van het plan kunnen worden bereikt met de overblijvende inritten. De bereikbaarheid van de boomgaard en omliggende landbouwgronden wordt niet zo belemmerd dat het plan anders had moeten worden vastgesteld. Het betoog faalt.

Marktkraam

8. [appellant sub 3] en [appellant sub 4] betogen dat door het plan hun verkoopkraam voor het fruit uit de boomgaard niet langer op de huidige plek kan worden voortgezet. Een alternatieve plek voor de kraam is volgens hen niet mogelijk.

8.1. Provinciale staten stellen dat het onwenselijk is dat de kraam op de huidige locatie, te weten direct ten zuiden van de boomgaard, blijft. Zij stellen dat verkeer ter hoogte van de huidige locatie van de kraam met hoge snelheid rijdt en onvoldoende tijd heeft om op een veilige wijze af te remmen en van de Karstraat de inrit naar de kraam op te rijden. Volgens hen bestaan er geschikte alternatieven voor de locatie van de kraam, bijvoorbeeld dichter bij de kruising met de Baalsestraat ten zuiden van de huidige locatie.

8.2. [appellant sub 3] en [appellant sub 4] exploiteren een deel van het jaar een kraam die direct langs de Karstraat wordt opgesteld. Door de wegverbreding kan de kraam niet meer op de huidige locatie worden opgesteld. Provinciale staten hebben zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de marktkraam op de huidige locatie met name uit een oogpunt van verkeersveiligheid in de toekomstige situatie niet meer wenselijk is. Verder hebben [appellant sub 3] en [appellant sub 4] het standpunt van provinciale staten dat de kraam op gronden ten zuiden van de huidige locatie kan worden geplaatst en dat ook het ter plaatse geldende bestemmingsplan in die mogelijkheid voorziet, niet gemotiveerd bestreden. Provinciale staten hebben derhalve naar het oordeel van de Afdeling na afweging van de betrokken belangen het plan op deze wijze mogen vaststellen. Het betoog faalt.

Bietenopslag

9. [appellant sub 4] betoogt dat ten behoeve van het plan haar bietenopslagplaats bij het perceel [locatie 1] zal verdwijnen. Hoewel deze bietenopslag kan worden verplaatst, kan die niet zo efficiënt en verkeersveilig benut worden als nu het geval is. Verder stelt zij dat op de percelen aan de oostkant van de Karstraat bieten worden geteeld en dat die, nu het plan niet voorziet in een oversteekplaats, niet naar de bietenopslag aan de westzijde van de Karstraat kunnen worden getransporteerd. Verder zal door de nieuwe toegangsweg naar Baal en de aansluiting op het bedrijventerrein De Houtakker het gebruik van een tweede bietenopslagplaats aan de kant van de Baalsestraat worden bemoeilijkt.

9.1. Provinciale staten stellen dat beide bietenopslagplaatsen eenvoudig te verplaatsen zijn omdat er voldoende ruimte beschikbaar is op de percelen van [appellant sub 4] nabij de huidige opslagplaatsen. De voor die percelen geldende bestemmingsplannen bieden hiervoor ook de mogelijkheid. Over het ontbreken van de oversteekmogelijkheid stellen provinciale staten dat de percelen aan de west- en oostzijde over en weer bereikbaar blijven voor landbouwverkeer. Zij stellen dat verkeer van de oostelijke gronden via de nabijgelegen kruising Karstraat - Baalsestraat naar de westelijke gronden kan rijden en daarbij gebruik kan maken van de op die kruising te plaatsen verkeerslichten. Ter zitting hebben provinciale staten voorts verklaard dat [appellant sub 4] niet alleen voor het verlies van haar gronden maar ook voor schade als gevolg van de verminderde bereikbaarheid gecompenseerd zal worden.

9.2. Gezien de huidige locaties van de bietenopslagplaatsen acht de Afdeling het aannemelijk dat het vervallen van die bietenopslagplaatsen nadelige gevolgen heeft voor de bedrijfsvoering van [appellant sub 4]. [appellant sub 4] heeft niet bestreden dat nieuwe locaties voor de bietenopslag op haar percelen kunnen worden gevonden en dat de daar geldende bestemmingsplannen bietenopslag mogelijk maken. [appellant sub 4] heeft niet onderbouwd waarom de nieuwe bietenopslagen niet verkeersveilig kunnen worden bereikt dan wel waarom het gebruik van deze nieuwe opslagplaatsen tot een zo grote belemmering van haar bedrijfsvoering leiden, dat provinciale staten het plan niet op deze wijze hadden mogen vaststellen. Verder heeft zij niet inzichtelijk gemaakt dat het gebruik maken van de kruising met verkeerslichten tot een zo grote aantasting van de bedrijfsvoering leidt, dat provinciale staten het plan niet hadden kunnen vaststellen zonder in een rechtstreekse oversteekplaats van de oostzijde naar de westzijde van de Karstraat te voorzien.

Provinciale staten hebben derhalve naar het oordeel van de Afdeling na afweging van de betrokken belangen het plan op deze wijze mogen vaststellen. Het betoog faalt.

Het beroep van [appellant sub 2]

10. [appellant sub 2] woont op het perceel [locatie 1] te Bemmel. Zijn perceel heeft een uitweg op de Karstraat. Die uitweg ligt op ongeveer 120 m ten noorden van de kruising Karstraat - Baalsestraat. Door het plan zal de rechtstreekse aansluiting op de Karstraat verdwijnen. Ter compensatie hiervan voorziet het plan in een parallelweg in zuidwestelijke richting. Verder zal het tweerichtingsfietspad tussen zijn perceel en de Karstraat worden aangelegd.

Onduidelijkheid verbeelding

11. [appellant sub 2] betoogt dat het vastgestelde plan onduidelijk is. Hij stelt dat in het ontwerp van het plan was voorzien in een parallelweg die zijn woning in noordoostelijke richting verbond met de Lingewal. Het vastgestelde plan voorziet echter alleen in een parallelweg vanaf zijn perceel in zuidwestelijke richting tot aan de afslag Karstraat - Baalsestraat. Volgens hem is hierdoor onduidelijk wat de juiste toekomstige situering van de parallelweg is. Daarmee is eveneens onduidelijk hoe het tweerichtingsfietspad dat aan de westkant van de Karstraat wordt aangelegd, precies komt te liggen.

11.1. Op de verbeelding van het vastgestelde plan is door middel van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - parallelweg" weergegeven waar de parallelweg komt te liggen. Dat in het ontwerp van het plan deze aanduiding aan andere gronden was toegekend, maakt niet dat het vastgestelde plan onduidelijk is. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - parallelweg" onduidelijk is weergegeven op de verbeelding of dat onduidelijk is waar het plan voorziet in een tweerichtingsfietspad. Dit betoog faalt.

Bereikbaarheid perceel en verkeersveiligheid

12. [appellant sub 2] stelt dat na de realisatie van het plan het niet meer mogelijk is om zijn perceel rechtstreeks vanaf de N839 te bereiken. Hij stelt dat hij hierdoor over een onaanvaardbare afstand zal moeten omrijden. Ook stelt hij dat op korte termijn op het perceel naast dat van hem een uitvaartcentrum zal worden gebouwd en dat dit verkeershinder zal opleveren op de parallelweg en bij de kruising met de Karstraat. Daarom had de variant van de parallelweg in de richting van de Lingewal moeten blijven bestaan. Verder stelt hij dat de aan te leggen parallelweg direct langs zijn perceelgrens komt te liggen en dat, vanwege de constructie van zijn toegangspoort, het moeilijker is voor vrachtwagens om zijn perceel te bereiken. Ook om die reden had het plan moeten voorzien in een parallelweg die geheel vanaf de Lingewal tot aan de kruising met de N839 loopt. Verder stelt [appellant sub 2] dat als de parallelweg als fietsstraat wordt uitgevoerd, dit verkeersveiliger is en minder ruimte in beslag neemt. Op die manier blijft zijn perceel beter bereikbaar voor vrachtwagens.

12.1. Provinciale staten stellen dat in zo min mogelijk rechtstreekse uitwegen op de provinciale weg moet worden voorzien om de doorstroming zoveel mogelijk te waarborgen. In de toekomstige situatie zal [appellant sub 2] via een nieuw aan te leggen parallelweg moeten omrijden om de N839 te bereiken. De afstanden bedragen 100 m of 400 m, afhankelijk van de richting waarin of waaruit [appellant sub 2] over de provinciale weg gaat of komt. Verder hebben provinciale staten toegelicht dat een parallelweg in noordoostelijke richting moeilijker inpasbaar is omdat dan gronden van een waterbedrijf moeten worden aangekocht en de aansluiting op de Lingewal te dicht zou komen op een bestaand kruispunt. Volgens provinciale staten biedt het plan voldoende ruimte om de parallelweg naast een vrijliggend tweerichtingsfietspad aan te leggen en het perceel van [appellant sub 2] bereikbaar te houden.

12.2. [appellant sub 2] heeft de afstanden waarover hij moet omrijden niet bestreden. Gelet op deze afstanden hebben provinciale staten in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat [appellant sub 2] in zoverre geen onaanvaardbare nadelen van het plan ondervindt als gevolg van het moeten omrijden naar de Karstraat. Voorts hebben provinciale staten aannemelijk gemaakt dat de begrenzing van de verkeersbestemming zoals die nu in het plan is voorzien, voldoende ruim is om ook de verkeersstromen van en naar het uitvaartcentrum te kunnen verwerken en het perceel van [appellant sub 2] op een verkeersveilige wijze bereikbaar te houden. Verder hebben provinciale staten na afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid een groter belang kunnen toekennen aan het niet doorkruisen van de gronden van het waterbedrijf en het niet voorzien in een extra kruising aan de Lingewal, dan aan het belang van [appellant sub 2] om rechtstreeks uit te wegen op de Lingewal. Gelet op het voorgaande acht de Afdeling de keuze van provinciale staten om het perceel van [appellant sub 2] te ontsluiten op de manier zoals die in het plan is vastgelegd, niet onredelijk. Of de parallelweg als fietsstraat zal worden aangelegd of dat het fietspad vrijliggend van de Karstraat en de parallelweg wordt aangelegd, is een kwestie van uitvoering van het plan die in deze procedure niet aan de orde kan komen. Het betoog faalt.

Verbreding naar 2 x 2 rijstroken

13. [appellant sub 2] betoogt dat het plan ten onrechte niet voorziet in een verbreding van de gehele Karstraat, tot en met de rotonde met de Nijverheidstraat. Volgens hem zal hierdoor een fuik bij de rotonde ontstaan waardoor verkeersopstoppingen optreden.

13.1. Provinciale staten stellen dat tussen de kruising Karstraat - Baalsestraat en de rotonde Nijverheidsstraat een verkeersintensiteit wordt verwacht van achtereenvolgens ongeveer 16.000 mvt/etmaal in 2024 en 18.000 in 2033. Zij stellen dat zij als vuistregel hanteren dat pas bij een intensiteit van 20.000 mvt/etmaal een verbreding naar 2 x 2 rijstroken gerechtvaardigd is. [appellant sub 2] heeft niet gemotiveerd aangegeven waarom provinciale staten niet van deze aantallen uit zouden mogen gaan. Nu de verwachte verkeersintensiteiten lager liggen dan de intensiteiten waarbij een verbreding naar 2 x 2 rijstroken gerechtvaardigd is, hebben provinciale staten zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een verbreding tot aan de Nijverheidsstraat niet noodzakelijk is. Het betoog faalt.

Het beroep van [appellante sub 1]

14. [appellante sub 1] exploiteert een agrarisch bedrijf op het perceel [locatie 2] te Huissen, aan de noordzijde van het plangebied. Op dit perceel staat een bedrijfswoning en een loods voor opslag en landbouwmachines. Het perceel wordt op één manier ontsloten, te weten rechtstreeks op de Karstraat, enkele meters ten zuidwesten van de rotonde Karstraat - Nijverheidsstraat. De ontsluitingsweg vanaf het perceel kruist ook een eenrichtingsfietspad, dat parallel loopt aan de Karstraat. Het plan voorziet in een uitbreiding van dat fietspad naar een tweerichtingsfietspad.

15. [appellante sub 1] kan zich niet verenigen met de mogelijkheid die het plan biedt voor het aanleggen van het tweerichtingenfietspad voor haar perceel langs. Zij betoogt dat deze variant van een fietspad verkeersonveilige situaties oplevert, vooral omdat veel scholieren het fietspad gebruiken. Zij wijst er op dat nu al gevaarlijke situaties ontstaan omdat landbouwverkeer en fietsers elkaar kruisen bij de oprit. [appellante sub 1] stelt dat haar perceel ook op verschillende manieren op de Begonialaan, een ventweg die op 240 m ten noordoosten van haar perceel loopt, kan worden aangesloten. In dat geval hoeft haar landbouwverkeer niet het tweerichtingsfietspad over te steken en evenmin voor oponthoud op de N839 te zorgen. Ook is het volgens haar mogelijk om een parallelweg voor haar perceel langs aan te leggen en die als fietsstraat uit te voeren.

15.1. Provinciale staten stellen dat het tweerichtingenfietspad aan de westzijde van de N839 is geprojecteerd, omdat het Tracébesluit dat voorziet in de doorgetrokken A15 ook voorziet in een fietstunnel aan die kant. Die tunnel gaat onder de A15, de op- en afritten van de A15 en de Betuweroute door. Ook voorkomt een tweerichtingenfietspad aan één kant van de weg dat er onnodig moet worden overgestoken over de N839. Dit komt de veiligheid van fietsers ten goede. Verder stellen provinciale staten dat op dit moment het perceel van [appellante sub 1] al via een in- en uitrit direct op de N839 wordt ontsloten en dat daarbij een eenrichtingsfietspad moet worden overgestoken. Het wijzigen van een eenrichtingsfietspad naar een tweerichtingsfietspad betekent volgens hen een relatief beperkte toename van hinder die landbouwverkeer ondervindt bij het oprijden naar de N839. De verkeersbewegingen van en naar het perceel zijn relatief beperkt en er is ook geen constante stroom van fietsers. Het oprijden naar de Karstraat kan daarom op sommige momenten in de spits enige tijd duren, maar is wel mogelijk. Het aansluiten op de Begonialaan zou bovendien betekenen dat gronden van derden moeten worden aangekocht en de kosten voor het verwerven van die gronden zijn onevenredig hoog in verhouding tot het te behalen voordeel voor [appellante sub 1].

15.2. De Afdeling overweegt dat landbouwverkeer van en naar het perceel van [appellante sub 1] in de huidige situatie al het bestaande eenrichtingsfietspad moet oversteken. Niet in geschil is dat er bij die verkeersbewegingen enige tijd moet worden gewacht op fietsers. Verder acht de Afdeling het aannemelijk dat die wachttijden enigszins langer worden als het eenrichtingsfietspad wordt verbreed naar een tweerichtingsfietspad. Provinciale staten hebben evenwel in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan het belang om met het oog op de verkeersveiligheid fietsers zoveel mogelijk aan de westzijde van de N839 te laten rijden dan aan het belang van [appellante sub 1] om zo min mogelijk te moeten wachten op fietsers uit beide richtingen. De wachttijden voor [appellante sub 1] zullen niet zo toenemen dat provinciale staten het plan vanwege die wachttijden anders hadden moeten vaststellen. Het betoog faalt.

Verbreding Karstraat

16. [appellante sub 1] betoogt dat het plandeel met de bestemming "Verkeer", gelegen tussen het perceel Karstraat 44a en de rotonde met Nijverheidsstraat, had moeten voorzien in de verbreding naar 2 x 2 rijstroken. Volgens haar bestaan er nu doorstromings- en verkeersveiligheidsproblemen die veroorzaakt worden door hoge verkeersintensiteiten. Als de Karstraat tot aan de rotonde wordt verbreed, kan ook bij de brug over de Linge worden voorzien in verkeerslichten en in een invoegstrook voor verkeer dat de Lingewal oprijdt. Dit vergemakkelijkt het rijden met landbouwvoertuigen naar haar gronden ten westen van de Karstraat.

16.1. Provinciale staten stellen dat de verwachte verkeersintensiteiten het niet rechtvaardigen dat de Karstraat ook op het door [appellante sub 1] bedoelde stuk wordt verbreed. Verder stellen zij dat voor de gewenste opstelstrook ook gronden van een waterbedrijf en een garagebedrijf aan weerszijden van de Karstraat zouden moeten worden aangekocht.

16.2. Zoals de Afdeling hiervoor onder 13.1 heeft overwogen, hebben provinciale staten zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat gelet op de verkeersintensiteiten een verbreding van de N839 niet noodzakelijk is. [appellante sub 1] heeft niet inzichtelijk gemaakt waarom de verkeerssituatie nabij de Lingewal na realisering van het plan dwingt tot het voorzien in de aanleg van een opstelstrook ter plaatse. Provinciale staten hebben daarom na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid kunnen afzien van het voorzien in een verbreding van de N839 tot aan de rotonde met de Nijverheidsstraat en in een opstelstrook bij de Lingewal. Het betoog faalt.

Conclusie

17. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen ongegrond.

18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. D.A. Verburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, griffier.

w.g. Polak w.g. Van Helvoort
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2018

361.