Uitspraak 201705174/1/A1


Volledige tekst

201705174/1/A1.
Datum uitspraak: 24 oktober 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant a] en [appellant b], wonend te Valkenswaard,
appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 19 mei 2017 in zaken nrs. 16/3244 en 17/57 in het geding tussen onder meer:

1. [appellant a] en [appellant b], en
2. Vereniging Groen en Heem Valkenswaard en omstreken, gevestigd te Valkenswaard,

en

het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard.

Procesverloop

Bij besluit van 22 februari 2016 heeft het college beslist op het verzoek van [appellant a] om handhavend op te treden ten aanzien van het autorally- en motorcrosscircuit aan de Victoriedijk te Valkenswaard.

Bij besluit van 4 oktober 2016 heeft het college het door [appellant a] en [appellant b] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, het besluit van 22 februari 2016 gedeeltelijk herroepen, een last onder dwangsom opgelegd en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 19 mei 2017 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [appellant a] en [appellant b] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 4 oktober 2016 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant a] en [appellant b] hoger beroep ingesteld.

Bij besluit van 22 augustus 2017 heeft het college opnieuw op het bezwaar van [appellant a] en [appellant b] beslist. Bij besluit van 4 september 2017 heeft het college dit besluit gewijzigd en het door [appellant a] en [appellant b] gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond en voor het overige ongegrond verklaard.

[appellant a] en [appellant b] hebben gronden ingediend tegen het besluit van 22 augustus 2017, zoals dat is gewijzigd bij besluit van 4 september 2017.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Stichting Exploitatie Eurocircuit te Eersel (hierna: Eurocircuit) heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant a] en [appellant b] en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juni 2018, waar [appellant a] en [appellant b], bijgestaan door mr. J.E. Dijk, advocaat te Haarlem, en het college, vertegenwoordigd door E.L.A. Kramer en mr. S. Looijmans, zijn verschenen.
Voorts is de Vereniging Groen en Heem Valkenswaard en omstreken, vertegenwoordigd door [gemachtigde a] en [gemachtigde b], ter zitting verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. Op het terrein aan de Victoriedijk, dat eigendom is van de gemeente Valkenswaard, bevinden zich een autorallycircuit en een motorcrosscircuit. [appellant a] en [appellant b] wonen aan de [locatie] en stellen hinder te ondervinden van de activiteiten op deze circuits. Volgens hen wordt niet voldaan aan de voor de circuits verleende Hinderwetvergunningen van 31 augustus 1993, thans omgevingsvergunningen, en het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Eurocircuit exploiteert het autorallycircuit. Het motorcrosscircuit wordt geëxploiteerd door Motor Vereniging Valkenswaard.

2. Het college heeft vastgesteld dat voorschriften J2 van de omgevingsvergunningen, die betrekking hebben op het bijhouden van logboeken, worden overtreden. Bij het besluit op bezwaar van 4 oktober 2016 heeft het een last onder dwangsom opgelegd om herhaling van deze overtreding te voorkomen. Het college heeft verder geen overtredingen vastgesteld en daarom bij het besluit van 4 oktober 2016 de afwijzing van het handhavingsverzoek voor het overige gehandhaafd.

3. De rechtbank heeft het besluit op bezwaar van 4 oktober 2016 vernietigd, omdat een gedeelte van het terrein in strijd met de daaraan toegekende bestemming wordt gebruikt voor crossactiviteiten en het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit gebruik onder de beschermende werking van het overgangsrecht valt. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de circuits, los van het bijhouden van de logboeken, niet overeenkomstig de daarvoor verleende omgevingsvergunningen in werking zijn.

Het hoger beroep van [appellant a] en [appellant b] is gericht tegen de overwegingen van de rechtbank over naleving van de omgevingsvergunningen.

4. Op 22 augustus 2017 heeft het college een nieuw besluit op bezwaar genomen en op 4 september 2017 heeft het dat besluit gewijzigd. Het college heeft zich daarin opnieuw op het standpunt gesteld dat het met de bestemming strijdige gebruik van een gedeelte van het terrein wordt beschermd door het overgangsrecht.

Het besluit van 22 augustus 2017, zoals dat is gewijzigd, wordt van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.

Omvang van het geding

5. Het college en Eurocircuit stellen zich op het standpunt dat het verzoek om handhaving slechts betrekking heeft op het gebruik van de motorcrossbaan, zodat het geding daartoe beperkt is.

5.1. Het verzoek van 9 november 2015 betreft voornamelijk de oostzijde van het terrein, waar het motorcrosscircuit ligt. Een gedeelte van de aangrenzende stortplaats wordt volgens het verzoek ten onrechte gebruikt als onderdeel van het parcours voor de Dakar pre-proloog. Dit neemt niet weg dat ook in meer algemene zin is gevraagd op te treden tegen geluidoverlast veroorzaakt door gebruik van het terrein in strijd met het bestemmingsplan en de omgevingsvergunningen. In zijn besluit van 22 februari 2016 heeft het college het verzoek daarom, mede gelet op hetgeen in de zienswijze over het voornemen tot afwijzing van het verzoek naar voren is gebracht, terecht opgevat als een verzoek dat betrekking heeft op het gehele terrein, dus op zowel het autorallycircuit als het motorcrosscircuit. De beoordeling of Eurocircuit de geluidvoorschriften van de omgevingsvergunning voor het autorallycircuit naleeft, valt dan ook niet buiten de omvang van dit geding.

Hoger beroep

6. [appellant a] en [appellant b] hebben ter zitting hun betoog over de begrenzing van het terrein ingetrokken.

7. [appellant a] en [appellant b] voeren aan dat de rechtbank ten onrechte ervan is uitgegaan dat hun betoog over de veranderde ligging van de motorcrossbaan slechts zag op het ongeoorloofd overschrijden van de inrichtingsgrenzen. De rechtbank heeft volgens hen miskend dat het zonder vergunning veranderen van de ligging van de baan, binnen de grenzen van de inrichting, niet is toegestaan. Zij betogen dat de veranderde loop van de baan aan de oostkant van het terrein, de kant waar zij wonen, leidt tot meer geluidhinder. Zij wijzen er in dit verband op dat voor het crossen met motoren uitsluitend een geluidnorm aan de bron geldt.

7.1. De rechtbank is naast de beoordeling van de door [appellant a] en [appellant b] aangevoerde beroepsgrond over overschrijding van de inrichtingsgrenzen, niet afzonderlijk ingegaan op hun betoog dat de loop van de motorcrossbaan afwijkt van hetgeen is vergund.

7.2. Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) bepaalt:

"Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

[…]

2°. het veranderen of veranderen van de werking

[…]

van een inrichting […],"

7.3. Aan de op 31 augustus 1993 verleende vergunning voor het motorcrosscircuit zijn geluidvoorschriften verbonden.

Voorschrift J1 bepaalt:

"Aan motorcrosswedstrijden mogen slechts motoren deelnemen, die voldoen aan de geluideisen uit het motortechnisch reglement K.N.M.V, Jaargang 1993, Deel C en Correcties/aanvullingen."

7.4. Bij de omgevingsvergunning voor het motorcrosscircuit behoort een tekening waarop is weergegeven hoe het terrein is ingericht. Niet in geschil is dat de feitelijke situatie wat de loop van de baan betreft niet overeenkomt met de tekening. In de noordoostelijke hoek is een extra lus in de baan aangebracht en in de zuidoostelijke hoek is de bocht ruimer gemaakt. Hierdoor is de baan aan deze kant van het terrein langer geworden en iets opgeschoven in de richting van de woning van [appellant a] en [appellant b]. Niet kan worden uitgesloten dat deze - niet vergunde - veranderingen een hogere geluidbelasting bij de woning van [appellant a] en [appellant b] tot gevolg hebben.

Het college heeft de gevolgen van deze veranderingen niet bij zijn besluitvorming betrokken, althans heeft zich zonder nader onderzoek op het standpunt gesteld dat de veranderingen marginaal zijn. Het besluit van 4 oktober 2016 is daarom in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) niet zorgvuldig voorbereid. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

7.5. Het betoog slaagt.

8. [appellant a] en [appellant b] voeren aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college voldoende toeziet op naleving van de voorschriften over de openingstijden van de circuits. Ook na de waarschuwingsbrief van 22 juni 2016 zijn er blijkens meldingen van klachten nog overtredingen geweest. Het college hanteert volgens hen een uitleg van openstellen die niet in overeenstemming is met voorschriften J6 en J8 van de vergunningen voor het autorally- en het motorcrosscircuit.

8.1. De rechtbank heeft overwogen dat geen overtredingen van vergunningvoorschriften J6 en J8 zijn geconstateerd waarop niet is gehandhaafd. Naar aanleiding van het verzoek om handhaving heeft het college controles uitgevoerd op overschrijding van de openingstijden en daarbij is geconstateerd dat het autorallycircuit meer dan 8 uren per week was opengesteld. Het college heeft vervolgens een waarschuwingsbrief aan de overtreder gezonden. [appellant a] en [appellant b] hebben volgens de rechtbank met verwijzing naar oproepverslagen naar aanleiding van klachtmeldingen in de periode maart 2016 tot december 2016 niet aannemelijk gemaakt dat door het college niet of onvoldoende wordt toegezien op naleving van deze voorschriften.

8.2. Voorschriften J6 van de omgevingsvergunning voor het autorallycircuit en J8 van de omgevingsvergunning voor het motorcrosscircuit zijn bijna identiek. Daarin is bepaald dat na 20:00 uur niet met crossauto’s respectievelijk crossmotoren op het desbetreffende circuit gereden mag worden. Voorts bepalen deze voorschriften:

"[…]. Bovendien is het - uitgezonderd voor ten hoogste drie weekenden per kalenderjaar in verband met ruimere openstellingstijden met het oog op te houden wedstrijden of het voorbereiden van zodanige wijdstrijden (de Afdeling leest: wedstrijden) - verboden de inrichting acht uren per week of meer open te stellen. […]."

8.3. De waarschuwingsbrief van 22 juni 2016 vermeldt dat volgens het college van openstelling van de inrichting sprake is op het moment dat een motor wordt gestart. Ter zitting heeft het college toegelicht dat voorschriften J6 en J8 betrekking hebben op het trainen en racen met crossauto’s en -motoren en bedoeld zijn om vast te leggen dat het college het bevoegde gezag is. Bovendien gelden voor andere activiteiten binnen de inrichtingen afzonderlijke geluidvoorschriften. Bepalend voor de openingstijden is volgens het college, zoals ook blijkt uit de waarschuwingsbrief, dat daadwerkelijk crossactiviteiten plaatsvinden. Wordt het terrein eerder geopend of vinden uitsluitend andere activiteiten plaats, dan beschouwt het college dat niet als openstelling in de zin van de vergunningvoorschriften J6 en J8.

8.4. Categorie 19 van onderdeel C van bijlage I bij het Besluit omgevingsrecht kent een met vergunningvoorschriften J6 en J8 vergelijkbare norm. Onder 19.2 is voor inrichtingen als hier aan de orde bepaald:

"Gedeputeerde Staten zijn bevoegd te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning […], voor zover het betreft terreinen, geen openbare weg zijnde, die bestemd of ingericht zijn voor het in wedstrijdverband, ter voorbereiding van wedstrijden of voor recreatieve doeleinden rijden met gemotoriseerde voertuigen voorzien van verbrandingsmotoren, en die daartoe acht uren per week of meer opengesteld zijn."

In het tot 1 oktober 2010 geldende Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer was eenzelfde bepaling opgenomen.

Het woord "daartoe" in deze bepalingen maakt duidelijk dat de daarin bedoelde openstelling ziet op het openstellen van het terrein met het doel daarop te rijden met gemotoriseerde voertuigen. In aansluiting op deze bepalingen, brengt een redelijke uitleg van de vergunningvoorschriften J6 en J8 met zich dat voor de toegestane openingstijden uitsluitend de uren meetellen waarin het terrein voor dat doel geopend is. Voor het oordeel dat binnen die uren slechts de tijd telt waarop daadwerkelijk op de circuits wordt gereden, zoals het college stelt, ziet de Afdeling echter geen grond. De tekst van de voorschriften biedt daarvoor geen aanknopingspunten. Die uitleg doet bovendien af aan de handhaafbaarheid van de voorschriften.

Dit betekent dat het college bij de uitgevoerde controles op naleving van de voorschriften over openingstijden van een te beperkte uitleg van die voorschriften is uitgegaan. Hierdoor heeft het mogelijk overtredingen van de voorschriften J6 en J8 gemist. Het besluit van 4 oktober 2016, waarin staat dat geen grond bestaat om op dit punt handhavend op te treden, berust in zoverre in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb niet op een deugdelijke motivering. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

8.5. Het betoog slaagt.

9. [appellant a] en [appellant b] voeren ten slotte aan dat de rechtbank ten onrechte meegaat in het standpunt van het college dat de geluidvoorschriften van de omgevingsvergunningen niet gelden voor evenementen als de Dakar pre-proloog. Volgens hen moet de Dakar pre-proloog worden gerekend tot de reguliere bedrijfsactiviteiten van de inrichtingen. De insteek die het college heeft gekozen, namelijk dat de geluidvoorschriften van de omgevingsvergunningen niet gelden wanneer een evenementenvergunning is verleend, ondergraaft volgens hen de bescherming die een omgevingsvergunning aan omwonenden biedt. Zij stellen dat op het terrein voortdurend activiteiten als de Dakar pre-proloog plaatsvinden.

9.1. Niet in geschil is dat ongeveer drie maal per jaar een evenement met voertuigen wordt georganiseerd op beide circuits. In die gevallen kan niet aan de geluidvoorschriften van de omgevingsvergunningen worden voldaan. Voor deze evenementen, zoals de Dakar pre-proloog en Enduro Cross, gelden volgens het college geluidvoorschriften die aan de vereiste evenementenvergunning worden verbonden. Tegen overtreding van de geluidvoorschriften van de omgevingsvergunningen treedt het college in die gevallen niet handhavend op.

9.2. De rechtbank heeft met verwijzing naar paragraaf 5.4 van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening, die ziet op bijzondere activiteiten, overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de Dakar pre-proloog een evenement is dat door middel van een evenementenvergunning kan worden gereguleerd, zodat er wat dit evenement betreft geen sprake was van een overtreding van de omgevingsvergunningen.

9.3. Artikel 2.3 van de Wabo bepaalt:

"Het is verboden te handelen in strijd met een voorschrift van een omgevingsvergunning dat betrekking heeft op:

a. activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e;

[…]."

Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, bepaalt:

"Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

e. 1° het oprichten,

2° het veranderen of veranderen van de werking of

3° het in werking hebben

van een inrichting […]."



Artikel 2.1, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht bepaalt:

"Als categorieën inrichtingen als bedoeld in artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer worden aangewezen de categorieën inrichtingen in bijlage I, onderdeel B, en onderdeel C."

In onderdeel C van bijlage I is onder 19.1 als categorie aangewezen:

"Inrichtingen waar:

[…]

g. waar gelegenheid wordt geboden tot het gebruiken van:

[…]

2°. bromfietsen, motorvoertuigen of andere gemotoriseerde voer- of vaartuigen in wedstrijdverband, ter voorbereiding van wedstrijden of voor recreatieve doeleinden;

[…]."

9.4. Bij evenementen als de Dakar pre-proloog wordt met motorvoertuigen of andere gemotoriseerde voertuigen gebruik gemaakt van de circuits als bedoeld in bovenvermeld onderdeel van bijlage I van het Besluit omgevingsrecht. Dit zijn reguliere activiteiten van de inrichtingen. Dat daarbij beide circuits worden gebruikt, maakt niet dat de in de omgevingsvergunningen ter bescherming van het milieu opgenomen voorschriften buiten toepassing moeten blijven. Een door de burgemeester met het oog op de openbare orde en veiligheid verleende evenementenvergunning heft het in artikel 2.3 van de Wabo gestelde verbod ook niet op.

Dit betekent dat het college bij de beoordeling van het verzoek om handhaving ten onrechte evenementen als de Dakar pre-proloog buiten beschouwing heeft gelaten. Het besluit van 4 oktober 2016 is ook in zoverre in strijd met artikel 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

9.5. Het betoog slaagt.

10. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep gegrond is.

Beroep van rechtswege

11. Het besluit van 22 augustus 2017, zoals dat is gewijzigd, vervangt het door de rechtbank vernietigde besluit op bezwaar van 4 oktober 2016. Evenals het besluit van 4 oktober 2016, is het vervangende besluit op de betreffende onderdelen op grond van hetgeen hierboven onder 7.4, 8.4 en 9.4 is overwogen in strijd met artikel 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb.

12. [appellant a] en [appellant b] betogen dat het college zich in het besluit van 22 augustus 2017, zoals dat is gewijzigd, opnieuw ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het gebruik van de gronden binnen de bestemming "Voorlopige zandwinning/vuilstort/definitief bos" onder de beschermende werking van het overgangsrecht valt. Zij stellen dat aard, omvang, intensiteit en aantal activiteiten op het motorcrossterrein sinds de peildatum in 1986 aanzienlijk zijn toegenomen. Het bij dat besluit gevoegde overzicht van activiteiten in 2016 is volgens hen niet volledig. In vergelijking met de tevens bij het besluit gevoegde overzicht van activiteiten in de periode 1971 tot en met 2005, zijn in 2016 ten minste 6 activiteiten meer georganiseerd dan in het peiljaar 1986. Het overzicht over 1971 tot en met 2005 geeft volgens hen voorts een vertekend beeld, omdat daarop bijvoorbeeld alle trainingen zijn vermeld. Een verschil met 1986 is volgens hen verder de grootschaligheid van de evenementen. Een evenement als de Dakar pre-proloog wordt bijvoorbeeld bezocht door ongeveer 25.000 toeschouwers. Ook de omvang en de ligging van de baan is volgens [appellant a] en [appellant b] na 1986 gewijzigd.

12.1. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "Buitengebied 1977". Daarin is aan een gedeelte van de gronden van het motorcrosscircuit de bestemming "Voorlopige zandwinning/vuilstort/defitief bos" toegekend. De rechtbank heeft vastgesteld dat het gebruik van deze gronden voor crossactiviteiten in strijd met deze bestemming is en dat voor de vraag of het overgangsrecht van toepassing is de datum van 23 juni 1986 als peildatum moet worden gehanteerd.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het college er niet in is geslaagd aan te tonen dat het gebruik als crossterrein van de gronden binnen de bestemming "Voorlopige zandwinning/vuilstort/definitief bos" wordt beschermd door het overgangsrecht, omdat het niet heeft weten aan te tonen wat de aard en omvang van het feitelijk gebruik op de peildatum was.

12.2. Artikel 43, tweede lid, van de planvoorschriften bepaalt:

"Bestaand gebruik van grond en bouwwerken:

a. het gebruik van grond en bouwwerken, bestaande op het tijdstip van het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan en strijdig met het plan, mag worden gehandhaafd. […];

b. wijziging van het met het plan strijdige gebruik van de gronden en opstallen is toegestaan, mits door deze wijziging van het gebruik de afwijking van het plan niet wordt vergroot."

12.3. Bij het nieuwe besluit op bezwaar heeft het college een luchtfoto van 23 april 1987 gevoegd. Daaruit kan worden opgemaakt dat de ligging van de baan nabij de voormalige stortplaats in die tijd ongeveer gelijk is aan die in de huidige tijd. In de eveneens bij het besluit gevoegde brochure voor de Camel Challenge van 15 en 16 juni 1985 is een overzichtskaartje opgenomen, waarin de baan ongeveer dezelfde vorm en ligging heeft. Met deze stukken heeft het college naar het oordeel van de Afdeling aannemelijk gemaakt dat het strijdige gebruik wat de omvang van het terrein binnen de bestemming "Voorlopige zandwinning/vuilstort/defitief bos" betreft, op de peildatum al bestond. De latere wijziging aan de noordoostelijke kant van het terrein waar [appellant a] en [appellant b] op wijzen, de onder 7.4 al vermelde extra lus, heeft de afwijking van het bestemmingsplan niet groter gemaakt.

12.4. Bij het nieuwe besluit op bezwaar heeft het college voorts een overzicht gevoegd van activiteiten in de jaren 1971 tot en met 2005. Daaruit blijkt volgens het college dat voor de peildatum in 1986 gemiddeld vijf wedstrijden of evenementen per jaar werden gehouden. In 2016 waren dat volgens het besluit vier evenementen, maar dat aantal heeft het college in de nadere stukken bijgesteld op drie. Daarnaast zijn volgens het college in 2016 nog drie reguliere wedstrijden gehouden waarvoor geen evenementenvergunning is verleend.

Met deze stukken en toelichting daarop, heeft het college niet aannemelijk gemaakt dat het strijdige gebruik wat de aard en intensiteit betreft, onder het overgangsrecht valt. Niet gebleken is dat de voor de peildatum georganiseerde evenementen zo grootschalig waren als de jaarlijks terugkerende evenementen in 2015 en 2016. Alleen al vanwege evenementen als de Dakar pre-proloog kan daarom geen beroep op het overgangsrecht worden gedaan. Anders dan het college heeft gesteld in het besluit van 22 augustus 2017, zoals dat is gewijzigd, is het bevoegd handhavend op te treden tegen het gebruik van deze gronden wegens strijd met het bestemmingsplan. Het besluit is daarom ook in zoverre in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb niet deugdelijk gemotiveerd.

12.5. Het betoog slaagt.

13. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep tegen het besluit van 22 augustus 2017, zoals dat is gewijzigd, gegrond is. Het besluit dient te worden vernietigd. Het college dient met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen.

14. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het onder 13 bedoelde te nemen besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.

Proceskosten

15. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard van 22 augustus 2017, zoals dat is gewijzigd bij besluit van 4 september 2017, gegrond;

III. vernietigt dat besluit;

IV. bepaalt dat tegen het door het college nieuw te nemen besluit op bezwaar slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;

V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard tot vergoeding van bij [appellant a] en [appellant b] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.298,67 (zegge: twaalfhonderdachtennegentig euro en zevenenzestig cent), waarvan € 1.252,50 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard aan [appellant a] en [appellant b] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, en mr. H.G. Sevenster en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. Y.C. Visser, griffier.

w.g. Van Ettekoven w.g. Visser
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2018

148.