Uitspraak 201803876/1/A1


Volledige tekst

201803876/1/A1.
Datum uitspraak: 17 oktober 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Maarheeze, gemeente Cranendonck,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 5 april 2018 in zaak nr. 17/3419 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Cranendonck.

Procesverloop

Op 22 juli 2016 heeft verweerder bekend gemaakt dat van rechtswege een omgevingsvergunning is verleend voor het kappen van twee eiken op het perceel, kadastraal bekend gemeente Maarheeze, sectie […], nummer […]. Bij beslissing van 12 september 2016 heeft het college naar aanleiding van bezwaren de van rechtswege verleende omgevingsvergunning ingetrokken en alsnog de gevraagde omgevingsvergunning geweigerd.

[appellant] heeft op 15 december 2017 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaar tegen het besluit van 12 september 2016.

Bij besluit van 2 januari 2018 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 12 september 2016 herroepen en de gevraagde omgevingsvergunning onder aanvulling van de motivering weer geweigerd.

Bij uitspraak van 5 april 2018 heeft de rechtbank het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar gegrond en het beroep gericht tegen het besluit van 2 januari 2018 ongegrond verklaard, vastgesteld dat het college als gevolg van het niet tijdig beslissen op het bezwaar een dwangsom heeft verbeurd van in totaal € 1260,00, het verzoek om schade vergoeding afgewezen en het college veroordeeld in de proceskosten van [appellant] tot een bedrag van € 2004,00. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 27 augustus 2018, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. P.G.W. Kuckelkorn en P.C.P.P. Brandts, zijn verschenen.

Overwegingen

inleiding

1. De regelgeving die ten grondslag ligt aan de hierna volgende rechtsoverwegingen, is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

2. [appellant] is ALS-patiënt en ervaart bij de transfer vanuit zijn rolstoel naar zijn auto op de oprit in (met name) de herfst vanwege bladafval en gevallen eikels overlast van twee bomen aan de voorzijde zijn woning, [locatie] te Maarheze. [appellant] vreest door het bladafval en de eikels te zullen vallen. De bomen staan op gronden waarvan de gemeente eigenaar is. In augustus 2014 heeft [appellant] melding gedaan van te verwachten overlast van de bomen. In juli 2015 heeft hij de gemeente verzocht de twee bomen te kappen. Op 8 januari 2016 heeft de gemeente [appellant] geïnformeerd dat zij niet het voornemen heeft om de bomen te kappen. Op 13 april 2016 heeft hij het college verzocht hem een omgevingsvergunning voor het kappen van de twee bomen te verlenen. [appellant] kan zich niet verenigen met de beslissing om de omgevingsvergunning te weigeren.

3. Voor zover [appellant] gronden aanvoert die verband houden met de verlening van een gehandicaptenparkeerkaart, overweegt de Afdeling dat die gronden in de nu aan de orde zijnde procedure niet aan de orde kunnen komen. In deze procedure is alleen het verzoek van [appellant] van 13 april 2016 om een omgevingsvergunning voor het kappen van de twee bomen aan de orde.

aanvraag

4. De Afdeling overweegt ambtshalve als volgt. Een aanvrager om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt in beginsel verondersteld belanghebbende te zijn bij een beslissing op de door hem ingediende aanvraag. Dit is anders indien aannemelijk is gemaakt dat het bouwplan niet kan worden verwezenlijkt (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 26 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2002). Deze jurisprudentie is van overeenkomstige toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het kappen van een boom (zie de uitspraak van 19 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3048).

4.1. Vaststaat dat de gemeente eigenaar is van de bomen die op een perceel staan dat in eigendom is van de gemeente en dat zij de bomen niet wil (laten) kappen. Het is daarom niet aannemelijk dat [appellant], indien hem daarvoor een omgevingsvergunning zou worden verleend, de bomen zal kunnen laten kappen. Onder deze omstandigheden is [appellant] geen belanghebbende bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het kappen van een boom. Zijn aanvraag is daarom geen aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Dit betekent dat niet op grond van artikel 4:20b, eerste lid, van de Awb een vergunning van rechtswege is gegeven en dat de afwijzende beslissing geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Het college had het tegen die beslissing gemaakte bezwaar dan ook niet-ontvankelijk dienen te verklaren, omdat dat rechtsmiddel gelet op artikel 7:1, eerste lid, van de Awb gelezen in samenhang met artikel 8:1 van die wet hier niet openstond. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

4.2. De conclusie dat het bezwaarschrift tegen de weigering om een omgevingsvergunning voor het kappen van de twee bomen niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard, betekent dat de inhoudelijke gronden die [appellant] tegen die weigering heeft aangevoerd geen bespreking meer behoeven.

proceskostenveroordeling en dwangsommen rechtbank

5. Voor zover [appellant] betoogt dat de rechtbank geen aandacht heeft besteed aan het niet tijdig betalen van de dwangsommen en proceskosten, overweegt de Afdeling dat de feitelijke betaling en of deze correct is uitgevoerd niet ter beoordeling van de bestuursrechter voorligt.

6. [appellant] betoogt dat de rechtbank in het kader van de proceskostenveroordeling ten onrechte geen punten heeft toegekend dan wel de daadwerkelijk daarvoor gemaakte kosten niet heeft vergoed voor de stukken die zijn ingediend in het kader van klachtprocedures over het functioneren van ambtenaren van de gemeente. Deze stukken bevatten ook aanvullingen voor de bezwaarprocedure.

6.1. De vergoeding van de kosten in de bezwaarprocedure kan slechts met toepassing van artikel 7:15 van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) plaatsvinden. Op grond van artikel 2, eerste lid, sub a, Bpb moet de vergoeding voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand worden berekend conform het puntenstelsel in de bijlage bij het Bpb. Volgens dit puntenstelsel onder A5 wordt wat de bezwaarprocedure betreft 1 punt toegekend voor het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting en 0.5 punt voor een nadere hoorzitting. Het puntenstelsel biedt geen ruimte om punten toe te kennen voor andere proceshandelingen dan die drie. Alleen daarom al komen de kosten gemaakt in het kader van de klachtprocedures niet voor vergoeding in aanmerking.

Het betoog faalt.

7. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de kosten voor het indienen van een beroepschrift vanwege het uitblijven van een beslissing op bezwaar op 15 december 2017, het indienen van beroep op 15 januari 2018 tegen het besluit van 2 januari 2018 en het indienen van nadere gronden op 8 februari 2018 naar aanleiding van het toezenden van de bijlagen behorende bij het besluit van 2 januari 2018 voor vergoeding in aanmerking komen.

7.1. De Afdeling stelt vast dat de rechtbank de kosten voor het indienen van het beroepschrift op 15 december 2017 voor vergoeding in aanmerking heeft laten komen. De kosten voor het indienen van stukken op 15 januari 2018 en 8 februari 2018 zijn niet voor vergoeding in aanmerking gekomen, omdat de rechtbank het beroep tegen het besluit van 2 januari 2018 ongegrond heeft verklaard. De rechtbank heeft dit beroep echter ten onrechte ongegrond verklaard. Zoals onder 5 is overwogen, had het college het bezwaarschrift van [appellant] immers niet-ontvankelijk moeten verklaren. Bij het besluit van 2 januari 2018 heeft het college dat niet gedaan.

De Afdeling zal het college alsnog overeenkomstig het Bpb veroordelen in de proceskosten in verband met het beroep tegen het besluit van 2 januari 2018.

schadevergoeding

8. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte uitspraak heeft gedaan over een schadevergoeding. Hij heeft het college immers verzocht om een afzonderlijke beschikking over de schade die hij heeft geleden als gevolg van de gang van zaken omtrent de gehandicaptenparkeerkaart en de kap van de bomen.

8.1. Uit het beroepschrift, aanvullend beroepschrift en verhandelde ter zitting bij de rechtbank blijkt niet dat [appellant] de rechtbank heeft verzocht om het college te veroordelen tot vergoeding van schade als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Awb. De rechtbank heeft daarom ten onrechte daarover uitspraak gedaan.

Het betoog slaagt.

conclusie

9. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak, voor zover aangevallen, dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het besluit van 2 januari 2018 alsnog gegrond verklaren en het besluit van 2 januari 2018 vernietigen.

10. Uit het vorenstaande volgt dat het besluit van het college op het bezwaarschrift van [appellant] slechts kan strekken tot het niet-ontvankelijk verklaren van dit bezwaar. De Afdeling zal daarom met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Awb op na te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.

11. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 5 april 2018 in zaak nr. 17/3419, voor zover het beroep gericht tegen het besluit van 2 januari 2018 ongegrond is verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het besluit van 2 januari 2018 gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Cranendonck van 2 januari 2018;

V. verklaart het bezwaarschrift van [appellant] tegen de brief van het college van burgemeester en wethouders van Cranendonck van 12 september 2016, kenmerk 42801, niet-ontvankelijk;

VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Cranendonck tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep tegen het besluit van 2 januari 2018 en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.593,72 (zegge: vijftienhonderddrieënnegentig euro en tweeënzeventig cent), waarvan € 1.503,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VIII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Cranendonck aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 253,00 (zegge: tweehonderddrieënvijftig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.

w.g. Drop w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2018

270.


BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 1:3 luidt:

1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.

2. Onder beschikking wordt verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan.

3. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.

Artikel 4:20b, eerste lid, luidt:

Indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een beschikking is beslist, is de gevraagde beschikking van rechtswege gegeven.

Artikel 7:1, eerste lid, luidt:

Degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, dient alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken, [..].

Artikel 7:15 luidt:

1 Voor de behandeling van het bezwaar is geen recht verschuldigd.

2 De kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.

3 Het verzoek wordt gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist. Het bestuursorgaan beslist op het verzoek bij de beslissing op het bezwaar.

4 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de kosten waarop de vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.

5 Indien aan de belanghebbende in verband met het bezwaar een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de rechtsbijstand, betaalt het bestuursorgaan de toe te kennen vergoeding aan de rechtsbijstandverlener. De rechtsbijstandverlener stelt de belanghebbende zoveel mogelijk schadeloos voor de door deze voldane eigen bijdrage. De rechtsbijstandverlener doet aan de Raad voor rechtsbijstand opgave van een kostenvergoeding door het bestuursorgaan.

Artikel 8:1 luidt:

Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.

Artikel 8:72, derde lid, luidt:

De bestuursrechter kan bepalen dat:

a. de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan geheel of gedeeltelijk in stand blijven, of

b. zijn uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan.

Artikel 8:88, eerste lid, luidt:

De bestuursrechter is bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:

a. een onrechtmatig besluit;

b. een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;

c. het niet tijdig nemen van een besluit;

d. een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.

Besluit proceskosten bestuursrecht

Artikel 2 luidt:

1 Het bedrag van de kosten wordt bij de uitspraak, onderscheidenlijk de beslissing op het bezwaar of het administratief beroep als volgt vastgesteld:

a. ten aanzien van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel a: overeenkomstig het in de bijlage opgenomen tarief;

[…]

Bijlage

Het bedrag van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, wordt vastgesteld door aan de verrichte proceshandelingen punten toe te kennen overeenkomstig onderstaande lijst (A) en die punten te vermenigvuldigen met de waarde per punt (B) en met de toepasselijke wegingsfactoren (C).

A5. Bezwaar en administratief beroep

Bezwaar en administratief beroep

1. bezwaarschrift/beroepschrift (artikel 6:4) -> 1 punt

2. verschijnen hoorzitting (artikel 7:2; 7:16) -> 1 punt

3. nadere hoorzitting (artikel 7:9/7:23) -> 0,5 punt