Uitspraak 201708018/1/A3


Volledige tekst

201708018/1/A3.
Datum uitspraak: 3 oktober 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de burgemeester van Breda,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 31 augustus 2017 in zaak nr. 17/3615 in het geding tussen:

[wederpartij], wonend te Breda,

en

de burgemeester.

Procesverloop

Bij besluit van 27 oktober 2016 heeft de burgemeester [wederpartij] een gebiedsverbod opgelegd voor de duur van twaalf weken voor het gebied Valkenberg-Station (hierna: VAST).

Bij besluit van 3 april 2017 heeft de burgemeester het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 31 augustus 2017 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 3 april 2017 vernietigd en het besluit van 27 oktober 2016 herroepen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de burgemeester hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juli 2018, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door H.J.M. Marcus, is verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. De burgemeester heeft aan [wederpartij] op grond van artikel 2:65 van de Algemene Plaatselijke Verordening Breda 2014 (hierna: de APV) een gebiedsverbod opgelegd, omdat de politie volgens de burgemeester heeft gerapporteerd dat [wederpartij] op 26 oktober 2016 is aangehouden in een park in het gebied VAST wegens vermoedens van drugshandel en dat daarbij een groot slagersmes in beslag is genomen. Het gebiedsverbod is ingegaan op 31 oktober 2016 en is uitgewerkt op 23 januari 2017. In de door de burgemeester overgelegde rapportage is het volgende omschreven:

"Op 26 oktober 2016 aangehouden voor drugsbezig/c.q. dealen.

Inbeslaggenomen bij fouillering (drugs gerelateerd)

- Mes (flink groot slagersmes)"

en

"Op woensdag 26 oktober 2016, om 14.33 uur, hoorde ik, verbalisant [weggelakt] van collega [weggelakt] dat de mij ambtshalve bekende [wederpartij] aankwam fietsen. Ik zag dat [wederpartij] richting de bankjes fietste en aldaar contact maakte met [persoon A].

Op woensdag 26 oktober 2016, om 14.38 uur, zag ik, verbalisant [weggelakt] dat [wederpartij] opstond bij het bankje en richting de brug bij de Willemstraat fietste. Aldaar zag ik dat [wederpartij] contact maakte met 2 mij onbekend gebleven personen.

Op woensdag 26 oktober 2016, om 14.41 uur, zag ik, verbalisant [weggelakt] dat [wederpartij] weer terugkwam bij de bankjes. Aldaar zag ik dat [wederpartij] een telefoon in zijn handen had. Ik zag dat [wederpartij] verder geen contact had met [weggelakt]. Niet veel later zag ik dat [wederpartij] weer terug fietste richting de brug bij de Willemstraat en opnieuw contact maakte met de 2 mij onbekend gebleven personen.

Voor de volledigheid verwijs ik naar de verdere waarnemingen en observaties naar het opgemaakte proces verbaal van bevindingen van collega [weggelakt].

Op woensdag 26 oktober 2016, om [weggelakt] uur, zag ik, verbalisant [weggelakt] dat [persoon B] "iets" aan [weggelakt] geeft. Vervolgens zie ik dat [weggelakt] "iets" aan [persoon B] terug geeft. Wat er precies aan elkaar werd overhandigd kon ik niet waarnemen.

Op woensdag 26 oktober 2016, om 15.16 uur, zag ik, verbalisant [weggelakt] dat er 2 Oost Europese personen contact maakte met [weggelakt]. Ik zag dat deze 2 personen ook op de bankjes gingen zitten. Niet veel later zag ik dat [weggelakt] drugs aan het gebruiken was middels een pijpje. Zie hiervoor bijgevoegde foto 1.

Aan de hand van voornoemde feiten en omstandigheden kregen wij sterk het vermoeden dat [weggelakt] zich bezig hield met de handel en gebruik van verdovende middelen. Deze bevindingen hebben wij doorgegeven aan opvallende collega's welke de verdachte [weggelakt] vervolgens op heterdaad hebben aangehouden in het Valkenbergpark."

en

"14:10 Man met fiets komt aangereden, met capuchon met strepen, komt aangereden, dit betreft vermoedelijk [wederpartij], mij verbalisant [weggelakt] ambtshalve bekend. Signalement: donkere jas en paarsachtige fiets. Geeft iets aan [persoon C], die op het bankje zit.

15:02 NNman12 en NNman13 hebben zicht op het bankje van [wederpartij] en [persoon D]. Daarom wordt door AC [weggelakt] voorgesteld de aanhouding van [wederpartij] en [weggelakt] nog even uitstellen. In tussentijd zijn door het OBT namelijk verschillende transacties, deals, waargenomen."

De burgemeester heeft bij zijn besluit de kwetsbaarheid van het gebied en het gegeven dat [wederpartij] in het verleden vaker gebiedsverboden opgelegd heeft gekregen vanwege het verstoren van de openbare orde in aanmerking genomen. [wederpartij] betwist de feiten die hem worden verweten en heeft verzocht het gebiedsverbod te herroepen.

Oordeel van de rechtbank

2. De rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester de rapportage niet aan het gebiedsverbod ten grondslag heeft mogen leggen. Daartoe heeft zij overwogen dat de rapportage niet ondertekend en deels onleesbaar is en dat niet is vermeld wie de verbalisanten zijn en wanneer de rapportage is opgemaakt. Daarnaast blijkt uit de rapportage niet of deze op ambtseed of ambtsbelofte is opgemaakt. Omdat niet kan worden vastgesteld dat [wederpartij] de openbare orde heeft verstoord, had de burgemeester geen bevoegdheid om hem een gebiedsverbod op te leggen, aldus de rechtbank.

Hoger beroep

3. De burgemeester stelt zich op het standpunt dat hij een discretionaire bevoegdheid heeft waarbij hem beoordelingsruimte toekomt. Hij betoogt dat hij in de rapportage aanleiding heeft mogen zien om [wederpartij] een gebiedsverbod op te leggen. Dat de rapportage geanonimiseerd is en dat niet is vermeld of deze op ambtseed of ambtsbelofte is opgemaakt, doet aan de waarde van de rapportage niets af. Een bestuursorgaan mag uitgaan van de juistheid van hetgeen de politie verklaart. De in de rapportage genoemde feiten bezien in samenhang met de historie van [wederpartij] zijn van belang. Vanwege die samenhang hoefde het gebiedsverbod minder uitgebreid te worden gemotiveerd. Daarnaast is hij bevoegd feiten uit het verleden mee te wegen. Het aantreffen van het slagersmes was reeds voldoende aanleiding om [wederpartij] een gebiedsverbod op te leggen. De rechtbank heeft daarom ten onrechte geoordeeld dat hij niet de bevoegdheid had om [wederpartij] een gebiedsverbod op te leggen, aldus de burgemeester.

Wettelijk kader

4. Artikel 2:65 van de APV luidt:

‘1. Een ieder is verplicht op een daartoe strekkend besluit, schriftelijk genomen door of namens de burgemeester in het belang van de openbare orde, zich te verwijderen en verwijderd te houden uit een door de burgemeester aangewezen gebied gedurende de tijd die in dat besluit genoemd is.

[…]

3. Een besluit als bedoeld in het eerste lid is slechts geldig gedurende een in het besluit genoemde periode van ten hoogste 12 weken.’

Beoordeling hoger beroep

5. Het opleggen van een gebiedsverbod is een zwaar middel en grijpt diep in in de persoonlijke levenssfeer. Het opleggen van een dergelijk verbod dient dan ook zorgvuldig te worden gemotiveerd, zo volgt ook uit de Beleidsregels gebiedsverboden Breda 2016, die de burgemeester heeft vastgesteld ter uitvoering van artikel 2:65 van de APV. Ter beoordeling staat of de burgemeester op basis van de rapportage aan [wederpartij] een gebiedsverbod mocht opleggen.

Niet is gebleken dat de rapportage op ambtseed of ambtsbelofte is opgemaakt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1480), heeft de rapportage daardoor minder bewijskracht, maar brengt dit niet mee dat zij zonder betekenis is. De rapportage is echter onvoldoende concreet en verifieerbaar om het gebiedsverbod te kunnen dragen. Zo is de rapportage niet ondertekend, is niet vermeld wanneer deze is opgemaakt en kan er door het weglakken van de namen van de verbalisanten niet worden afgeleid welke verbalisanten de beschreven gedragingen hebben waargenomen. Daarnaast zijn ook andere namen weggelakt en zijn de gedragingen in de rapportage onduidelijk beschreven. Weliswaar vermeldt de rapportage dat iemand drugs aan het gebruiken was, maar uit de beschrijving wordt niet duidelijk waarom [wederpartij] daarbij betrokken zou zijn geweest. De burgemeester heeft de bestuursrechter ook niet medegedeeld dat uitsluitend hij, op grond van artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, kennis mocht nemen van een ongelakte versie van de rapportage.

Voor zover de rapportage vermeldt dat na de aanhouding van [wederpartij] een ‘flink groot slagersmes’ in beslag is genomen, is deze eveneens onvoldoende duidelijk en verifieerbaar om het gebiedsverbod te kunnen dragen. Uit die rapportage is immers niet op te maken wanneer deze is opgemaakt en door wie. Daarnaast is onduidelijk wat de herkomst van de rapportage is. Bovendien heeft [wederpartij], in tegenstelling tot hetgeen de burgemeester ter zitting heeft aangevoerd, de gestelde aanwezigheid van het mes bij hem betwist in zijn bezwaar- en beroepschrift en in zijn schriftelijke uiteenzetting in hoger beroep.

Ter zitting heeft de burgemeester gesteld dat [wederpartij] in het verleden diverse ernstige delicten heeft gepleegd. Hoewel de burgemeester bij het opleggen van een gebiedsverbod de historie van een persoon mag betrekken, dient de burgemeester deugdelijk te motiveren waarom er op grond van nieuwe feiten of omstandigheden en in het belang van de openbare orde aanleiding is om een gebiedsverbod op te leggen. De samenhang tussen het verleden en nieuwe feiten of omstandigheden zou ertoe kunnen leiden dat het opleggen van een gebiedsverbod sneller gerechtvaardigd is. Dat betekent evenwel niet dat aan de kwaliteit van een rapportage waaruit deze nieuwe feiten en omstandigheden blijken minder hoge eisen mogen worden gesteld. De rechtbank heeft daarom op juiste gronden geoordeeld dat de burgemeester het gebiedsverbod niet heeft mogen opleggen.

Het betoog faalt.

6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7. De burgemeester dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. veroordeelt de burgemeester van Breda tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III. bepaalt dat van de burgemeester van Breda een griffierecht van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro) wordt geheven.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, griffier.

w.g. Lubberdink w.g. De Vries
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2018

582-857.