Uitspraak 201708431/1/A3


Volledige tekst

201708431/1/A3.
Datum uitspraak: 12 september 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Rotterdam,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 september 2017 in zaak nr. 16/7298 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 17 februari 2016 heeft het college [appellant] een bestuurlijke boete opgelegd van € 4.000,00.

Bij besluit van 28 september 2016 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 11 september 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:59 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) [appellant] opgeroepen ter zitting te verschijnen.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 augustus 2018, waar [appellant], bijgestaan door mr. B. Özates, advocaat te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. E. van Lunteren, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. [appellant] was huurder van de woning aan de [locatie A] te Rotterdam. Bij het besluit van 17 februari 2016 heeft het college [appellant] een boete van € 4.000,-- opgelegd, omdat hij artikel 21, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet 2014 (hierna Hvw) en artikel 3.1.2, eerste lid, van de Verordening toegang woningmarkt en samenstelling woningvoorraad (hierna: de Verordening) heeft overtreden. Aan de boeteoplegging heeft het college het rapport van bevindingen bestuurlijke boete van 9 oktober 2015 ten grondslag gelegd. Daarin is vermeld dat de politie en een opsporingsambtenaar van de gemeente op 8 oktober 2015 een controle in de woning hebben uitgevoerd. Bij die controle is vastgesteld dat de woonkamer en een slaapkamer volledig waren ingericht als hennepkwekerij. Het college heeft de boeteoplegging in bezwaar gehandhaafd. Het college stelt zich, onder verwijzing naar het advies van de Algemene bezwaarschiftencommissie van 1 september 2016, op het standpunt dat [appellant] woonruimte aan de bestemming tot woonruimte heeft onttrokken zonder een daartoe verleende onttrekkingsvergunning. Er is woonruimte aan de bestemming onttrokken, omdat de woning in gebruik was voor een hennepkwekerij. [appellant] kan de bedrijfsmatige exploitatie daarvan worden toegerekend, aldus het college.

Aangevallen uitspraak

2. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 4 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:288, heeft de rechtbank overwogen dat een particuliere verhuurder wiens woning ten behoeve van een hennepkwekerij is onttrokken, maar die daarbij geen daadwerkelijke betrokkenheid kan worden verweten, niet als bedrijfsmatige overtreder kan worden aangemerkt. In dit geval kan [appellant] niettemin daadwerkelijke betrokkenheid bij de hennepkwekerij worden verweten. Ten tijde van de controle van de woning was hij daarvan huurder en stond hij in de basisregistratie personen op het adres van de woning ingeschreven. Voorts stond het energiecontract voor de woning op naam van [appellant]. Dat hij de woning had onderverhuurd en zodoende niet was betrokken bij de hennepkwekerij heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt. Als huurder is hij verantwoordelijk voor hetgeen zich in die woning afspeelt of daarin wordt aangetroffen. Het college heeft daarom bij het bepalen van de hoogte van de boete uit mogen gaan van de bedrijfsmatige exploitatie van de hennepkwekerij, aldus de rechtbank.

Hoger beroep

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hem geen daadwerkelijke betrokkenheid bij de hennepkwekerij kan worden verweten. Ten tijde van het gebruik van de woning voor een hennepkwekerij had hij de woning onderverhuurd, omdat hij onvoldoende inkomsten had om de huur te betalen. Hij verbleef destijds bij familielieden in Venlo waar hij naar werk zocht. Hij is tussentijds niet teruggekeerd naar de woning, zodat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de hennepkwekerij. Na zijn verhoor is de strafzaak tegen hem over de hennepkwekerij geseponeerd, aldus [appellant].

3.1. Artikel 21 van de Hvw luidt: "Het is verboden om een woonruimte, behorend tot een met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening aangewezen categorie gebouwen en die gelegen is in een in de huisvestingsverordening aangewezen wijk, zonder vergunning van burgemeester en wethouders:

a. anders dan ten behoeve van de bewoning of het gebruik als kantoor of praktijkruimte door de eigenaar aan de bestemming tot bewoning te onttrekken;

[…]."

Artikel 35, eerste lid, luidt: "De gemeenteraad kan in de huisvestingsverordening bepalen dat een bestuurlijke boete kan worden opgelegd ter zake van de overtreding van de verboden bedoeld in de artikelen 8, 21 of 22, of van het handelen in strijd met de voorwaarden of voorschriften, bedoeld in artikel 26. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tot het opleggen van een bestuurlijke boete."

Artikel 3.1.2, eerste lid, van de Verordening luidt: "Het is verboden om zonder een onttrekkingsvergunning een woonruimte aan de bestemming tot bewoning te onttrekken, of voor een zodanig gedeelte aan die bestemming te onttrekken, dat die woonruimte daardoor niet langer geschikt is voor bewoning door een huishouden van dezelfde omvang als waarvoor deze zonder zodanige onttrekking geschikt is."

Ingevolge tabel 2 van Bijlage 3 bij de Verordening bedraagt de hoogte van de boete voor de eerste overtreding van het verbod van artikel 3.1.2 € 2.000,00 bij het "onvergund onttrekken van woonruimte". en € 4.000,-- bij het "onvergund onttrekken van woonruimte vanuit een bedrijfsmatige exploitatie".

In de Beleidsnotitie bestuurlijke boete Huisvestingswet Rotterdam 2013 (hierna: de Beleidsnotitie) is vermeld dat overtredingen die vanuit een bedrijfsmatige exploitatie worden begaan zwaarder worden beboet. Indien de overtreder vier of meer woonruimten verhuurt, wordt aangenomen dat sprake is van bedrijfsmatige exploitatie. Bij woonruimteonttrekking ten behoeve van een hennepkwekerij is altijd sprake van bedrijfsmatige exploitatie.

3.2. [appellant] kan voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden, omdat van hem als huurder mag worden gevergd dat hij zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik dat van de woning wordt gemaakt en hij dit heeft nagelaten. Gelet hierop heeft het college [appellant] terecht aangemerkt als overtreder van het verbod op het onvergund onttrekken van woonruimte.

3.3. Voor zover uit de Beleidsnotitie volgt dat, indien in de woning van een particuliere huurder een hennepkwekerij wordt aangetroffen, hem in alle gevallen zonder meer de bedrijfsmatige exploitatie daarvan wordt toegerekend, heeft de Afdeling in haar uitspraak van 31 augustus 2016 overwogen dat dit uitgangspunt niet redelijk is.

Het college heeft niet aangetoond dat [appellant] daadwerkelijk was betrokken bij de hennepkwekerij. Het college heeft nagelaten daarnaar nader onderzoek te verrichten. Dat [appellant] huurder was en hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de woning was onderverhuurd, betekent niet dat hij daarbij daadwerkelijk betrokken was. Het college heeft verder geen feiten of omstandigheden gesteld die kunnen wijzen op zijn daadwerkelijk betrokkenheid. Gelet hierop heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat het college voor de hoogte van de boete heeft mogen uitgaan van de bedrijfsmatige exploitatie van de hennepkwekerij.

Het betoog slaagt.

Slotsom

4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant] tegen het besluit van het college van 28 september 2016 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 5:46 van de Awb voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien. Omdat het besluit van 17 februari 2016 hetzelfde gebrek bevat, zal de Afdeling dit besluit herroepen. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.

5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 september 2017 in zaak nr. 16/7298;

III. verklaart het beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 28 september 2016, kenmerk A.B.2016.2.04483/HG;

V. herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 17 februari 2016, kenmerk HF2015.2324;

VI. bepaalt dat het bedrag van de boete aan [appellant] wordt vastgesteld op € 2.000,00 (zegge: tweeduizend euro);

VII. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

VIII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.006,00 (zegge: drieduizend zes euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IX. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 418,00 (zegge: vierhonderdachttien euro) voor de behandeling van het beroep en hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. K.S. Man, griffier.

w.g. Minderhoud w.g. Man
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 12 september 2018

629.