Uitspraak 201701519/2/A1


Volledige tekst

201701519/2/A1.
Datum uitspraak: 4 juli 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) hangende het hoger beroep van:

Stichting Lonnekerberg en omgeving, gevestigd te Enschede,
verzoekster,

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 10 januari 2017 in zaak nr. 16/2127 in het geding tussen:

onder meer Stichting Lonnekerberg

en

het college van burgemeester en wethouders van Enschede.

Procesverloop

Bij besluit van 11 juli 2016 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan op het perceel [locatie], locatie De Strip, te Enschede.

Bij uitspraak van 10 januari 2017 heeft de rechtbank het door onder meer Stichting Lonnekerberg daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft Stichting Lonnekerberg hoger beroep ingesteld.
Stichting Lonnekerberg heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Stichting Lonnekerberg heeft nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 juni 2018, waar Stichting Lonnekerberg, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door ing. R. Kuipers, mr. I. Willemsen, bijgestaan door mr. M.A.A. Soppe, advocaat te Almelo, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. A.A. Freriks, advocaat te Eindhoven, gehoord.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2. De verleende omgevingsvergunning ziet op van het bestemmingsplan afwijkend gebruik voor activiteiten op het gebied van automotive, innovatieve bedrijvigheid en beperkt recreatief gebruik met ondersteunende en ondergeschikte horeca (hierna: het project) rondom de zogeheten Strip behorend tot de voormalige vliegbasis Twenthe, gelegen in de omgeving van de Lonnekerberg. De Lonnekerberg is een natuurgebied dat niet is aangewezen als een Natura 2000-gebied.

3. Het verzoek van Stichting Lonnekerberg strekt ertoe dat de omgevingsvergunning wordt geschorst totdat de Afdeling een uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure. Aan het verzoek heeft Stichting Lonnekerberg ten grondslag gelegd dat de raad van de gemeente Enschede op 12 maart 2018 de bestemmingsplannen "Voormalige vliegbasis Twenthe - Midden" en "Voormalige vliegbasis Twenthe - Zones" heeft vastgesteld. Stichting Lonnekerberg vreest dat vanwege de cumulatie van effecten van deze bestemmingsplannen met de activiteiten die op grond van de onderhavige omgevingsvergunning reeds plaatsvinden, de stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied Lonnekermeer te hoog zal worden. Ter zitting heeft Stichting Lonnekerberg hieraan toegevoegd dat volgens haar doorlopend wordt gemarchandeerd met de stikstofuitstoot die op De Strip in werkelijkheid plaatsvindt en is het project wegens een verlaging van de grenswaarde voor het Natura 2000-project Lonnekermeer vergunningplichtig op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: de Nbw 1998). Zij stelt thans een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening te hebben en vreest nadelige effecten voor dit Natura 2000-gebied, waarbij zij desgevraagd heeft gewezen op het verdwijnen van insecten en op grootschalige bomenkap.

4. Het college stelt zich op het standpunt dat artikel 8:69a van de Awb aan een vernietiging van de verleende omgevingsvergunning vanwege schending van de Nbw 1998 in de weg staat gelet op het statutaire werkingsgebied van Stichting Lonnekerberg en de op haar website hierover gegeven informatie. Het college stelt zich verder op het standpunt dat voor het project op 9 maart 2016 een PAS-melding is gedaan, die niet heeft geresulteerd in een besluit waarbij ontwikkelingsruimte is toebedeeld. Voor het project is geen vergunning op grond van de Nbw 1998 vereist, aangezien het project valt onder het prioritaire project "Luchthaven Twente (NSL)" en de voor het project vastgestelde bijdrage aan stikstofdepositie niet boven de voor het Natura 2000-gebied vastgestelde grenswaarde komt. De voor het project vastgestelde bijdrage aan stikstofdepositie past volgens het college ruim binnen de voor het Natura 2000-gebied Lonnekermeer prioritaire projectreservering. Ook heeft het college ter zitting gesteld dat uit navraag bij het bevoegd gezag is gebleken dat nog lang geen 50% van de ontwikkelingsruimte in segment 1 (de prioritaire projecten) is uitgegeven.

5. [vergunninghouder] heeft ter zitting toegelicht dat hij van de op 11 juli 2016 verleende omgevingsvergunning, die door de rechtbank bij uitspraak van 10 januari 2017 in stand is gelaten, inmiddels gebruik maakt en dat hij, nu niet eerder door Stichting Lonnekerberg om een voorlopige voorziening is gevraagd, inmiddels op grond van die vergunning diverse contractuele verplichtingen is aangegaan, zodat hij belang heeft van deze vergunning gebruik te kunnen blijven maken.

6. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de vraag of het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb in de weg staat aan de vernietiging van het besluit van het college van 11 juli 2016 nader onderzocht moet worden in de bodemprocedure, nu het werkgebied van de Stichting Lonnekerberg statutair is begrensd tot de Lonnekerberg en omstreken en ter zitting is gebleken dat tussen de Lonnekerberg en het betrokken Natura 2000-gebied 2,5 km ligt.

7. Verder is de voorzieningenrechter gebleken dat Stichting Lonnekerberg beroep heeft ingesteld tegen de besluiten van de raad van 12 maart 2018 en de voorzieningenrechter heeft verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Aan laatstgenoemde procedures zijn zaak nrs. 201804171/2/R6 en 201804172/2/R6 toegekend. Op dit moment is nog niet bekend of en wanneer deze verzoeken op een zitting worden behandeld. Dat laat onverlet dat, zoals ook het college terecht naar voren heeft gebracht, indien binnen de beroepstermijn met betrekking tot de vaststelling van een bestemmingsplan een verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan, de werking van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan op grond van artikel 8.4 van de Wet ruimtelijke ordening wordt opgeschort totdat daarop is beslist. Dat brengt in dit geval met zich dat thans geen sprake is van een cumulatie van effecten met de vastgestelde bestemmingsplannen en ontbreekt voor het treffen van een voorlopige voorziening met betrekking tot de omgevingsvergunning in zoverre het vereiste spoedeisend belang. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter ook dat de verleende omgevingsvergunning niet voorziet in grootschalige bomenkap. Ook overigens heeft Stichting Lonnekerberg niet aannemelijk gemaakt dat de gevolgen van de stikstofdepositie groter zijn dan waarvan bij de verlening van de omgevingsvergunning is uitgegaan. In hetgeen is aangevoerd over de beoordeling van de effecten van stikstofdepositie voor het Natura 2000-gebied Lonnekermeer als gevolg van de omgevingsvergunning is naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. In de uitspraak van de Afdeling van 17 mei 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1259) is overwogen dat de Afdeling het niet aannemelijk acht dat de stikstofpositie die kan ontstaan door benutting van de depositieruimte en de toedeling van de ontwikkelingsruimte in de eerste helft van het tijdvak (tot 1 juli 2018) van het PAS, uitgaande van de uitvoering van de bron- en herstelmaatregelen zoals in het PAS voorzien, onomkeerbare gevolgen zou hebben. Stichting Lonnekerberg heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die leiden tot het oordeel dat in dit geval wél onomkeerbare gevolgen zullen optreden als gevolg van de benutting van depositieruimte door dit (gemelde prioritaire) project.

8. De vraag of voor het project een Nbw-vergunning nodig is en niet met een melding kon worden volstaan, zoals Stichting Lonnekerberg betoogt, zal in de bodemprocedure beantwoord moeten worden. De voorzieningenrechter overweegt dat genomen besluiten in het algemeen uitvoerbaar zijn, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Dit uitgangspunt geldt te meer indien, zoals in dit geval, de rechtbank het tegen het besluit ingestelde beroep ongegrond heeft bevonden. Daarbij geldt dat [vergunninghouder] van de omgevingsvergunning, zolang deze niet in rechte onaantastbaar is, op eigen risico gebruik maakt, ook als een verzoek als hier aan de orde, wordt afgewezen.

9. Gelet op de belangen van [vergunninghouder] bij het kunnen blijven gebruiken van de op 11 juli 2016 verleende omgevingsvergunning, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.C.M. Smulders-Wijgerde, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Smulders-Wijgerde
voorzieningenrechter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2018

672.