Uitspraak 201609361/1/A1


Volledige tekst

201609361/1/A1.
Datum uitspraak: 13 december 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Amsterdam,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 november 2016 in zaak nr. 16/1547 in het geding tussen:

[appellant]

en

het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Zuid.

Procesverloop

Bij besluit van 13 juli 2015 heeft het algemeen bestuur aan [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor het veranderen en vergroten van het dakterras op het gebouw [locatie] te Amsterdam.

Bij besluit van 19 januari 2015 heeft het algemeen bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 16 november 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het algemeen bestuur heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 oktober 2017, waar [appellant] en het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door A. Eringa, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. [appellant] heeft buiten de daarvoor geldende termijn van zes weken bezwaar gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning. De rechtbank heeft overwogen dat het algemeen bestuur terecht het bezwaarschrift niet-ontvankelijk heeft verklaard vanwege niet verschoonbare termijnoverschrijding omdat [appellant] niet uiterlijk binnen twee weken nadat hij van het bestaan van de omgevingsvergunning op de hoogte was geraakt, bezwaar heeft gemaakt. Volgens [appellant] heeft de rechtbank daarmee miskend dat hij alles heeft ondernomen om binnen de termijn bezwaar te maken, dat het aan bij het stadsdeel gemaakte fouten is te wijten dat hij niet eerder bezwaar heeft gemaakt en dat derhalve redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest.

Wettelijk kader

2. Artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) luidt:

" De bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager."

Artikel 6:7 luidt:

"De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken."

Artikel 6:8, eerste lid, luidt:

"De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt."

Artikel 6:11 luidt:

"Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. "

Artikel 3.8 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht luidt:

"Het bevoegd gezag geeft bij de toepassing van titel 4.1 van de Awb tevens onverwijld kennis van de aanvraag om een omgevingsvergunning in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze. Het vermeldt daarbij de in artikel 3.1, tweede lid, bedoelde datum waarop de aanvraag is ontvangen."

Artikel 3.9, eerste lid, aanhef en onder a, luidt:

"Het bevoegd gezag beslist binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag op de aanvraag om een omgevingsvergunning. Tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking doet het mededeling van die beschikking op de wijze waarop het overeenkomstig artikel 3.8 kennis heeft gegeven van de aanvraag."

Behandeling hoger beroepsgrond

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. Hij voert hiertoe aan dat S. Vorm, inspecteur bij bouw- en woningtoezicht van het stadsdeel, op de hoogte was van het belang dat hij had bij het verkrijgen van de bekendmakingsdatum van de omgevingsvergunning en dat Vorm ondanks verzoeken van [appellant] daartoe hem niet heeft geïnformeerd over die bekendmaking. Eerst per mail op 15 september 2015 heeft Vorm aangegeven dat een beschikking is afgegeven op 13 juli 2015, maar daarbij heeft Vorm verzuimd aan te geven wat de aard van de beschikking was, aldus [appellant]. Op het moment waarop [appellant] beschikte over het besluit heeft hij binnen drie dagen bezwaar gemaakt. [appellant] wijst er daarbij op dat nu geen mededeling van de verlening van de omgevingsvergunning heeft plaatsgevonden op de landelijke website www.overheid.nl hij ook niet eerder inhoudelijk kon reageren op het besluit.

3.1. Het besluit van 13 juli 2015 is op dezelfde dag aan de aanvrager om omgevingsvergunning verzonden en is daarmee, anders dan de rechtbank heeft overwogen, op de juiste wijze, overeenkomstig artikel 3:41, eerste lid van de Awb, bekendgemaakt. De bezwaartermijn is aangevangen op 14 juli 2015 en de laatste dag waarop bezwaar kon worden gemaakt was 24 augustus 2015. Op 18 oktober 2015, derhalve na het verstrijken van de bezwaartermijn, heeft [appellant] bezwaar gemaakt.

Het algemeen bestuur heeft op 13 juli 2015 mededeling van de omgevingsvergunning gedaan op de gemeentelijke website www.amsterdam.nl. Hiermee heeft het algemeen bestuur voldaan aan het vereiste van artikel 3.9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo in samenhang bezien met artikel 3.8. Het algemeen bestuur heeft ter zitting aangegeven dat van verleende omgevingsvergunningen geen mededeling wordt gedaan op de website www.overheid.nl en dat er ook geen wettelijke regeling is die het algemeen bestuur daartoe verplicht.

Anders dan [appellant] heeft gesteld, brengt de enkele omstandigheid dat hij zich heeft aangemeld bij de e-mailservice van www.overheid.nl niet mee dat hij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat hij op de hoogte zou worden gehouden van alle voor hem mogelijk relevante besluiten, zoals in dit geval het verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, in de omgeving van zijn perceel (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 26 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4238). Bedoelde e-mailservice laat onverlet dat het tot de eigen verantwoordelijkheid van [appellant] behoort om er zorg voor te dragen dat hij op de hoogte geraakt van de voortgang van de aanvraag om vergunning. De gevolgen van zijn keuze om daarbij te vertrouwen op de e-mailservice van www.overheid.nl komen voor zijn risico. De omstandigheid dat er problemen waren met de technische koppeling tussen de gemeentelijke website en www.overheid.nl met als gevolg dat in 2015, onder meer in de periode waarin de door [appellant] bestreden omgevingsvergunning is verleend, gedurende lange tijd besluiten van de deelgemeente niet zijn doorgezet naar www.overheid.nl, maakt dat niet anders. Dat het bij Vorm, een medewerker van de afdeling bouw- woningtoezicht, bekend was dat hij bezwaar had tegen het bouwwerk waarop de verleende omgevingsvergunning ziet, ontsloeg [appellant] niet van de verplichting om er zelf voor zorg te dragen zich op de hoogte te houden van het verloop van de vergunning door het raadplegen van de gemeentelijke website www.amsterdam.nl. Ook overigens is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan [appellant] er rechtens op mocht vertrouwen dat zolang hij geen daartoe strekkend e-mailbericht van www.overheid.nl had ontvangen nog geen omgevingsvergunning was verleend.

Nu het algemeen bestuur heeft voldaan aan de wettelijke bekendmakingsvereisten en op juiste wijze van het besluit mededeling heeft gedaan, is, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet aan de orde de vraag of [appellant] binnen twee weken nadat hij van het bestaan van de omgevingsvergunning op de hoogte is geraakt zijn bezwaar kenbaar heeft gemaakt. De door de rechtbank aangehaalde jurisprudentie van de Afdeling van 30 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY9941, ziet namelijk op de situatie waarin niet op de juiste wijze mededeling is gedaan van de omgevingsvergunning.

Het betoog faalt.

3.2. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de rechtbank terecht, zij het op onjuiste gronden, tot de conclusie is gekomen dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar kan worden geacht.

Het betoog faalt.

Conclusie

4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden waarop zij rust, te worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, griffier.

w.g. Van der Spoel w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 december 2017

414.