Uitspraak 201704543/3/R6


Volledige tekst

201704543/3/R6.
Datum uitspraak: 13 november 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

Stichting Vleermuiswerkgroep Groningen en Stichting Natuur en Milieufederatie Groningen, beide gevestigd te Groningen,
verzoekers,

en

het college van burgemeester en wethouders van Groningen,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluiten van 24 mei 2017 heeft het college vijf omgevingsvergunningen verleend voor het vellen van bomen en het verwijderen van houtopstanden ten behoeve van de ombouw van de Zuidelijke Ringweg te Groningen, in als zodanig aangeduide deelgebieden C, G, H, I en J.

Tegen deze besluiten hebben de Vleermuiswerkgroep en de Natuur en Milieufederatie beroep ingesteld.
De Vleermuiswerkgroep en de Natuur en Milieufederatie hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 november 2017, waar de Vleermuiswerkgroep en de Natuur en Milieufederatie, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door J. Dallinga, G. Demandt, F.H. van der Veer en mr. A.H. Tuitert, zijn verschenen.
Voorts is [partij], vertegenwoordigd door mr. E.E. Grit, advocaat te Groningen, [gemachtigden], als partij gehoord.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2. Ter zitting is gebleken dat het verzoek betrekking heeft op de omgevingsvergunningen die zijn verleend voor het vellen van bomen en het verwijderen van houtopstanden in de als zodanig aangeduide deelgebieden G, H, I en J. Met het verzoek wordt beoogd te bereiken dat in ieder geval geen onomkeerbare gevolgen intreden doordat reeds bomen zullen worden geveld en houtopstanden zullen worden verwijderd voordat uitspraak is gedaan in de hoofdzaak, waarvoor de zittingsdatum, te weten 12 december 2017, reeds is vastgesteld.

3. De Vleermuiswerkgroep en de Natuur en Milieufederatie betogen dat de omgevingsvergunningen niet verleend hadden mogen worden omdat hierdoor vliegroutes en foerageergebieden zodanig worden aangetast dat de ecologische functionaliteit van de vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen in de directe omgeving worden verstoord. Zij voeren hiertoe onder meer aan dat alle uit te voeren werkzaamheden in het gebied, ook bezien in combinatie met andere ontwikkelingen buiten het projectgebied, onvoldoende in samenhang zijn bezien, zodat de voorgenomen maatregelen onvoldoende zijn om overtreding van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) te voorkomen. Volgens hen is daarom een ontheffing als bedoeld in de Wnb vereist voor het geheel van de vergunde activiteiten, althans is er voor veel meer onderdelen van het project A7/N7 Zuidelijke Ringweg Groningen ontheffing nodig dan waarvoor daadwerkelijk ontheffing is aangevraagd. Om die reden hadden de bestreden omgevingsvergunningen, nu die ontheffing, dan wel ontheffingen, niet is, dan wel zijn, aangevraagd, niet verleend mogen worden zonder een verklaring van geen bedenkingen van het bevoegd gezag.

4. Het college stelt zich op het standpunt dat de te treffen maatregelen toereikend zijn, zodat de Wnb niet zal worden overtreden. Dit standpunt baseert het college op een aantal onderzoeken, waaronder het door Sweco opgestelde rapport "Effectbeoordeling natuur Aanpak Ring Zuid" van 17 maart 2017.

5. Uit de uitgevoerde onderzoeken blijkt dat in het gebied op diverse locaties vliegroutes en foerageergebieden van vleermuizen aanwezig zijn. Uit de uitgevoerde onderzoeken blijkt voorts dat ter bescherming van de functionaliteit hiervan maatregelen worden getroffen. De vraag die partijen verdeeld houdt is of de voorgenomen maatregelen voldoende zijn om overtreding van de verbodsbepalingen uit de Wnb te voorkomen. De beoordeling van deze vraag en de hiermee samenhangende vraag of de omgevingsvergunningen rechtmatig zijn verleend, vergen naar het oordeel van de voorzieningenrechter een inhoudelijke beoordeling waarvoor deze voorlopige voorzieningenprocedure zich niet leent. De vraag of vooruitlopend op de beoordeling in de hoofdzaak een voorlopige voorziening moet worden getroffen, zal de voorzieningenrechter daarom in dit geval beantwoorden aan de hand van een belangenafweging.

6. Het belang van de Vleermuiswerkgroep en de Natuur en Milieufederatie bij toewijzing van hun verzoek is erin gelegen dat elke betekenis aan de behandeling van het beroep in de hoofdzaak zou worden ontnomen indien de desbetreffende bomen al zijn gekapt op het moment dat de uitspraak in de hoofdzaak wordt gedaan. Volgens hen valt ook niet in te zien dat de uitspraak in de hoofdzaak, met de reeds geplande behandeling ter zitting van de Afdeling op 12 december 2017, niet zou kunnen worden afgewacht.

Het college en [partij] hebben benadrukt dat de kap van de bomen in de winterperiode één van de maatregelen is waarmee wordt voorkomen dat de Wnb wordt overtreden. Voor de kap van de bomen is een planning opgesteld, die inhoudt dat de kapwerkzaamheden in week 46 van 2017 starten en worden afgerond in week 5 van 2018. Na de kap worden de benodigde maatregelen getroffen zodat de vliegroutes en foerageergebieden weer functioneel zijn op het moment dat de vleermuizen uit hun winterslaap ontwaken. Het college en [partij] hebben om deze reden verzocht uiterlijk 13 november 2017 uitspraak te doen.

7. De voorzieningenrechter weegt de betrokken belangen als volgt. [partij] heeft verklaard te werken conform het door Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek opgestelde rapport "Ecologisch werkprotocol kapwerkzaamheden" van 19 oktober 2017. Bij dit rapport is als bijlage 3 een planning voor het vellen van de bomen en het verwijderen van de houtopstanden opgenomen. Bij deze planning heeft [partij] ter zitting toegelicht dat als vuistregel kan worden genomen dat het vliegseizoen van de vleermuizen omstreeks 15 maart van ieder jaar start. De daadwerkelijke start is onder meer afhankelijk van het weer en de temperatuur. Dit betekent dat [partij] op basis van de huidige planning ongeveer één maand marge heeft voor de uitloop van de werkzaamheden en het treffen van maatregelen. De hoofdzaak zal op 12 december 2017 op een zitting van de meervoudige kamer van de Afdeling worden behandeld. De voorzieningenrechter is niet gebleken dat het op voorhand niet mogelijk is om de uitspraak in de hoofdzaak af te wachten en de planning van de kapwerkzaamheden daarop aan te passen. Gelet hierop weegt het belang van de Vleermuiswerkgroep en de Natuur en Milieufederatie bij toewijzing van het verzoek op dit moment zwaarder dan het belang van [partij] bij afwijzing van dat verzoek. Hierbij betrekt de voorzieningenrechter de mogelijkheid die artikel 8:87, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht biedt om ambtshalve dan wel op verzoek een getroffen voorlopige voorziening op te heffen of te wijzigen.

8. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter na weging van alle betrokken belangen en ter voorkoming van onomkeerbare gevolgen aanleiding de navolgende voorlopige voorziening te treffen.

9. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening de vier afzonderlijke besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Groningen van 24 mei 2017 waarbij omgevingsvergunningen zijn verleend voor het vellen van bomen en het verwijderen van houtopstanden ten behoeve van de ombouw van de Zuidelijke Ringweg te Groningen, in de als zodanig aangeduide deelgebieden G, H, I en J.;

II. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Groningen aan Stichting Vleermuiswerkgroep Groningen en Stichting Natuur en Milieufederatie Groningen het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 333,00 (zegge: driehonderddrieëndertig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Boer, griffier.

w.g. Helder w.g. Boer
voorzieningenrechter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2017

745.