Uitspraak 201604034/1/A1


Volledige tekst

201604034/1/A1.
Datum uitspraak: 23 augustus 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante] en anderen, onderscheidenlijk gevestigd en wonend te Dreumel, gemeente West Maas en Waal,
appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 19 april 2016 in zaak nr. 14/7999 in het geding tussen:

[appellante] en anderen

en

het college van burgemeester en wethouders van West Maas en Waal.

Procesverloop

Bij besluit van 24 september 2014 heeft het college aan [fruitbedrijf] omgevingsvergunning verleend voor het in werking hebben van een schokgolfgenerator (ook wel anti-hagelkanon genoemd) op het perceel [locatie] te Dreumel.

Bij tussenuitspraak van 1 oktober 2015 heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken twee gebreken in de motivering van het besluit van 24 september 2014 te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht.

Bij brief van 9 december 2015 heeft het college het besluit van 24 september 2014 van een aanvullende motivering voorzien. Naar aanleiding daarvan hebben zowel [appellante] en anderen als vergunninghouder een zienswijze naar voren gebracht.

Bij uitspraak van 19 april 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] en anderen tegen het besluit van 24 september 2014 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellante] en anderen hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellante] en anderen, alsook vergunninghouder hebben een nader stuk overgelegd.

De Afdeling heeft de zaak gevoegd met zaak nr. 201604031/1/A1 ter zitting behandeld op 13 maart 2017, waar [appellante] en anderen, vertegenwoordigd door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, [personen] en anderen, bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Stoelwinder, ing. E.J.L. Kuijs en ing. S.T. de Hingh, zijn verschenen. Voorts zijn vergunninghouder, vertegenwoordigd door [gemachtigden], beiden bijgestaan door mr. D. Pool, als derdebelanghebbenden gehoord. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.

Overwegingen

1. [appellante] en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat met de schokgolfgenerator niet de beste beschikbare technieken (hierna: BBT) worden toegepast, zodat de rechtbank volgens hen de rechtsgevolgen van het besluit van 24 september 2014 ten onrechte in stand heeft gelaten. Zij betogen dat vergunninghouder ondanks het gebruik van een schokgolfgenerator hagelschade heeft geleden, de schokgolfgenerator op grond van de aan de vergunning verbonden voorschriften onvoldoende keren kan worden gebruikt en niet vaststaat dat een schokgolfgenerator een gebied van 50 ha kan beschermen. Ook voeren zij aan dat schokgolfgeneratoren onevenredig veel geluid produceren en dat hagelnetten een beter alternatief zijn. [appellante] en anderen hebben artikelen overgelegd waaruit volgens hen de voordelen van het gebruik van hagelnetten ten opzichte van schokgolfgeneratoren blijken. Zij betogen voorts dat de rechtbank bij de beoordeling van BBT is uitgegaan van onjuiste gegevens omtrent de kosten van hagelnetten.

1.1. Artikel 2.14, eerste lid, aanhef en onder c, onder 1˚, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) luidt: Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, (lees: de aanvraag om een omgevingsvergunning milieu) neemt het bevoegd gezag bij die beslissing in ieder geval in acht dat in de inrichting of het mijnbouwwerk ten minste de voor de inrichting of het mijnbouwwerk in aanmerking komende beste beschikbare technieken moeten worden toegepast.

Artikel 1.1, eerste lid, luidt, voor zover hier van belang: In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder beste beschikbare technieken: voor het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu meest doeltreffende technieken om de emissies en andere nadelige gevolgen voor het milieu, die een inrichting kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken, die - kosten en baten in aanmerking genomen - economisch en technisch haalbaar in de bedrijfstak waartoe de inrichting behoort, kunnen worden toegepast, en die voor degene die de inrichting drijft, redelijkerwijs in Nederland of daarbuiten te verkrijgen zijn; daarbij wordt onder technieken mede begrepen het ontwerp van de inrichting, de wijze waarop zij wordt gebouwd en onderhouden, alsmede de wijze van bedrijfsvoering en de wijze waarop de inrichting buiten gebruik wordt gesteld.

Artikel 5.4, tweede lid, van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) luidt: Indien op een activiteit of op een type productieproces binnen de inrichting, waarvoor een vergunning is aangevraagd, geen BBT-conclusies of informatiedocumenten als bedoeld in het eerste lid van toepassing zijn, of indien de van toepassing zijnde BBT-conclusies of informatiedocumenten niet alle mogelijke milieueffecten van de activiteit of het proces behandelen, stelt het bevoegd gezag de beste beschikbare technieken vast.

Het derde lid luidt: Bij het vaststellen van de beste beschikbare technieken houdt het bevoegd gezag in ieder geval rekening met:

[…]

d. vergelijkbare processen, apparaten of wijzen van bedrijfsvoering die met succes in de praktijk zijn beproefd;

e. de vooruitgang van de techniek en de ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis;

f. de aard, de effecten en de omvang van de betrokken emissies;

g. de data waarop de installaties in de inrichting in gebruik zijn of worden genomen;

h. de tijd die nodig is om een betere techniek toe te gaan passen;

[…]

j. de noodzaak om het algemene effect van de emissies op en de risico’s voor het milieu te voorkomen of tot een minimum te beperken;

[…].

1.2. Op grond van categorie 2.7 onder q van onderdeel C van bijlage I bij het Bor, zoals dit luidde ten tijde van belang, is de schokgolfgenerator vergunningplichtig voor de activiteit milieu. Niet in geschil is dat voor schokgolfgeneratoren geen BBT-conclusies of informatiedocumenten beschikbaar zijn, zodat het college de BBT moest vaststellen. Bij tussenuitspraak van 1 oktober 2015 heeft de rechtbank overwogen dat het college in het besluit van 24 september 2014 onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de schokgolfgenerator als BBT kan worden aangemerkt, in het bijzonder in relatie tot het alternatief van hagelnetten. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat het college er niet in is geslaagd dit gebrek te herstellen en daarom heeft de rechtbank het besluit van 24 september 2014 vernietigd. De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat de schokgolfgenerator in vergelijking met hagelnetten als BBT kan worden aangemerkt en de rechtsgevolgen van voormeld besluit in stand gelaten. Partijen hebben geen hoger beroep ingesteld tegen het uitgangspunt van de rechtbank dat in het kader van de beoordeling van BBT een vergelijking tussen schokgolfgeneratoren en hagelnetten had moeten plaatsvinden. Wat daar verder ook van zij, nu tegen dat uitgangspunt geen hoger beroep is ingesteld, moet er voor de behandeling van dit hoger beroep van worden uitgegaan dat voor de vaststelling van BBT een dergelijke vergelijking moet worden gemaakt.

1.3. Ook in het geval ervan wordt uitgegaan dat een vergelijking moet worden gemaakt tussen het gebruik van schokgolfgeneratoren en hagelnetten betekent dit niet dat slechts één van deze technieken als BBT kan worden aangemerkt. Voorts volgt uit het vereiste dat in de inrichting de BBT moeten worden toegepast niet dat alle mogelijke maatregelen moeten worden getroffen die bijdragen aan een reductie van, in dit geval, de geluidemissie. Zie ter vergelijking de uitspraak van de Afdeling van 19 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2736, over ammoniakemissie. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak uiteengezet waarom hagelnetten in de aangevraagde situatie moeilijk toepasbaar zijn en heeft overwogen dat de schokgolfgenerator moet worden aangemerkt als BBT. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat het college bij zijn belangenafweging heeft betrokken dat op de schokgolfgenerator twee in serie geschakelde geluiddempers zijn toegepast, het gebruik in de vergunning overeenkomstig de aanvraag is beperkt tot maximaal vier maal per jaar tussen 1 april en 15 oktober, alleen tussen 07:00 en 23:00 uur, ten hoogste 30 minuten waarin om de 7 seconden een knal klinkt en het college in de voorschriften de verplichting tot het raadplegen van een onafhankelijke weersdienst heeft vastgelegd. In hetgeen [appellante] B.V. en anderen hebben aangevoerd, wordt gepleit voor het gebruik van hagelnetten, maar dit geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de aangevraagde en vergunde schokgolfgenerator niet als BBT kan worden aangemerkt. Hetgeen zij op dit punt aanvoeren, geeft dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de schokgolfgenerator niet als BBT kan worden aangemerkt en de rechtbank de rechtsgevolgen van het besluit van 24 september 2014 ten onrechte in stand heeft gelaten.

Het betoog faalt.

2. [appellante] en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de nertsenhouderij als geluidgevoelig object moet worden aangemerkt. Volgens hen zijn nertsen in bijzondere mate gevoelig voor het geluid van de schokgolfgenerator en dit is door de rechtbank niet erkend.

2.1. De stelling dat nertsen in bijzondere mate gevoelig zijn voor de harde knallen van een schokgolfgenerator is niet met stukken onderbouwd. Reeds daarom was er geen aanleiding voor het college dit aspect bij de beslissing op de aanvraag te betrekken. Overigens heeft het college zich in het besluit van 24 september 2014 terecht op het standpunt gesteld dat hoewel in de nertsenstallen mensen aanwezig kunnen zijn, het niet aannemelijk is dat daarin continu mensen verblijven en de stallen niet dezelfde bescherming hoeft te worden geboden als woningen. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.

Het betoog faalt.

3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.

4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.T. de Jong, griffier.

w.g. Van Altena w.g. De Jong
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2017

628.