Uitspraak 201605181/1/A1


Volledige tekst

201605181/1/A1.
Datum uitspraak: 16 augustus 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Stichting Veiliger Zaltbommel, gevestigd te Zaltbommel,
appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 31 mei 2016 in zaak nr. 15/7277 in het geding tussen:

Stichting Veiliger Zaltbommel

en

het college van gedeputeerde staten van Gelderland.

Procesverloop

Bij besluit van 23 oktober 2015 heeft het college aan Sachem Europe B.V. een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen van de inrichting aan het Van Voordenpark 15 te Zaltbommel (hierna: de inrichting).

Bij uitspraak van 31 mei 2016 heeft de rechtbank het door Stichting Veiliger Zaltbommel daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft Stichting Veiliger Zaltbommel hoger beroep ingesteld.

Het college en Sachem Europe B.V. hebben een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juni 2017, waar Stichting Veiliger Zaltbommel, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. J.E. Dijk, advocaat te Haarlem, en het college, vertegenwoordigd door ing. E. Lambrechts, bijgestaan door mr. H.J.M. Besselink, advocaat te Den Haag, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Sachem Europe B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. H.M.F.F. Verbeet, gehoord.

Overwegingen

1. Sachem Europe B.V. exploiteert een inrichting waar organische chemicaliën worden geproduceerd die worden toegepast in de zetmeel-, papier-, kunststof-, cosmetische en farmaceutische industrie. De inrichting ligt tussen een spoorweg en een weg en in de nabije omgeving van een woonwijk.

Bij besluit van 23 oktober 2015 heeft het college aan Sachem Europe B.V. een omgevingsvergunning voor het veranderen van de inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) verleend. De vergunde veranderingen zien op het aanpassen van reactoren om deze onder druk te kunnen bedrijven, het plaatsen van transportabele ISO-containers voor de opslag van trimethylamine, tributylamine, tripropylamine en methylchloride en de vervanging van losslangen door losarmen voor de overslag van epichloorhydrine en allylalcohol. De rechtbank heeft dit besluit in stand gelaten.

2. Stichting Veiliger Zaltbommel betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college bij de verlening van de aangevraagde omgevingsvergunning te weinig oog heeft gehad voor de externe veiligheid. Zij voert daartoe aan dat gelet op artikel 12, eerste lid, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: het Bevi) het college in de motivering van het besluit aandacht had moeten besteden aan het groepsrisico van de vergunde activiteiten. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, is er volgens Stichting Veiliger Zaltbommel namelijk sprake van een besluit als bedoeld in artikel 4, eerste tot en met vijfde lid, van het Bevi, omdat het een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, onder 2°, van de Wabo betreft.

Stichting Veiliger Zaltbommel voert verder aan dat het college op grond van artikel 4, derde lid, van het Bevi het groepsrisico bij zijn beoordeling had moeten betrekken. Volgens haar blijkt uit tekeningen bij het rapport "Kwantitatieve Risico Analyse Sachem Europe B.V." van 15 december 2014 van Royal HaskoningDHV dat met het besluit de risicocontouren 10-7, 10-8 en 10-9 groter zijn geworden, hetgeen volgens haar betekent dat het besluit nadelige gevolgen heeft voor het plaatsgebonden risico in het algemeen.

2.1. Artikel 1, eerste lid, van het Bevi luidt:

"[…]

j. groepsrisico: cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is;

[…]

o. plaatsgebonden risico: risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is;

[…]."

Artikel 4 luidt:

 "1 Het bevoegd gezag neemt bij de beslissing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, onder 1°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de grenswaarde, genoemd in artikel 6, eerste lid, in acht.

2 Het bevoegd gezag houdt bij de beslissing op een aanvraag als bedoeld in het eerste lid rekening met de richtwaarde, genoemd in artikel 6, tweede lid.

3 Het bevoegd gezag neemt bij de beslissing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, onder 2°, en 2.6 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, indien de aanvraag betrekking heeft op een verandering die nadelige gevolgen heeft voor het plaatsgebonden risico, de grenswaarden, genoemd in de artikelen 7, eerste lid, en 24, eerste lid, in acht.

4 Het bevoegd gezag houdt bij de beslissing op een aanvraag als bedoeld in het derde lid, indien de aanvraag betrekking heeft op een verandering die nadelige gevolgen heeft voor het plaatsgebonden risico, rekening met de richtwaarde, genoemd in artikel 7, tweede lid.

5 Het bevoegd gezag neemt bij de beslissing op een aanvraag, in afwijking van het eerste en derde lid, de bij regeling van Onze Minister vastgestelde afstanden tot al dan niet geprojecteerde kwetsbare objecten in acht en houdt bij die beslissing, in afwijking van het tweede en vierde lid, rekening met de bij die regeling vastgestelde afstanden tot al dan niet geprojecteerde beperkt kwetsbare objecten, indien die aanvraag betrekking heeft op:

a. een LPG-tankstation als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel e;

b. een inrichting als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel f, indien:

1°. tot de inrichting geen opslagvoorziening voor de opslag van stoffen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel f, behoort met een oppervlak van meer dan 2500 m2, en

2°. geen verpakkingseenheden van meer dan 100 kg met gevaarlijke stoffen of preparaten die bij of krachtens het Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten zijn ingedeeld als zeer vergiftig, of gevaarlijke stoffen van ADR klasse 6.1, verpakkingsgroep I, in de open lucht worden gelost en geladen;

c. een inrichting waarin een koel- of vriesinstallatie aanwezig is als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel g, met een inhoud van minder dan 10 000 kg ammoniak, of

d. een inrichting als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel h.

[…]."

Artikel 7 van het Bevi luidt:

"1 De grenswaarde, bedoeld in artikel 4, derde lid, voor al dan niet geprojecteerde kwetsbare objecten is 10-6 per jaar.

2 De richtwaarde, bedoeld in artikel 4, vierde lid, voor al dan niet geprojecteerde beperkt kwetsbare objecten is 10-6 per jaar."

Artikel 12, eerste lid, luidt:

"Indien het bevoegd gezag een besluit als bedoeld in artikel 4, eerste tot en met vijfde lid, vaststelt, wordt in de motivering van het desbetreffende besluit in elk geval vermeld:

a. de aanwezige dichtheid van personen in het invloedsgebied van de desbetreffende inrichting op het tijdstip waarop dat besluit wordt vastgesteld;

b. het groepsrisico van de inrichting waarop dat besluit betrekking heeft en in een geval als bedoeld in artikel 4, derde lid, tevens de bijdrage van de verandering van de inrichting aan het totale groepsrisico van de inrichting, vergeleken met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-7 per jaar en met de kans op een ongeval met 1000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10-9 per jaar;

c. de mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen tot beperking van het groepsrisico in de nabije toekomst;

d. de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval in de inrichting waarop dat besluit betrekking heeft, en

e. de mogelijkheden voor personen die zich bevinden in het invloedsgebied van de inrichting waarop dat besluit betrekking heeft, om zich in veiligheid te brengen indien zich in die inrichting een ramp of zwaar ongeval voordoet."

2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 24 oktober 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY1013, volgt uit artikel 12, eerste lid, van het Bevi dat verantwoording van het groepsrisico pas aan de orde is bij een besluit waarbij de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico in acht moeten worden genomen. Ingevolge artikel 4, derde en vierde lid, van het Bevi moeten de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico in acht worden genomen bij het nemen van een beslissing op een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, onder 2°, of artikel 2.6 van de Wabo, én de aanvraag betrekking heeft op een verandering die nadelige gevolgen heeft voor het plaatsgebonden risico. Anders dan Stichting Veiliger Zaltbommel aanvoert, behoeft een verantwoording van het groepsrisico dus niet reeds plaats te vinden indien slechts sprake is van een beslissing op een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, onder 2°, van de Wabo.

2.3. Uit artikel 4, derde en vierde lid, volgt dat als een verandering nadelige gevolgen heeft voor het plaatsgebonden risico, het bevoegd gezag de van toepassing zijnde grens- en richtwaarden in acht moet nemen. In artikel 7 van het Bevi staat de in onderhavige zaak van toepassing zijnde grens- en richtwaarde. De grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico voor al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten is 10-6 per jaar. Gelet op het voorgaande is sprake van nadelige gevolgen voor het plaatsgebonden risico als bedoeld in artikel 4, derde of vierde lid, indien de risicocontour 10-6 toeneemt. Niet in geschil is dat dit niet het geval is. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, biedt het Bevi geen grondslag om (mede) betekenis toe te kennen aan de risicocontouren 10-7, 10-8 en/of 10-9. Of deze risicocontouren door de aangevraagde veranderingen worden verruimd, is daarom niet van belang. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geconcludeerd dat de aanvraag geen nadelige gevolgen heeft voor het plaatsgebonden risico als bedoeld in artikel 4, derde en vierde lid.

2.4. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college niet op grond van artikel 12, eerste lid, van het Bevi, en artikel 4, derde of vierde lid, van het Bevi behoefde toe te komen aan een verantwoording van het groepsrisico. Het betoog faalt.

3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, griffier.

w.g. Lubberdink w.g. Van Grinsven
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2017

462-811.