Uitspraak 201604777/1/R2


Volledige tekst

201604777/1/R2.
Datum uitspraak: 16 augustus 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Rijsbergen, gemeente Zundert,

en

de raad van de gemeente Zundert,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 april 2016, kenmerk 2016/1755, heeft de raad het bestemmingsplan "Tweede herziening bestemmingsplan Buitengebied Zundert" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting, gevoegd met zaak nr. 201605492/1/A1, behandeld op 20 juni 2017, waar [appellante], bijgestaan door mr. S. van Hengel, advocaat te Etten-Leur, en de raad, vertegenwoordigd door mr. E. de Koning-Barten, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. C. Lubben, rechtsbijstandverlener, als belanghebbende gehoord.
Daarna zijn de zaken gesplitst.

Overwegingen.

Inleiding

1. In het plan is aan het perceel [locatie] te Rijsbergen de aanduiding "bomenteelt" toegekend en ter plaatse van een bestaande loods op dit perceel de aanduiding "nevenactiviteiten, hoveniersbedrijf". De raad wil daarmee een boomteeltbedrijf en een hoveniersbedrijf, die in het voorheen geldende bestemmingsplan volgens hem abusievelijk niet waren opgenomen, alsnog positief bestemmen. Ten behoeve van de boomkwekerij is [belanghebbende] voornemens een nieuwe loods op te richten aan de rand van het perceel, waarvoor een omgevingsvergunning is verleend die tevens voorziet in het gebruik van de bestaande loods voor het hoveniersbedrijf. [appellant] woont naast het perceel en stelt overlast te ervaren van de activiteiten.

Toetsingskader

2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Aanduiding "nevenactiviteiten, hoveniersbedrijf"

Verordening ruimte 2014

3. [appellant] stelt dat de nieuwe vestiging van een hoveniersbedrijf in strijd is met artikel 6.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de provinciale Verordening ruimte 2014 (hierna: de Verordening 2014) zoals die gold ten tijde van het bestreden besluit. Ingevolge deze bepaling kan een bestemmingsplan dat is gelegen in de groenblauwe mantel voorzien in de vestiging van een niet-agrarische functie, mits de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een bedrijf, behorend tot de milieucategorie 3 of hoger. Volgens de brochure "Bedrijven en milieuzonering" uit 2009 van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure), waarnaar in de Verordening 2014 wordt verwezen, behoort een hoveniersbedrijf met een bedrijfsoppervlak groter dan 500 m2 tot milieucategorie 3.1. De raad stelt volgens [appellant] ten onrechte dat het bedrijfsoppervlak kleiner is dan 500 m2 omdat alleen de bestaande loods van 315 m2 voor het hoveniersbedrijf wordt gebruikt. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling, onder meer de uitspraak van 10 februari 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL3330, moeten ook de bedrijfsactiviteiten die buiten de gebouwen kunnen worden uitgeoefend worden meegerekend tot het bedrijfsoppervlak als bedoeld in de VNG-brochure. Tot de oppervlakte die voor het hoveniersbedrijf wordt gebruikt moeten volgens [appellant] ook worden gerekend de inrit, parkeerplaatsen, stallingsplaatsen voor werktuigen en opslagplaatsen. Daartoe behoort ook de feitelijke opslag in de kweektunnels van haardhout dat uit boomstammen is verwerkt. Het totale bedrijfsoppervlak overschrijdt daarmee het maximum van 500 m2, zodat het hoveniersbedrijf op grond van de Verordening 2014 niet is toegestaan, aldus [appellant].

3.1. Artikel 1.85 van de Verordening 2014 luidt:

"Onder vestiging wordt verstaan: het mogelijk maken van een ruimtelijke ontwikkeling binnen het bouwvlak van een bestaand bouwperceel die op grond van het geldende planologische regime niet is toegelaten".

Artikel 6.10, eerste lid, onder d, luidt:

"Een bestemmingsplan dat is gelegen in de groenblauwe mantel kan voorzien in de vestiging van een niet-agrarische functie, mits de beoogde ontwikkeling niet leidt tot een bedrijf, behorend tot de milieucategorie 3 of hoger".

Omdat een hoveniersbedrijf onder het voorheen geldende bestemmingsplan binnen het bouwvlak niet was toegestaan voorziet de aanduiding voor dit bedrijf in de vestiging van een niet-agrarische functie die moet voldoen aan artikel 6.10, eerste lid, onder d.

Artikel 4.1, aanhef en onder q, van de planregels luidt:

"Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - nevenactiviteiten' zijn (…) nevenactiviteiten toegestaan, waarbij de maximale oppervlakte die daarvoor wordt aangewend niet meer mag bedragen dan de bestaande oppervlakte ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan Buitengebied Zundert indien de aanduiding over het gehele bestemmingsvlak is opgenomen, of niet meer mag bedragen dan de oppervlakte van de aanduiding, indien de aanduiding niet over het gehele bestemmingsvlak is opgenomen".

Artikel 4.5.4, aanhef en onder a, luidt:

"Tot een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering".

3.2. De aanduiding "nevenactiviteiten, hoveniersbedrijf" is op de verbeelding uitsluitend toegekend aan de bestaande loods op het perceel. Deze loods heeft een oppervlakte van circa 315 m2. Gelet op artikel 4.1, aanhef en onder q, van de planregels is de maximale oppervlakte die voor het hoveniersbedrijf mag worden aangewend derhalve 315 m2. In de door [appellant] genoemde uitspraak van 10 februari 2010 is ook de oppervlakte buiten bedrijfsgebouwen tot het bedrijfsoppervlak gerekend als bedoeld in de VNG-brochure, omdat aan het gehele perceel een bedrijfsbestemming was toegekend. Dat is hier, gezien de begrenzing van de aanduiding, niet het geval.

Voor zover [appellant] stelt dat ook de inrit, parkeerplaatsen, stallingsplaatsen voor werktuigen en opslagplaatsen tot het bedrijfsoppervlak moeten worden gerekend heeft de raad er op gewezen dat ook met inbegrip van de inrit, die mede wordt gebruikt voor het boomteeltbedrijf, het bedrijfsoppervlak minder is dan 500 m2. Op pagina 16 van de bij de plantoelichting behorende ruimtelijke onderbouwing staat verder dat de activiteiten van het hoveniersbedrijf op locatie van derden wordt uitgevoerd en op het perceel enkel voertuigen worden gestald, waarvoor in de toekomst de bestaande loods voldoende is. Stalling van werktuigen ten behoeve van het hoveniersbedrijf buiten de loods is dus niet aan de orde. Gelet op artikel 4.5.4, aanhef en onder a, van de planregels is buitenopslag ten behoeve van het niet agrarische hoveniersbedrijf, zo daartoe ook de opslag van verwerkt haardhout al moet worden gerekend, verboden. Gelet op het voorgaande heeft de raad het bedrijfsoppervlak voor het hoveniersbedrijf terecht beperkt tot de oppervlakte van de aanduiding voor dit bedrijf die is toegekend aan de bestaande loods.

Dat volgens [appellant] uit de ruimtelijke onderbouwing en handhavingsrapporten volgt dat een deel van het buitenterrein voor het hoveniersbedrijf wordt gebruikt laat, wat daar ook van zij, onverlet dat de raad de omvang van het bedrijfsoppervlak terecht op het volgens de bestemming toegelaten gebruik heeft gebaseerd. Als het feitelijk gebruik daarvan afwijkt is dit een handhavingskwestie.

Voor zover [appellant] met verwijzing naar de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor de nieuwe loods twijfelt of deze loods niet ook voor het hoveniersbedrijf zal worden gebruikt overweegt de Afdeling dat de bestemming daarin niet voorziet en de aanvraag voor de omgevingsvergunning in de bestemmingsplanprocedure niet voorligt. Overigens is de omgevingsvergunning blijkens de beschikking alleen verleend voor het oprichten van een boomkwekerijloods.

De conclusie is dat de aanduiding voor het hoveniersbedrijf niet in strijd is met artikel 6.10, eerste lid, onder d, van de Verordening 2014.

Het betoog faalt.

Woon- en leefklimaat

4. [appellant] stelt dat door de aanduiding voor het hoveniersbedrijf een goed woon- en leefklimaat in zijn woning niet is verzekerd.

Volgens de VNG-brochure geldt voor een hoveniersbedrijf met een bedrijfsoppervlak van meer dan 500 m2 een richtafstand van 50 m. Deze afstand wordt niet gerespecteerd omdat de afstand van de voor het hoveniersbedrijf bestemde loods tot zijn woning circa 32 m is.

In de ruimtelijke onderbouwing staat dat op het perceel houtversnippering en verwerking van bomen tot kachelhout plaatsvindt, welke activiteiten volgens [appellant] grote geluidoverlast veroorzaken. Verder vinden in de bestaande loods reparatiewerkzaamheden plaats. De geluidoverlast van deze activiteiten is volgens [appellant] ten onrechte niet onderzocht.

Volgens [appellant] is onvoldoende gemotiveerd dat het hoveniersbedrijf een nevenactiviteit is, waartoe het is bestemd, gezien het aantal arbeidsjaareenheden die uit de omzet volgens het bedrijfsplan kunnen worden afgeleid.

4.1. Zoals hiervoor is overwogen, heeft de raad het bedrijfsoppervlak voor het hoveniersbedrijf terecht beperkt tot de oppervlakte van de bestaande loods, die minder is dan 500 m2. Volgens de VNG-brochure geldt voor een hoveniersbedrijf met een dergelijk bedrijfsoppervlak een richtafstand van 30 m. De raad stelt terecht dat deze afstand in acht wordt genomen. Volgens de raad is het verwerken van bomen tot kachelhout en het verkopen daarvan geen activiteit die valt onder de bestemming voor een boomkwekerij of een hoveniersbedrijf, maar is dit te beschouwen als een houtzagerij en detailhandel. Dat standpunt is niet onjuist. De raad heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat deze activiteiten in het plan niet zijn toegestaan en de geluidbelasting daarvan dan ook niet behoefde te worden onderzocht. Voor zover deze activiteiten plaatsvinden, is dit een handhavingskwestie.

Volgens de van de plantoelichting deel uitmakende ruimtelijke onderbouwing en de zienswijzennota is de houtversnippering een niet ongebruikelijk doch ondergeschikt onderdeel van de bedrijfsvoering van de boomkwekerij. Er bestaat geen grond daaraan te twijfelen. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat de activiteiten van de inrichting zullen moeten voldoen aan de geluidwaarden in het Activiteitenbesluit milieubeheer. De aanduiding voor het hoveniersbedrijf is alleen toekend ter plaatse van de bestaande loods. In de loods worden volgens de ruimtelijke onderbouwing de bedrijfsauto’s, machines en werktuigen gestald. De activiteiten van het hoveniersbedrijf vinden op locatie plaats. Er was dan ook geen aanleiding voor de raad om in verband met de aanduiding voor het hoveniersbedrijf ter plaatse van de loods de geluidgevolgen van het versnipperen van hout te onderzoeken.

De raad kan verder worden gevolgd in zijn standpunt dat reparatie en onderhoud van eigen materieel een ondergeschikte activiteit is die behoort bij een agrarisch bedrijf waarvan de geluidgevolgen niet hoeven te worden onderzocht. Voor zover deze activiteiten plaatsvinden voor materieel van derden en in strijd met de agrarische bestemming kan handhavend worden opgetreden.

Voor zover [appellant] twijfelt aan de ondergeschiktheid van het hoveniersbedrijf gaat hij er aan voorbij dat dit bedrijf in het plan als nevenactiviteit is bestemd. Overigens heeft de raad met verwijzing naar een advies van de Agrarische Adviescommissie Bouwaanvragen (hierna: AAB) in een advies van 3 maart 2016, zoals aangevuld in een advies van 27 oktober 2016, gemotiveerd dat de boomkwekerij de hoofdactiviteit is en het hoveniersbedrijf de nevenactiviteit.

Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aanduiding voor het hoveniersbedrijf geen onaanvaardbare gevolgen heeft voor het woon- en leefklimaat van [appellant].

Het betoog faalt.

Aanduiding "bomenteelt".

5. [appellant] stelt dat de aanduiding voor een boomkwekerij op het perceel in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en met artikel 6.2 van de Verordening 2014. Anders dan in de ruimtelijke onderbouwing van het plan staat, is geen sprake van een bestaande boomkwekerij die onder het vorige bestemmingsplan abusievelijk was wegbestemd en onder het overgangsrecht van dat plan viel. De boomkwekerij was volgens [appellant] al beëindigd voordat het vorige plan in werking trad. Zo de boomkwekerij al onder het overgangsrecht zou vallen dan is dat recht uitgewerkt, omdat de activiteiten als gevolg van een boomziekte in ieder geval meer dan een jaar zijn onderbroken.

De raad had de boomkwekerij volgens [appellant] dan ook moeten beschouwen als een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling waarvan de gevolgen uit oogpunt van goede ruimtelijke ordening en gelet op artikel 6.2 van de Verordening 2014 hadden moeten worden onderzocht. Een toets aan de Verordening 2014 is ten onrechte achterwege gebleven. De volwaardigheid van het agrarische bedrijf, volgens de ruimtelijke onderbouwing een voorwaarde voor de toekenning van de aanduiding "bomenteelt", is niet onderzocht. Bovendien wordt de door de raad aangehouden spuitvrije zone van 20 m in verband met het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen door de boomkwekerij niet in acht genomen. Dit omdat de afstand vanaf de grens van het perceel met de aanduiding "bomenteelt" tot aan de perceelsgrens van zijn woning inclusief tuin 0 m bedraagt. Er is geen waarborg dat de bestemming niet op die korte afstand van de tuin wordt gerealiseerd, aldus [appellant].

6. De raad stelt dat een (vollegronds)teeltbedrijf ook in het voorheen geldende bestemmingsplan onder de agrarische bedrijfsbestemming was toegestaan zodat het plan niet voorziet in vestiging van een zodanig bedrijf als bedoeld in artikel 6.2 van de Verordening 2014. Hoewel de bij de agrarische bedrijfsbestemming behorende planregels niet de eis bevatten dat het agrarische bedrijf volwaardig moet zijn en het om een bestaand bedrijf gaat, is door de AAB in een advies van 3 maart 2016 desgevraagd vastgesteld dat de boomkwekerij een reëel agrarisch bedrijf is. Omdat het om een bestaande situatie gaat is het volgens de raad onredelijk om in dit plan een spuitzone op te nemen.

7. De Afdeling stelt voorop dat, zo de boomkwekerij, naar de raad betoogt, al onder het overgangsrecht van het voorheen geldende bestemmingsplan zou vallen, een positieve bestemming daarvan niet in strijd mag zijn met een goede ruimtelijke ordening of met het recht.

Verordening 2014

8. Artikel 1.87 van de Verordening 2014 luidt:

"In deze verordening wordt verstaan onder een (vollegronds)teeltbedrijf: een agrarisch bedrijf in de land- en tuinbouwsector dat zich richt op het telen van gewassen met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt."

Artikel 6.2, eerste lid, aanhef en onder a, luidt:

"Een bestemmingsplan gelegen in de groenblauwe mantel kan voorzien in uitbreiding van, vestiging van of omschakeling naar een (vollegronds)teeltbedrijf, mits de toelichting een verantwoording bevat waaruit blijkt dat:

I. de omvang noodzakelijk is voor de agrarische bedrijfsvoering;

II. er een positieve bijdrage wordt geleverd aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken.

8.1. In het voorheen geldende bestemmingsplan rustte op het perceel de bestemming "Agrarisch-Agrarisch bedrijf". Onder deze bestemming waren grondgebonden agrarische bedrijven toegestaan. Dat zijn volgens de begripsomschrijving agrarische bedrijven met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt. Daartoe behoren ook (vollegronds)teeltbedrijven. Het nu voorliggende plan voorziet op het perceel eveneens in een grondgebonden agrarisch bedrijf zodat er geen sprake is van de vestiging van een (vollegronds)teeltbedrijf als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening 2014. Dat een bepaalde invulling van vollegrondsteelt, te weten een boomkwekerij, in het voorheen geldende bestemmingsplan ter plaatse al dan niet abusievelijk was uitgesloten, laat onverlet dat de in de Verordening 2014 bedoelde bedrijfsvorm (vollegronds)teeltbedrijf als zodanig ook in het voorheen geldende bestemmingsplan mogelijk was. De raad heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat het plan niet aan artikel 6.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening 2014 hoeft te worden getoetst. Het betoog faalt.

Goede ruimtelijke ordening / spuitzone

9. Volgens de door [appellant] aangehaalde passage uit de ruimtelijke onderbouwing is een van de voorwaarden voor het toekennen van de aanduiding ‘bomenteelt’ bij de wijzigingsbevoegdheid uit het voorheen geldende bestemmingsplan dat het dient te gaan om een volwaardig agrarisch bedrijf dan wel een bedrijf dat naar verwachting binnen redelijke termijn zal uitgroeien tot een volwaardig bedrijf. De raad heeft evenwel geen gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid omdat het volgens hem in deze situatie geen nieuwvesting betreft maar is beoogd een bestaande situatie te bestemmen. Niettemin is door de raad nagegaan of de boomkwekerij ten tijde van de vaststelling van het plan een reëel agrarisch bedrijf was. Door bureau Schoenmakers advies is op 3 juni 2015 een bedrijfsplan opgesteld waarin de volwaardigheid van de boomkwekerij is onderbouwd. In zijn advies van 3 maart 2016 komt de AAB tot de conclusie dat sprake is van een reëel agrarisch (boom)teeltbedrijf als hoofdactiviteit. De Afdeling ziet in de enkele stelling van [appellant] dat op grond van algemene gegevens en berekeningen de standaardverdiencapaciteit minder is dan door de initiatiefnemer is gehanteerd geen aanleiding aan dat advies, waarbij is ingegaan op de concrete bedrijfsvoering en gebruik is gemaakt van boekhoudkundige gegevens, te twijfelen. Het betoog faalt.

9.1. Uit het in de zienswijzennota genoemde rapport "Driftblootstelling van bewoners en omstanders door bespuitingen in de laanboomteelt" van december 2012 (hierna: het rapport) volgt dat in het algemeen een afstand van 20 m moet worden aangehouden tot gevoelige objecten in verband met het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Volgens de raad kan afhankelijk van het type bedrijfsvoering sprake zijn van maatwerk. Omdat het om een bestaande boomkwekerij gaat, was het volgens de raad niet noodzakelijk een locatiespecifiek onderzoek naar drift uit te laten voeren. Het is onredelijk om vanwege een omissie in het vorige bestemmingsplan nu een spuitzone van 20 m op te nemen. Bovendien is niet de verwachting dat direct grenzend aan het perceel van [appellant] boomteelt gaat plaatsvinden omdat op deze locatie de nieuwe loods is voorzien, aldus de raad.

9.2. De raad hoefde het rapport, dat volgens hem in 2012 was opgesteld voor de gehele gemeente, anders dan [appellant] stelt, niet met het ontwerp van het plan ter inzage te leggen omdat het ontwerp, waarin niet werd uitgegaan van een spuitzone, niet op dat rapport was gebaseerd.

9.3. Zoals de Afdeling heeft geoordeeld in de uitspraak van 26 maart 2104, ECLI:NL:RVS:2014:1085, betekent het enkele gegeven dat een bestaande situatie aan de orde is niet dat in het geheel geen betekenis behoeft te worden toegekend aan de milieuhygiënische gevolgen van een boomgaard voor de omgeving. Het laten voortbestaan van een bestaande historisch gegroeide situatie kan onder omstandigheden in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening, indien blijkt dat de nadelige gevolgen hiervan zo groot zijn dat deze in redelijkheid niet langer aanvaardbaar kunnen worden geacht. Dit is met name het geval indien de gezondheid van omwonenden niet kan worden gegarandeerd.

Gezien de in het algemeen aan te houden spuitzone van 20 m volgens het door de raad gehanteerde rapport, welke afstand in het geheel niet wordt gehaald, en vanwege het ontbreken van een locatiespecifiek onderzoek, is de Afdeling van oordeel dat de raad er geen blijk van heeft gegeven zich ervan te hebben vergewist of in redelijkheid doorslaggevend belang kan worden toegekend aan het voortzetten van de gestelde bestaande situatie. Dat, naar de raad stelt, aan de rand van het perceel ter hoogte van de woning van [appellant] de te bouwen loods is voorzien die eventuele drift kan weren is daarvoor onvoldoende. Bij de te hanteren spuitzone dient immers van de maximale planologische mogelijkheden te worden uitgegaan en de aanduiding staat een boomkwekerij tot aan de rand van het perceel toe. Bovendien is ter zitting gebleken dat het woonperceel van [appellant] langer is dan de voorziene loods. Het plan is in zoverre vastgesteld in strijd met de zorgvuldigheid. Het betoog slaagt.

10. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de aanduiding "bomenteelt" op het perceel [locatie], is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

11. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

12. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling verder aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Zundert van 12 april 2016, kenmerk 2016/1755, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Tweede herziening bestemmingsplan Buitengebied Zundert", voor zover het betreft de aanduiding "bomenteelt" op het perceel [locatie] te Rijsbergen;

III. draagt de raad van de gemeente Zundert op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat onderdeel II. wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

IV. veroordeelt de raad van de gemeente Zundert tot vergoeding van bij [appellanten] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 990,00 (zegge: negenhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de raad aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

V. gelast dat de raad van de gemeente Zundert aan [appellanten] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de raad aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, voorzitter, en mr. G.T.J.M. Jurgens en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, griffier.

w.g. Van der Wiel w.g. Boermans
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2017.

429.