Uitspraak 201703007/1/A2


Volledige tekst

201703007/1/A2.
Datum uitspraak: 9 augustus 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Doorn, gemeente Utrechtse Heuvelrug,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 1 maart 2017 in zaak nr. 16/1375 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Utrechtse Heuvelrug.

Procesverloop

Bij besluit van 21 juli 2015 heeft het college een aanvraag van [appellant] om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.

Bij besluit van 28 januari 2016 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 1 maart 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Desgevraagd hebben partijen toestemming verleend om in het geding uitspraak te doen zonder zitting. Vervolgens heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. In deze zaak is in hoger beroep uitsluitend de hoogte van de door [appellant] geleden planschade nog in geschil.

achtergrond

2. [appellant] is eigenaar van de woning met bijbehorend perceel aan de [locatie 1] te Doorn (hierna: de woning). Op 11 augustus 2014 heeft hij het college verzocht om een tegemoetkoming in planschade, bestaande uit een vermindering van de waarde van de woning, die hij heeft geleden door de inwerkingtreding van het bestemmingsplan [locatie 2] te Doorn van 16 mei 2013 (hierna: het nieuwe bestemmingsplan). Het nieuwe bestemmingsplan is de planologische basis voor woningbouw op ten noorden van de woning gelegen gronden (hierna: het plangebied). Onder het oude planologische regime van het bestemmingsplan De Wijngaard van 22 februari 1971 en het uitwerkingsplan Bijzondere gebouwen De Wijngaard van 15 september 1992 was woningbouw in het plangebied niet toegestaan.

standpunt van het college

3. Het college heeft voor het op de aanvraag te nemen besluit advies gevraagd aan Van der Poel Adviesbureau Bestuursrechtelijke Schadevergoedingen (hierna: Van der Poel). In een advies van 3 juli 2015 heeft Van der Poel een vergelijking gemaakt tussen de mogelijkheden in het plangebied onder het oude planologische regime en het nieuwe bestemmingsplan. Uit deze vergelijking heeft Van der Poel de conclusie getrokken dat [appellant] als gevolg van de planologische verandering in geringe mate in een nadeliger positie is komen te verkeren en dat daaruit onmiddellijk na de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan (hierna: de peildatum) voor vergoeding vatbare planschade is voortgevloeid in de vorm van een vermindering van de waarde van de woning van € 250.000,00 naar € 243.500,00. Voorts is in dat advies uiteengezet dat deze relatief geringe schade geheel onder het normale maatschappelijke risico, als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), valt en dus voor rekening van [appellant] mag worden gelaten.

Het college heeft dit advies aan het besluit van 21 juli 2015 ten grondslag gelegd.

4. [appellant] heeft ter ondersteuning van het tegen het besluit van 21 juli 2015 gemaakte bezwaar een rapport van Langhout & Wiarda (hierna: Langhout) van 12 oktober 2015 overgelegd. Volgens dat rapport is de waarde van de woning op de peildatum gedaald van € 250.000,00 naar € 225.000,00.

Naar aanleiding van dat rapport heeft het college Van der Poel gevraagd om daarop te reageren. In een brief van 19 november 2015 heeft Van der Poel dat gedaan.

Bij besluit van 28 januari 2016 heeft het college, met verwijzing naar een advies van de commissie bezwaarschriften van 4 januari 2016, het besluit van 21 juli 2015 gehandhaafd.

hoger beroep

5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het rapport van Langhout geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college de bevindingen van Van der Poel niet aan de besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen. Daartoe voert hij aan dat, gelet op het grote verschil in de taxatie van de waarde van de woning na de peildatum, de rechtbank dit niet heeft kunnen overwegen zonder een onafhankelijke derde, zoals de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak, in te schakelen. In dit verband acht [appellant] van belang dat Langhout veel ervaring op het gebied van het planschaderecht heeft en dat aan de waardebepaling na de planologische verandering, zoals deze door Langhout is vastgesteld, niet lichtvaardig mag worden voorbijgegaan. Dat de gedachtegang in het advies van Van der Poel duidelijk en in voldoende mate controleerbaar is, betekent verder niet dat deze per definitie juist is, aldus [appellant].

beoordeling

5.1. De bestuursrechter kan een taxatie slechts terughoudend toetsen. Daarbij is van belang dat de waardering van onroerende zaken niet slechts door het toepassen van een taxatiemethode plaatsvindt, maar daarbij ook de kennis, ervaring en intuïtie van de desbetreffende deskundige een rol spelen.

De maatstaf bij de te verrichten toetsing is niet de eigen waardering door de rechter van de nadelen van de planologische wijziging, maar de vraag of grond bestaat voor het oordeel dat het bestuursorgaan, gelet op de motivering van het advies van de door het bestuursorgaan ingeschakelde deskundige, zich bij de besluitvorming niet in redelijkheid op dat deskundigenoordeel heeft kunnen baseren. Dit laat onverlet dat de besluitvorming dient te voldoen aan de eisen die het recht aan de zorgvuldigheid en de motivering stelt en dat de rechter de besluitvorming daaraan dient te toetsen. Vergelijk (onder 8.11 van) de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2582).

Wanneer op basis van de door een partij aangevoerde concrete aanknopingspunten gegronde twijfel bestaat over de juistheid of volledigheid van het advies dat het bestuursorgaan aan zijn besluit ten grondslag heeft gelegd, mag de rechter met toepassing van artikel 8:47 van de Algemene wet bestuursrecht een deskundige benoemen voor het instellen van een onderzoek. Vergelijk (onder 8.12 van) de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2582).

5.2. Volgens Van der Poel had de woning onmiddellijk na de peildatum een waarde van € 243.500,00 en heeft de planologische verandering geleid tot een waardedaling van 2,6 procent. Volgens Langhout had de woning onmiddellijk na de peildatum een waarde van € 225.000,00 en heeft deze verandering geleid tot een waardedaling van 10 procent. Het verschil tussen deze taxaties is een gevolg van het verschil tussen de conclusies over de uitkomst van de planologische vergelijking. Die uitkomst is immers de grondslag van de daaropvolgende waardebepaling.

5.3. Van der Poel heeft zich in het advies van 3 juli 2015 op het standpunt gesteld dat de planologische verandering voor [appellant] tot een geringe verslechtering heeft geleid. Langhout heeft in het rapport van 12 oktober 2015 de conclusie getrokken dat de inbreuk op het bestaande planologische regime als zwaar is te kwalificeren. Van der Poel heeft in een reactie van 19 november 2015 uiteengezet dat in dat rapport geen grond is te vinden voor aanpassing van de in het advies van 3 juli 2015 getrokken conclusie. Voorts is in deze reactie vermeld dat de conclusie van Langhout niet nader is gemotiveerd en niet strookt met de realiteit.

5.4. Naar aanleiding van de tegen het besluit van 28 januari 2016 aangevoerde beroepsgronden heeft de rechtbank onder meer overwogen dat zij geen aanknopingspunten heeft voor het oordeel dat Van der Poel de nadelige gevolgen van de planologische verandering verkeerd heeft ingeschat, dat de bevindingen van Langhout vooral neerkomen op een verschil in waardering van de schadefactoren zonder de feitelijke grondslag van het advies van 3 juli 2015 aan te tasten, dat het rapport van 12 oktober 2015 in zoverre geen afbreuk aan dat advies doet en dat geen grond bestaat voor het oordeel dat Van der Poel de mate van inbreuk op het oude planologische regime heeft onderschat. [appellant] heeft deze overweging in hoger beroep niet weersproken, maar slechts gewezen op het verschil tussen het advies en het rapport.

De door Langhout gemaakte schatting van het planologische nadeel op 10 procent van de waarde van de woning onmiddellijk voorafgaand aan de peildatum berust niet op het uitgangspunt dat de planologische verandering voor [appellant] tot een geringe verslechtering heeft geleid en is ook overigens niet met concrete gegevens onderbouwd. Dat brengt met zich dat aan de door Langhout gemaakte taxatie van de waarde van de woning na de peildatum niet de door [appellant] gewenste betekenis kan worden gehecht.

5.5. De rechtbank heeft, gelet op het voorgaande, terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de rechtbank niet heeft onderkend dat er concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel over de juistheid of volledigheid van het advies dat het college aan zijn besluit ten grondslag heeft gelegd. De rechtbank heeft daarom terecht geen aanleiding gezien voor het benoemen van een deskundige voor het instellen van een onderzoek.

Het betoog faalt.

6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.

w.g. Van Altena w.g. Hazen
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2017

452.