Uitspraak 201609418/1/R6


Volledige tekst

201609418/1/R6.
Datum uitspraak: 2 augustus 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, allen wonend te Veghel,

en

de raad van de gemeente Veghel (thans: gemeente Meierijstad),
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 oktober 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Afronding Bunderse Hoek 2016" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en anderen en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 april 2017, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door mr. I.C.M. Janssen, advocaat te Veghel, en de raad, vertegenwoordigd door A. Munster, drs. M. Wijers, drs. P. Ebbing en ing. J. Bongers, zijn verschenen.
Verder zijn ter zitting [belanghebbende], Witte Projecten B.V. en KlokGroep B.V., alle vertegenwoordigd door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen, gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

2. Het plan voorziet in de bouw van ten hoogste 97 woningen. Het plangebied is in de huidige situatie onbebouwd en ligt tussen de woonwijk De Bunders en de Udenseweg, aan de oostkant van Veghel. [appellant] en anderen wonen allen in de onmiddellijke nabijheid van het plangebied en vrezen een aantasting van hun woon- en leefklimaat als gevolg van de woningbouw.

2.1. De relevante bepalingen uit de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) en de Verordening Ruimte Noord-Brabant 2014 zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

Actuele regionale behoefte

3. [appellant] en anderen betogen dat het plan is vastgesteld in strijd met de zogenoemde ladder van duurzame verstedelijking als opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. In dit verband voeren zij aan dat de raad er ten onrechte vanuit gaat dat er in de periode 2015-2025 behoefte bestaat aan 2.610 nieuw te bouwen woningen binnen Veghel. Zij wijzen erop dat de regionale kwantitatieve woningbouwafspraken zijn gemaakt in de Regionale Agenda Wonen voor de periode 2015-2025 en dat volgens die afspraken in de regio Uden Veghel en omgeving 7.030 woningen dienen te worden toegevoegd, waarvan 2.320 in Veghel. Volgens [appellant] en anderen is de raad bij de beoordeling van de actuele regionale behoefte ten onrechte uitgegaan van een te verwachten sloop van 290 woningen in die periode, nu een gesloopte woning op grond van een bestaande rechtstreekse titel in een geldend bestemmingsplan weer herbouwd kan worden.

Voorts voeren [appellant] en anderen aan dat in de Regionale Agenda wonen ten onrechte wordt uitgegaan van een toevoeging van 2.320 woningen in Veghel. In dat verband betogen zij dat uit de Provinciale bevolkings- en woningbehoefte prognose 2014, waarnaar in de Regionale Agenda Wonen wordt verwezen, volgt dat het aantal huishoudens in Veghel toeneemt met 1.780. Het aantal woningen groeit derhalve met 540 meer dan het aantal huishoudens, wat leidt tot een overschot in de woningvoorraad en meer en onverantwoorde leegstand.

Voorts voeren [appellant] en anderen aan dat de raad bij de beoordeling van de actuele regionale behoefte is uitgegaan van een te lage harde plancapaciteit. Volgens [appellant] en anderen heeft de raad bij de bepaling van de bestaande harde plancapaciteit ten onrechte een aantal vastgestelde bestemmingsplannen en verleende bouwvergunningen niet in aanmerking genomen. Volgens [appellant] en anderen bedraagt de bestaande harde plancapaciteit niet het door de raad gehanteerde aantal van 1.746 woningen, maar 2.186 woningen. Met die plancapaciteit is al voorzien in de volledige woningbouwbehoefte in Veghel, zodat geen actuele regionale behoefte aan de in het plan voorziene woningen bestaat.

Verder voeren [appellant] en anderen aan dat in Veghel thans 585 woningen te koop staan in de prijscategorie van € 100.000,00 tot € 1.000.000,00, waaruit volgt dat er al voldoende aanbod bestaat. Tevens voeren zij aan dat de vaststelling van het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening omdat het plan ertoe leidt dat alle bouwmogelijkheden voor de periode 2015-2025 zijn benut, waardoor elke flexibiliteit uit het woningbouwprogramma van de gemeente Veghel is verdwenen en dit ook in strijd is met de gemaakte afspraken in het regionale overleg, waarin de gemeenten en provincie met elkaar zijn overeengekomen niet meer dan 70% van de harde plancapaciteit vast te stellen. Hiermee is volgens hen de harde plancapaciteit al voor meer dan 70% benut, wat in strijd is met de afspraken met de provincie.

Verder betogen [appellant] en anderen dat het plan in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro voorziet in woningbouw buiten het bestaand stedelijk gebied, terwijl volgens hen voldoende ruimte aanwezig is op inbreidingslocaties binnen Veghel.

3.1. De raad heeft bij de beoordeling van de actuele regionale behoefte aan de in het plan voorziene woningen aansluiting gezocht bij de behoefteprognose zoals opgenomen in de Regionale Agenda Wonen 2015 van 3 december 2015 (hierna: de RAW). Daarin zijn bestuurlijke afspraken gemaakt over de woningbouwprogrammering. De hoofdlijn van die afspraken is dat elke gemeente de planologische capaciteit afstemt op de eigen verwachte behoefte voor de komende tien jaar, in overeenstemming met de provinciale prognose.

Wat betreft de relatie tussen de groei van het aantal huishoudens en de woningbehoefte stelt de raad dat in hoofdstuk 1 van de RAW uiteengezet is dat bij de berekening van de woningbehoefte voor de periode 2015-2025 de provinciale bevolkings- en woningbehoefte de grondslag vormt. De raad stelt in het door [appellant] en anderen aangevoerde geen aanleiding te zien om te twijfelen aan de juistheid van de provinciale prognose en de daarop gebaseerde berekeningen over de woningbehoefte voor de periode 2015-2025.

3.2. Met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren. De ladder voor duurzame verstedelijking is geen blauwdruk voor een optimale ruimtelijke inpassing van alle nieuwe ontwikkelingen, maar bewerkstelligt dat de wens om in een nieuwe stedelijke ontwikkeling te voorzien aan de hand van het toetsingskader van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro nadrukkelijk in de plantoelichting wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied en voor de toekomstige ruimtebehoefte en de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

3.3. In de plantoelichting staat dat de raad door Croonenburo5 een beoordeling heeft laten uitvoeren van de actuele regionale behoefte naar de in het plan mogelijk gemaakte woningen, neergelegd in het rapport Toetsing Ladder Duurzame Verstedelijking, van 6 juni 2016, dat als bijlage 2 deel uitmaakt van de plantoelichting. In dat rapport is de actuele regionale behoefte aan woningen beschreven. In het rapport staat dat op regionale schaal kwantitatieve woningbouwafspraken zijn gemaakt in de RAW voor de periode 2015-2025. Volgens deze afspraken worden in de regio Uden-Veghel en omstreken 7.030 woningen toegevoegd, waarvan 2.610 in de gemeente Veghel. In het rapport is er daarbij rekening mee gehouden dat een deel van de behoefte, namelijk 290 woningen, voortvloeit uit bestaande woningen waarvan de verwachting is dat die in die periode zullen worden gesloopt. In het rapport staat voorts dat de harde plancapaciteit 1.746 woningen bedraagt.

3.4. Wat betreft de door de raad gemaakte beoordeling van de actuele regionale behoefte spitst het geschil zich enerzijds toe op de vraag of de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat behoefte bestaat aan de bouw van 2.610 woningen in de periode 2015-2025 en anderzijds op de vraag of de bestaande plancapaciteit deze behoefte niet overtreft.

3.5. Wat betreft het betoog van [appellant] en anderen dat het plan in strijd met de in de RAW neergelegde afspraken dat gemeenten niet meer dan 70% van de harde plancapaciteit aan plannen vaststellen is vastgesteld, overweegt de Afdeling dat in de RAW staat dat het gemeenten vrij staat om tot 100% van de harde plancapaciteit aan te maken, maar het percentage van 70% een indicatie geeft van een wenselijke flexibiliteitsmarge. In zoverre mist het betoog feitelijke grondslag.

3.6. Dat, zoals [appellant] en anderen stellen, in de gemeente Veghel 585 woningen tussen de € 100.000 en € 1.000.000,00 te koop staan, betekent niet dat geen vraag bestaat naar dergelijke woningen en de in de RAW opgenomen netto behoefte aan nieuwe woningen niet accuraat is. Daarbij is van belang dat de planperiode zich uitstrekt over een periode van tien jaar en de huidige marktomstandigheden geen volledig beeld geven van de woningmarkt over een periode van tien jaar.

3.7. Wat betreft het betoog van [appellant] en anderen dat uit de Provinciale bevolkings- en woningbehoefte prognose 2014, waarnaar in de RAW wordt verwezen, volgt dat het aantal huishoudens in Veghel toeneemt met 1.780 en het aantal woningen met 540 meer groeit dan het aantal huishoudens, overweegt de Afdeling het volgende. In de RAW staat dat is overgegaan op een nieuwe registratie van de woningvoorraad op basis van de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (hierna: BAG). In de RAW staat voorts dat de actuele provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose 2014 de richtlijn vormt voor de gemeentelijke woningbouwplannen en -programmering. Daarbij wordt opgemerkt dat in de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose gerekend wordt met bevolkings- en huishoudensontwikkeling om de toename van het aantal woningen te kunnen bepalen, maar dat zogenaamde ‘instellingsbevolking’ in de prognose van 2014 niet is meegerekend als huishouden. Door de overgang op de BAG hoort de ‘instellingsbevolking’ wel tot de huishoudens. Dit zal in de volgende actualisering van die prognose meegenomen worden.

De Afdeling is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat er een verschil bestaat tussen de provinciale prognose voor de bevolking- en huishoudensontwikkeling en de in de RAW bepaalde woningbehoefte niet betekent dat de woningbehoefte in de RAW zodanig afwijkt van wat redelijkerwijs te verwachten is dat de raad zich hierop bij de vaststelling van het plan niet mocht baseren.

3.8. De raad heeft zich in de brief van 7 april 2017 op het standpunt gesteld dat hij bij het besluit tot vaststelling van het plan bij de beoordeling van de actuele regionale behoefte ten onrechte rekening heeft gehouden met de mogelijke toekomstige sloop van 290 woningen. Volgens de raad bedraagt die behoefte daarom niet 2.610 woningen, waarvan bij de vaststelling van het plan is uitgegaan, maar 2.320 woningen. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

3.9. Wat betreft het betoog van [appellant] en anderen dat de raad bij de vaststelling van het plan de bestaande harde plancapaciteit onjuist heeft vastgesteld, overweegt de Afdeling dat zelfs als wordt uitgegaan van de door hen genoemde harde plancapaciteit van 2.180, de behoefte aan woningen de harde plancapaciteit overtreft. De raad heeft zich gelet op het vorenstaande terecht op het standpunt gesteld dat de 97 in het plan voorziene woningen voorzien in een bestaande actuele regionale behoefte.

3.10. De Afdeling ziet zich naar aanleiding van het betoog van [appellant] en anderen voorts voor de vraag gesteld of in het plan voldoende is beschreven in hoeverre in de bestaande behoefte binnen bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.

In de toelichting staat dat de in het plan voorziene ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied is te verantwoorden omdat de bestaande harde plancapaciteit samen met de in de gemeente aanwezige inbreidingsmogelijkheden onvoldoende zijn om te voldoen aan de actuele regionale behoefte, zoals die in de RAW is beschreven. Uit het door de raad overgelegde Woningbouwprogramma Veghel volgt dat in de gemeente Veghel per 1 januari 2015 verscheidene bouwlocaties voor in totaal 550 woningen binnen bestaand stedelijk gebied bestonden en per 1 januari 2016 voor 563 woningen. Met dat woningbouwprogramma heeft de raad inzichtelijk gemaakt dat en op welke locaties binnen bestaand stedelijk gebied in de bestaande behoefte kan worden voorzien. De raad heeft echter niet beschreven in hoeverre verwezenlijking van de in het plan voorziene 97 woningen mogelijk is op één of meer van die locaties binnen bestaand stedelijk gebied. Dat mogelijk in de toekomst bestemmingsplannen worden vastgesteld of omgevingsvergunningen worden verleend die de bouw van woningen op die locaties mogelijk maken, brengt niet met zich dat de raad bij de vaststelling van dit plan, dat voorziet in woningbouw buiten bestaand stedelijk gebied, niet behoefde te beoordelen in hoeverre de in het plan voorziene woningen op die locaties binnen bestaand stedelijk gebied kunnen worden verwezenlijkt. Het plan is in zoverre in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder b, van het Bro vastgesteld.

Het betoog slaagt.

Verordening

4. [appellant] en anderen betogen dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 4.2 van de Verordening Ruimte Noord-Brabant 2014 (hierna: de Verordening 2014) nu het plangebied geen bestaand stedelijk gebied is.

Indien wel moet worden uitgegaan van bestaand stedelijk gebied, is het plan volgens hen vastgesteld in strijd met artikel 4.3 van de Verordening 2014. In dat verband herhalen [appellant] en anderen de argumenten die zij hebben aangevoerd in het kader van hun betoog dat het plan in strijd is met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.

4.1. De Afdeling stelt vast dat het plan voorziet in een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in de Verordening 2014. Voorts stelt de Afdeling vast dat het plangebied in het bij de Verordening 2014 behorende kaartmateriaal ligt in bestaand stedelijk gebied als bedoeld in deze verordening. Gelet hierop is de ter plaatse voorziene woningbouw niet in strijd met artikel 4.2 van de Verordening 2014.

Voorts bevat de plantoelichting een verantwoording als bedoeld in artikel 4.3 van de Verordening 2014, over de wijze waarop de in het regionaal ruimtelijk overleg gemaakte afspraken zoals opgenomen in de RAW worden nagekomen en hoe de in het plan voorziene nieuwbouw zich tot die afspraken verhoudt. Voor zover [appellant] en anderen betogen dat in de plantoelichting geen verantwoording is opgenomen in hoeverre de voorziene woningen niet zouden kunnen worden gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, overweegt de Afdeling dat artikel 4.3 dit niet vereist.

Het betoog faalt.

5. Ter zitting hebben [appellant] en anderen voor het eerst aangevoerd dat het plangebied in het bij de Verordening 2014 behorende kaartmateriaal ten onrechte als bestaand stedelijk gebied is aangemerkt en de Verordening 2014 om die reden in zoverre onverbindend dient te worden geacht.

5.1. Ook na afloop van de beroepstermijn en indien die termijn is gegeven, na afloop van de termijn als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb, kunnen, gelet op artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht, nadere argumenten, nadere gegevens of nadere stukken, ter onderbouwing van een eerdere beroepsgrond worden ingediend, tenzij dat in strijd is met een goede procesorde. Dat is het geval, indien de nadere argumenten, nadere gegevens of nadere stukken verwijtbaar zodanig laat worden ingediend, dat de andere partijen worden belemmerd om daarop adequaat te reageren of de goede voortgang van de procedure daardoor anderszins wordt belemmerd.

Door eerst ter zitting te betogen dat dat het plangebied in het bij de Verordening 2014 behorende kaartmateriaal ten onrechte als bestaand stedelijk gebied is aangemerkt en de Verordening 2014 om die reden in zoverre onverbindend dient te worden geacht hebben de andere partijen hierop niet adequaat kunnen reageren. Het betrekken daarvan in de procedure zou bovendien de goede voortgang van de procedure belemmeren. Niet valt in te zien waarom [appellant] en anderen dit argument ter onderbouwing van hun betoog inzake strijd met de Verordening 2014 niet eerder naar voren hebben kunnen brengen. Gelet hierop ziet de Afdeling aanleiding deze grond buiten verdere inhoudelijke behandeling te laten.

Verkeersintensiteit

6. [appellant] en anderen betwisten het standpunt van de raad dat de verkeersafwikkeling in de bestaande wijk met de toevoeging van 97 woningen niet in het gedrang komt. [appellant] en anderen stellen dat in het verkeerskundig onderzoek wordt erkend dat de Vosseweide en Bisamweide een smaller profiel hebben dan de Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom 2012 van CROW (hierna: ASVV2012) voor erftoegangswegen met auto- en fietsverkeer in twee richtingen voorschrijven. Ook de Buitenweide heeft een uiterst smal profiel. Daarnaast zijn volgens hen naast deze wegen ook bomen en struiken gelegen, zodat de rabatstroken niet als uitwijkstrook gebruikt kunnen worden en ze ook geen functie hebben als trottoir. Voorts wijzen [appellant] en anderen er op dat de Egelweide in de bestaande situatie door onder meer leerlingen en leraren van scholen wordt geparkeerd en deze straat benut wordt als fietsroute. Als gevolg van de toevoeging van 97 woningen zal het aantal verkeersbewegingen in de wijk toenemen met 200%. De huidige wegen bieden volgens hen onvoldoende ontsluitingsmogelijkheden voor de nieuwe woningen en het plan leidt aldus tot een ondeugdelijke verkeersafwikkeling in de bestaande woonwijk. Ter onderbouwing van hun betoog hebben [appellant] en anderen het rapport "Verkeerskundig onderzoek Veghel" opgesteld door Integraal Verkeersadvies, van 9 januari 2017 (hierna: Verkeerskundig onderzoek) overgelegd.

6.1. Ten behoeve van het plan heeft onderzoeksbureau Croonenburo 5 in opdracht van de beoogde ontwikkelaar van de woningen een verkeerstoets (hierna: de verkeerstoets) opgesteld. In deze verkeerstoets is onderzoek gedaan naar de toename van het aantal verkeersbewegingen op de bestaande straten Egelweide, Buitenweide en Vosseweide, die de in het plan mogelijk gemaakte nieuwe woningen met zich zullen meebrengen, nu de nieuwe woningen via die straten zullen worden ontsloten. Voor het bepalen van de verkeersgeneratie vanwege de nieuwbouwwoningen is uitgegaan van de meest recente CROW kengetallen. De bestaande verkeersintensiteit op de Egelweide, Buitenweide en Vossenweide is bepaald aan de hand van de verkeersgeneratie van bestaande woningen. Daarbij is uitgegaan van de maximale waarden. In het rapport staat dat in de situatie zonder verwezenlijking van de in het plan mogelijk gemaakte woningen het aantal verkeersbewegingen in 2026 op de Egelweide ten hoogste 1.210 per etmaal bedraagt, op de Buitenweide te hoogste 170 per etmaal en op de Vosseweide ten hoogste 260 per etmaal. In de situatie met verwezenlijking van de in het plan mogelijk gemaakte woningen bedraagt het aantal verkeersbewegingen in 2026 op de Egelweide maximaal 1.700, op de Buitenweide 450 en op de Vosseweide 320. [appellant] en anderen hebben deze aantallen verkeersbewegingen niet gemotiveerd bestreden. Ook in de door hen overlegde verkeerstoets zijn de genoemde verkeersaantallen niet bestreden. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de in de verkeerstoets gehanteerde aantallen verkeersbewegingen zonder en met de in het plan voorziene woningen onjuist zijn.

6.2. In de verkeerstoets staat voorts dat in de ASVV 2012 aanbevelingen worden gegeven voor erftoegangswegen binnen de bebouwde kom. Voor erftoegangswegen met autoverkeer en fietsverkeer in twee richtingen wordt in de ASVV een wegbreedte van 5,80 m aanbevolen uitgaande van een ideaalprofiel en ontwerpvoertuig personenauto. Binnen dit profiel kunnen personenauto’s fietsers inhalen, ook als er tegemoetkomende auto’s zijn. De Egelweide voldoet aan dit profiel. De Buitenweide en Vosseweide zijn te smal om daaraan te voldoen. In de verkeerstoets staat voorts dat, indien wordt uitgegaan van een minimaal profiel, in de ASVV een wegbreedte van 4,80 meter wordt aanbevolen, met daarnaast een voetpad van 1.80 m. Bij dit profiel is bij tegemoetkomend verkeer (fiets of auto) het inhalen van fietsers niet mogelijk. Zowel de Buitenweide als de Vossenweide zijn smaller dan het minimale profiel. Dit betekent dat auto’s elkaar alleen met een zeer lage snelheid kunnen passeren of moet uitwijken.

6.3. In de verkeerstoets is beoordeeld of de bestaande Egelweide, Buitenweide en Vosseweide met de voormelde wegprofielen toereikend zijn om het verkeersaanbod na voltooiing van de met het plan mogelijk gemaakte woningen te kunnen verwerken. In dat verband staat in de verkeerstoets dat de intensiteit in de spits ongeveer 10% van de etmaalintensiteit is. Dit betekent dat in de spits op de Egelweide ongeveer 170 motorvoertuigen per uur rijden en op de Buitenweide en Vosseweide ongeveer 30. Aangezien het om een woongebied gaat, mag verwacht worden dat er in de ochtendspits vooral een uitgaande stroom zal zijn en in de avondspits een ingaande stroom. Gelet op de lage verkeersintensiteiten op de Buitenweide en Marterweide wordt op het kruispunt van deze straten met de Egelweide geen afwikkelingsproblemen verwacht, aldus het rapport. Wat betreft de Buitenweide en de Vosseweide staat in de verkeerstoets dat tijdens de spitsen relatief weinig ontmoetingen plaatsvinden tussen elkaar tegemoetkomende voertuigen en het acceptabel is om op dit type wegen dit te laten plaatsvinden met zeer lage snelheid. Daarbij wordt erop gewezen dat de rabatstroken voldoende mogelijkheden bieden om uit te wijken, zodat veilig passeren mogelijk blijft. In de verkeerstoets staat in dit verband voorts dat het wegennet in de omgeving vergelijkbare profielen en vergelijkbare intensiteiten heeft en zich daar geen problemen in de verkeersafwikkeling of verkeersveiligheid voordoen.

Wat betreft de verkeersveiligheid van fietsverkeer staat in de verkeerstoets dat bij de ontwikkeling van de locatie geen nieuwe routes voor het (doorgaande) fietsverkeer zijn voorzien, wat betekent dat fietsverkeer gebruik blijft maken van de bestaande infrastructuur. In de wijk is één doorgaande fietsroute via de wethouder Donkersweg en Otterweide naar de fietsoversteek Bundersweg. Fietsverkeer met herkomst of bestemming in de wijk kan ook gebruik maken van de aansluiting bij de Egelsweide (rotonde met vrijliggende fietspaden). Langs de omliggende Udenseweg en Bundersweg liggen in twee richtingen te berijden fietspaden. Fietsverkeer van en naar het scholencluster ten zuidwesten van de Bundersweg zal voornamelijk gebruik blijven maken van de route langs de Udenseweg en Heggelaar.

Als gevolg van de ontwikkeling van de in het plan voorziene woningen zal de verkeersbelasting op met name de Egelweide toenemen. De maximaal toegestane rijsnelheid in de wijk van 30 km/u, de wegbreedte en de fietsinfrastructuur langs de omliggende hoofdwegen betekent dat de veiligheid van het fietsverkeer voldoende wordt gewaarborgd, aldus het rapport. Wat betreft het fietsverkeer op de overige straten staat in het rapport dat de toename van fiets- en gemotoriseerd verkeer op die straten beperkt is en voldoende uitwijkmogelijkheden bestaan om elkaar veilig te parkeren.

De conclusie in de verkeerstoets is dat de Egelweide, Buitenweide en Vosseweide voldoende capaciteit hebben om het extra verkeer als gevolg van de ontwikkeling van de in het plan voorziene nieuwbouwlocatie in de Bunderse hoek veilig te kunnen verwerken.

6.4. In het door [appellant] en anderen overgelegde verkeerskundig onderzoek wordt een uitgebreide beschrijving gegeven van de wegprofielen van de Egelweide, Vosseweide, Bisamweide en Buitenweide. Voorts wordt daarin melding gemaakt van een aantal knelpunten in de bestaande situatie. In het verkeerskundig onderzoek wordt evenwel niet gemotiveerd gesteld dat de in de verkeerstoets gehanteerde aantallen verkeersbewegingen onjuist zijn. Weliswaar wordt daarin gesteld dat op enkele plaatsen motorvoertuigen en/of fietsers elkaar moeilijk kunnen passeren, maar dat wordt in de verkeerstoets ook onderkend en met die stelling is niet aannemelijk gemaakt dat het in de verkeerstoets gehanteerde uitgangspunt dat voldoende uitwijkmogelijkheden bestaan onjuist is.

Naar aanleiding van het verkeerskundig onderzoek heeft de raad de notitie "Commentaar op Memo Verkeerskundig onderzoek Veghel van Bureau Integraal Verkeersadvies van 9 januari 2017" opgesteld. Hierin staat dat de Vossenweide en Egelweide een aangepast profiel krijgen van 4,80 m breed. Dit is volgens de richtlijnen van het CROW de minimale profielbreedte voor een erftoegangsweg. Van een verdere verbreding zal volgens de raad worden afgezien, omdat van een smaller profiel een snelheid remmende werking zal uitgaan. Van een verbreding van de Bisamweide en Buitenweide zal ook worden afgezien, omdat de Egelweide de primaire ontsluitingsroute zal vormen en van het huidige smallere profiel van deze wegen een snelheid remmende werking uitgaat. De beoogde verbreding van de Vosseweide kan volgens de raad worden gerealiseerd binnen de bestemming "Verkeer" in het bestemmingsplan "De Bunders". [appellant] en anderen hebben het standpunt van de raad dat in planologisch opzicht de mogelijkheid bestaat de Vossenweide te verbreden niet bestreden. Met de mogelijke verbreding van de Vosseweide tot de minimale profielbreedte voor een erftoegangsweg bestaan betere uitwijkings- en passeringsmogelijkheden voor tegemoetkomend verkeer. Na aanpassing van de Vosseweide zullen deze weg en de Egelweide voldoen aan de minimale profielbreedte uit de CROW-richtlijnen, waarmee tegemoet kan worden gekomen aan de bezwaren uit het verkeerskundig onderzoek. Hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd geeft daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat verwezenlijking van het plan niet zal leiden tot onaanvaardbare verkeershinder dan wel verkeeronveilige situaties buiten het plangebied.

Het betoog faalt.

Waterberging

7. [appellant] en anderen betogen dat onvoldoende onderzocht is of de in het plan mogelijk gemaakte waterberging toereikend is. In dit verband wijzen zij erop dat op grond van de Keur Waterschap Aa en Maas 2015 (hierna: Keur 2015) een waterberging van 60 mm per m2 verhard oppervlak wordt vereist, zodat voor het plan, dat voorziet in 21.680 m2 verhard oppervlak een waterberging van ten minste 1.300 m3 nodig is. In het plan is evenwel slechts voorzien in een waterberging van 560 m2, aldus [appellant] en anderen. Volgens [appellant] en anderen is het plan niet uitvoerbaar omdat de op grond van de Keur 2015 vereiste watervergunning niet kan worden verleend. Zij voeren daartoe aan dat niet kan worden voldaan aan de in artikel 13.4.2 van de Beleidsregels Keur 2015 gestelde compensatieplicht van 600 m3 per hectare toenemend verhard oppervlak

7.1. De raad stelt dat de waterbergingscapaciteit voldoende zal zijn. In dit verband heeft de raad aangevoerd dat aan de oostzijde van het plan een vijver en watergang mogelijk worden gemaakt met een bergingscapaciteit van 560 m3. Ter zitting heeft de raad voorts toegelicht dat alle gronden in het plangebied onder meer zijn bestemd voor waterlopen en -partijen en waterhuishoudkundige voorzieningen, waardoor ook op alle gronden dergelijke voorzieningen kunnen worden verwezenlijkt.

7.2. In het kader van een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog dat ziet op de uitvoerbaarheid van een plan slechts leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode van in beginsel tien jaar.

7.3. Ingevolge artikel 3.6 van de Keur 2015 is het verboden zonder vergunning neerslag door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen.

Ingevolge artikel 13.4.2 van de Beleidsregels Keur 2015 bedraagt de compensatieplicht 600 m3 per hectare verhard oppervlak, tenzij uit het waterhuishoudkundig onderzoek blijkt dat minder compensatie nodig is.

7.4. Vast staat dat het plan voorziet in een toename van verhard oppervlakte van 21.680 m2. Gelet op het bepaalde in artikel 13.4.2 van de Beleidsregels Keur 2015 bestaat een compensatieplicht van ten hoogste 1.301 m3.

7.5. In de "Actualisatie Waterhuishoudkundig plan" van 11 oktober 2012, opgesteld door het onderzoeksbureau Geofox-Lexmond (hierna: het waterrapport), staat dat onder maatgevende omstandigheden (bui T= 10+10%) een berging nodig is van 511 m3. Daarbij mag een hoeveelheid van 801 m3 bij een bui die eens in de honderd jaar voorkomt (bui T = 100+10%) niet tot wateroverlast binnen het plangebied of bij derden leiden.

In het plan is op de gronden met de bestemming "Groen" voorzien in de aanleg van een vijver en watergang aan de oostzijde van het plan, waar afvoer van hemelwater op kan plaatsvinden. In het waterrapport staat dat de beschikbare berging in de vijver 340 m3 bij T=10+10% en 485 m3 bij T=100+10% bedraagt en in de watergang 220 m3 bij T=10+10% en 315 m3 bij T=100+10%. De totale berging bedraagt hiermee ongeveer 560 m3 bij T=10+10% en 800 m3 bij T=100+10%.

Ter zitting heeft de raad verder toegelicht dat het plan binnen alle daarin opgenomen bestemmingen de aanleg van waterlopen en -partijen en waterhuishoudkundige voorzieningen mogelijk maakt.

Ingevolge de artikelen 3, lid 3.1, 4, lid 4.1 en 5, lid 5.1, zijn de voor gronden met de bestemmingen "Groen", "Verkeer" en "Wonen" onder meer bestemd voor waterlopen en -partijen en waterhuishoudkundige voorzieningen. Dit betekent dat op alle gronden binnen het plangebied waterhuishoudkundige voorzieningen om te kunnen voldoen aan de compensatieplicht zijn toegestaan. Hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd geeft onder die omstandigheden geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode van in beginsel 10 jaar. Hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd geeft daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de Keur 2015 aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Het betoog faalt.

Akoestisch onderzoek

8. [appellant] en anderen voeren aan dat de raad ten onrechte het Rapport akoestisch onderzoek Bunderse Hoek Veghel van 1 mei 2014 (lees: 21 mei 2014), van Croonenburo5 (hierna: het akoestisch onderzoek) aan het besluit tot het vaststellen van het plan ten grondslag heeft gelegd. In dat verband voeren zij aan dat in het akoestisch onderzoek is aangenomen dat op de Udenseweg voor een groot deel een geluid reducerende dunne deklaag is aangebracht. Het is volgens hen echter onbekend of bij deze weg een dunne deklaag dan wel een dicht asfalt beton verharding is toegepast. Daarom kan niet worden vastgesteld of bij het akoestisch onderzoek is uitgegaan van de juiste uitgangspunten. Daarnaast stellen [appellant] en anderen dat niet kan worden vastgesteld of met de verouderingscorrectie Ctijd in de akoestische berekening rekening is gehouden.

Ter zitting hebben [appellant] en anderen aangevoerd dat de raad ten onrechte de geluidhinder op hun bestaande woningen vanwege het wegverkeer van en naar de met het plan mogelijk gemaakte woningen over de bestaande wegen niet heeft onderzocht.

8.1. In het akoestisch onderzoek staat dat het tot doel heeft de geluidbelasting op de in de zone van de Udenseweg te realiseren geluidgevoelige bebouwing in het plangebied te bepalen en die belasting te toetsen aan de grenswaarden die in de Wet geluidhinder zijn gesteld.

8.2. De Afdeling begrijpt de beroepsgrond van [appellant] en anderen aldus dat zij aanvoeren dat de raad onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd dat ter plaatse van de in het plan mogelijk gemaakte woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd vanwege geluidhinder van de Udenseweg.

8.3. Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

8.4. De in artikel 8:69a van de Awb neergelegde relativiteitseis staat in de weg aan een inhoudelijke beoordeling van deze beroepsgrond. [appellant] en anderen zijn geen eigenaar van gronden in het plangebied. Evenmin is gebleken van concrete interesse in de koop of bewoning van één van de in het plangebied voorziene woningen. Voor [appellant] en anderen gaat het om het belang dat het plangebied onbebouwd blijft. De bescherming van de toekomstige bewoners in het plangebied tegen geluidhinder vanwege de Udenseweg is geen belang waarvoor [appellant] en anderen opkomen.

8.5. De voor het eerst ter zitting aangevoerde stelling dat de raad ten onrechte de geluidhinder ter plaatse van hun bestaande woningen vanwege het wegverkeer van en naar de in het plan te verwezenlijken woningen over de bestaande wegen niet heeft onderzocht mist feitelijke grondslag.

In het akoestisch onderzoek zijn de gevolgen van een verkeerstoename op de bestaande wegen in de omgeving van het plan voor de geluidhinder ter plaatse van de bestaande woningen onderzocht. De conclusie in het onderzoek is dat ter plaatse van de woningen de voorkeursgrenswaarde bij geen van de bestaande woningen zal worden overschreden en dat daarom geen onaanvaardbare geluidhinder zal optreden. [appellant] en anderen hebben niet aangevoerd dat en waarom die conclusie onjuist is.

Het betoog faalt.

Eindconclusie

9. Het beroep is gegrond. Gelet op wat hiervoor in 3.8 en 3.10 is overwogen, is het bestreden besluit, wat betreft de plandelen met de bestemming "Wonen" genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb artikel 3.1.6, tweede lid, onder b, van het Bro. Gelet op de samenhang tussen de plandelen met de bestemming "Wonen" en de overige plandelen ziet de Afdeling aanleiding het besluit tot vaststelling van het plan geheel te vernietigen.

10. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

11. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. De te vergoeden proceskosten bestaan deels uit forfaitair berekende bedragen voor het opstellen van een deskundigenrapport door de door [appellant] en anderen ingeschakelde deskundige, alsmede voor diens verletkosten.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Veghel van 20 oktober 2016 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Afronding Bunderse Hoek 2016";

III. draagt de raad van de gemeente Meierijstad op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II wordt verwerkt op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

IV. veroordeelt de raad van de gemeente Meijerijstad tot vergoeding van bij [appellant] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.090,00 (zegge: drieduizendnegentig euro), waarvan € 990,00 (zegge: negenhonderdnegentig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

V. gelast dat de raad van de gemeente Meijerijstad aan [appellant] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. E.A. Minderhoud en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, griffier.

w.g. Van Sloten w.g. Taal
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2017

325-656.


Bijlage

Awb

Artikel 3:2 luidt: "Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen".

artikel 3:11, eerste lid, luidt: "Het bestuursorgaan legt het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage."

Bro

Artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder h, definieert het bestaand stedelijk gebied als "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, definieert een stedelijke ontwikkeling als "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."

 Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro luidt :

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;

b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;

c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Verordening Ruimte Noord-Brabant 2014

Artikel 1.16 luidde ten tijde van belang:

"Bestaand stedelijk gebied: gebied dat het bestaande ruimtebeslag van een kern bevat ten behoeve van een samenhangende ruimtelijke structuur van stedelijke functies."

Artikel 4.2 luidde:

"Een bestemmingsplan dat voorziet in een stedelijke ontwikkeling is uitsluitend gelegen in bestaand stedelijk gebied."

Artikel 4.3 luidde:

"1. De toelichting bij een bestemmingsplan gelegen in bestaand stedelijk gebied dat voorziet in nieuwbouw van woningen bevat een verantwoording over de wijze waarop:

a. de afspraken die daarover zijn gemaakt in het regionaal ruimtelijk overleg bedoeld in artikel 37.4, onder b, worden nagekomen;

b. de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot de afspraken bedoeld onder a, en tot de harde plancapaciteit voor woningbouw.

2. Onder harde plancapaciteit voor woningbouw als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt verstaan de capaciteit voor nieuw te bouwen woningen waarover een gemeente beschikt, die:

a. wordt uitgedrukt in aantallen woningen;

b. is opgenomen in een vastgesteld bestemmingsplan waarvan de bestemming nog niet is verwezenlijkt."